[Tirade november 1957]
Tijdgenoten
Uit het ‘journal intime’ van
Sei Shonagon
Een van de bloeiperiodes van Japan is de tijd van ongeveer 800-1200, het zogenaamde Heian-tijdperk, genoemd naar de plaats waar toen het Japanse hof zetelde, thans Kyôto geheten. François Toussaint (Histoire des littératures, deel I, Encyclopédie de la Pléiade) hebben de Japanners in deze periode zowel hun kennis van het boeddhisme als van de Chinese literatuur verdiept, kennis die voor hun eigen literatuur – aanvankelijk vooral voor de poëzie – een machtige stimulans heeft betekend.
De twee beroemdste figuren uit de literatuur van deze periode zijn echter geen dichters, en zelfs geen mannen, het zijn twee prozaschrijfsters die omstreeks 1000 hebben geleefd: Sei Shônagon en Murasaki Shikibu.
Eerstgenoemde die wij hier als ‘tijdgenote’ introduceren, dochter van een stadhouder en dichter, diende als hofdame bij de om haar geest beroemde keizerin Sada-ko. In haar vrije uren hield zij een soort van ‘journal intime’ bij (in het Japans ‘nikki’ genaamd) dat later is uitgegeven onder de titel Makura no Sôshi. Haar werk bevat veel wat van groot belang is voor onze kennis van de tijd waarin zij leefde – al hebben haar aantekeningen uiteraard meestal betrekking op het leven aan het hof; ‘tijdgenote’ is zij, dunkt ons, vooral door de impressionistische notities waarmee zij op het haar omringende leven reageerde, notities, zó persoonlijk, dat zij ergens zegt, dat er wel niet velen zullen zijn, die de dingen die zij opmerkt, de moeite van het opschrijven waard zullen vinden. Men heeft inderdaad vaak het gevoel bij haar, zinnen te lezen die intelligente en gevoelige personen uit de eigen kennissenkring zo dikwijls ‘gewoon maarzeggen’. En toch – en het blijft op zichzelf al treffend genoeg zoveel van de eigen levenssfeer in het Japan van omstreeks 1000 terug te vinden – haar notities getuigen van een eigenzinnigheid, van een uitzonderlijk goed ontwikkeld oog en oor (er wordt veel gefluisterd in haar werk, en men kan op grond van de hierbij afgedrukte passages al weten waarom) dat zij ons, die haar niet in haar eigen taal kunnen lezen, noch in haar tijd kunnen plaatsen, toch wel een idee geeft waarom zij in haar eigen land voor een groot schrijfster wordt gehouden. Een veel omstreden schrijfster ook, want men heeft genoeg aanstoot genomen aan haar libertijnse levensopvattingen en aan haar erotisch nogal wilde leven.
In 1009 noteerde de eerder genoemde Murasaki Shikibu, schrijfster van het in een Penguin-editie verschenen Verhaal van Genji: ‘Sei Shonagons opvallendste karaktertrek is haar groot zelfbewustzijn… Haar voornaamste genoegen bestaat er in andere mensen voor het hoofd te stoten, en daar iedere nieuwe overspannenheid gauw voorbij is, neemt zij tot steeds grovere methoden haar toevlucht om de algemene opmerkzaamheid
te trekken. Eens een vrouw van talent en smaak, is zij nu tot een speelbal van haar luimen geworden. Spoedig zal zij alle kansen verknoeid hebben om als een ernstige persoonlijkheid mee te tellen, en wat uit haar moet worden, wanneer zij te oud zal zijn om haar taak verder te vervullen, daar kan ik me geen voorstelling van maken.’
De hierbij afgedrukte fragmenten zijn gekozen uit de door Helmut Bode in 1951 bij Heimeren te München uitgegeven bloemlezing en uit The Pillow-Book of Sei Shonagon van Arthur Waley, waarin men verschillende fragmenten aantreft. Er bestaat nog een andere bloemlezing (in het Duits) in de bekende Manesse-serie uit Zürich. Een complete vertaling van André Beaujard verscheen in 1934 te Parijs onder de titel Les notes de chevet de Sei Shonagon.
Brieven
Wat een alledaagse bezigheid is het schrijven – en toch, wat een wonderlijke werking kan het hebben!
Iemand die je dierbaar is, bevindt zich ergens op een ververwijderde plek op aarde en je maakt je zorgen over hem. Plotseling komt er een brief. Is het dan niet, of hij die je gedachten in beslag neemt, plotseling levend voor je staat?
Of je schrijft iemand een brief en vertrouwt hem je intiemste gedachten en zorgen toe, al weet je niet eens of die brief hem ooit bereiken zal. En is het dan niet, ondanks deze onzekerheid, alsof je van een zware last bevrijd wordt?
Hoe verdrietig zou ons bestaan zijn zonder de mogelijkheid elkaar te schrijven! Als het al een troost betekent alles neer te kunnen schrijven wat ons kwelt of bedrukt – in de stille hoop, dat degene om wie je je zorgen maakt, deze eens lezen zal – hoeveel te meer betekent dan het krijgen van een antwoord? Zonder overdrijving: het werkt soms als het elixer des levens!
De hemel was van een doorzichtig mat-blauw. Plotseling kwamen donkere wolken op en begon het in dikke vlokken te sneeuwen.
Een aardig uitziende, slank gebouwde soldaat onder een regenscherm, verscheen ten tonele. Hij schoof een brief onder een bepaalde deur, een witte brief met het opschrift in diep-zwart. Hier en daar was het door de sneeuw nat geworden. De brief was dichtbeschreven met fraaie regels. De dame daarbinnen las hem, las hem nog eens en toen nog eens. Ik had zo graag willen weten wat erin stond. Zelfs een belangeloze toeschouwer als ik werd er geheel door in beslag genomen. Bij een bepaalde plaats begon ze te glimlachen. Wat zou ik toch graag meegelezen hebben!
Onlangs zag ik een mooie vrouw met prachtig lang haar een brief ontvangen in de schemering. Ze gunde zich zelfs niet de tijd die nodig is om het licht op te steken; ze nam een stuk gloeiend houtskool uit het kolenbekken en las de brief bij deze zwakke belichting. Een tafereel dat me werkelijk ontroerd heeft.
Ik vind het prettig te denken aan een knappe jonge man die om de een of andere reden ongetrouwd is gebleven en die nu terugkeert van een amoureus avontuur. Hij komt in de schemering thuis. Hij ziet er slaperig uit. Ik zou wel willen weten waar hij de nacht heeft doorgebracht. Hij maakt inkt aan en begint een brief te schrijven. Terwijl hij gaat zitten slaat hij zijn gewaad uit, een wit en karmozijnrood gewaad met goud. Het is alleen erg verkreukeld. Terwijl hij van tijd tot tijd naar de dauwdruppels kijkt die op zijn kleed zijn blijven hangen, schrijft hij de brief af. Maar in plaats van deze te geven aan één van de meisjes die op hem wacht, staat hij op, kiest één van de mannelijke bodes die hem geschikt lijkt de opdracht te vervullen, fluistert deze iets in het oor en geeft hem de brief in handen. Hij blijft de jongen nastaren als deze in de verte verdwijnt. Terwijl hij op antwoord wacht, prevelt hij het een of ander stuk uit de ‘Sūtras’. In de binnenkamer staat de waskom gereed en het ontbijt wacht hem, maar hij gaat eerst naar de achterkamer, zet zich aan zijn lessenaartje en neemt een bundel Chinese gedichten op, waaruit hij enige regels hardop leest. Daarna gaat hij zich wassen, trekt zijn hofgewaad aan en begint dan zachtjes een hoofdstuk uit de ‘Lotus-sūtras’ op te zeggen. Op dit plechtige moment komt plotseling de jongen terug en geeft hem een teken. Het reciet verstomt en het is vermakelijk om te zien hoe snel de aandacht zich van de heilige geschriften op de inhoud van de brief richt.
Is dit alles nu verkeerd? In ieder geval was het voor mij een zeer opwekkend tafreel.
Eenvoudige dingen
Een hele nacht door in september had het geregend. ‘s Morgens klaarde het weer buiten verwachting op en plotseling was overal een stralende zon. Ik genoot van het kijken naar de licht gebogen en druipende chrysanten en naar de regendroppels die zich vastgehecht hadden in de spinnewebben aan de rand van de tuin.
De zon kwam hoger en hoger te staan. De door de regen geknakte stengels van de bloemen richtten zich weer op.
Er zullen maar weinig mensen zijn, geloof ik, die deze eenvoudige dingen de moeite waard vinden op te schrijven.
Wind en wolken
Het mooiste: een regenwolk bij zware storm.
Maar ook een donkere wolk is mooi die bij het aanbreken van de dag langzaam lichtgrijs wordt, alsof het zwart en het wit zich vermengd hebben, tot ze langzaam in de ochtendschemering opgelost wordt.
En dan schapewolken bij maneschijn!
Of de wind in augustus of september die altijd samengaat met regen en die zo weemoedig stemt.
Of de ijzige bergwind die ons in het gezicht blaast als bij het aanbreken van de dag het venster en de kleine deur geopend worden.
Vogels
De roep van de wilde gans is het mooist als het van heel ver weg klinkt.
Van de watervogels houd ik het meest van de mandarijneend. Het is zo aardig om te zie hoe ze elkaar met hun snavels het ijswater van de veren borstelen.
Een korte meinacht. Het regent. Je ontwaakt uit een diepe slaap en wacht
met spanning op het eerste roepen van de koekoek. Je wacht en wacht, maar er komt niets. Eerst als je alle hoop opgegeven hebt, hoor je plotseling zijn heldere roep en je voelt ineens een wonderlijk verlangen in je opkomen. Inderdaad, alles wat in de nacht zingt, klinkt verrukkelijk – behalve huilende baby’s.
Liefelijke dingen
Een jonge, gevangen spreeuw die aarzelend aangetrippeld komt wanneer je hem lokt of wanneer hij door zijn ouders met wormen en zo wordt gevoerd.
Een spelend kind van een jaar of drie dat een of ander voorwerp op de grond ontdekt, het met zijn handjes omklemt en het bij je brengt om het te laten bewonderen.
Een kloosterleerlingetje dat haar hoofd energiek in de nek werpt om zich te ontdoen van de haren die haar voor de ogen hangen.
Het haar wassen, zich zorgvudig opmaken en naar kostbare parfums riekende kleren aantrekken. In wat voor een verrukkelijke stemming brengt je dat, zelfs wanneer niemand je dan ziet.
‘s Nachts terwijl je iemand verwacht, naar de regen luisteren en naar de avondwind die aan het huis rukt. Wat krijg je daar een kloppend hart van!
Stukken van een brief bijelkaar zamelen die een ander verscheurd en achteloos weggeworpen heeft, en de stukken zo in elkaar passen, dat je de brief kunt lezen.
Onaangename dingen
Een gast die lange verhalen houdt als je haast hebt.
Een mens die niets van een bepaald iets begrijpt en daar zonder dat hij erom gevraagd is, met een zelfingenomen gezicht en veel nadruk over oordeelt.
Een huilend kind als je naar een bepaald geluid luistert.
Een hond die blaft als je heimelijk bezoek ontvangt.
Gonzende muggen als je bijna in slaap gevallen bent.
Mensen die bij ieder verhaal hun lieve ik in het middelpunt plaatsen.
In het algemeen alle mensen die zich op de voorgrond dringen.
Betreurenswaardige dingen
Als andere mensen droevige verhalen vertellen en daarbij gaan huilen en het je niet gelukt ook maar één traan uit je ogen te persen – terwijl je toch met ze meeleeft! In plaats daarvan gebeurt het me dikwijls dat ik bij iets pleizierigs in tranen uitbarst.
Moeilijk te verdragen is het als je minnaar in je tegenwoordigheid een andere vrouw prijst met wie hij vroeger vertrouwelijk is omgegaan. En dan daarbij te bedenken, dat het ook nu zo zou kunnen zijn. En toch zou misschien het laatste niet zo moeilijk te verdragen zijn als het eerste.
Je verwacht iemand en laat in de avond hoor je een heimelijk kloppen op de deur. Je stuurt een dienstbode uit om te zien wie het is. Je ligt te wachten en voelt je hart zacht kloppen. Maar de naam die je hoort, als ze terugkomt, is die van een geheel andere, die je helemaal niet interesseert. Van alle teleurstellende ervaringen, is deze wel de meest teleurstellende.
Ergerlijke dingen
Je hebt een gedicht geschreven of beantwoord en juist nadat de bode het huis verlaten heeft, valt je het ene juiste woord in, dat dit gedicht beter gemaakt zou hebben.
Bijzonder ergerlijk is het ook als een brief die je voor een bepaald persoon bestemd hebt, juist aan die ene wordt overhandigd die hem in geen geval zou mogen lezen. En er verandert niets aan of de bode zich uitput in verontschuldigingen of dat hij een dikke kop krijgt als die van een muilezel. Je zou hem kunnen pijnigen en martelen, als er maar geen mensen bij geweest waren…
Een jonge vrouw is een beetje uit haar humeur; waarom weet ze eigenlijk zelf niet goed. Ze verlaat het bed dat ze met haar geliefde deelt om zich in de andere hoek van het vertrek te slapen te leggen. Hij tracht haar nog met zachte woorden terug te houden, maar zij stribbelt tegen en hij denkt: ‘Wat is ze vanavond weer humeurig en onhandelbaar’. Hij kruipt maar weer gauw in het warme bed en trekt de dekens over zich heen tot alleen de punt van zijn neus zichtbaar is. Het is een koude nacht en zij is maar dun gekleed. Ze vertint van de kou; ze beklaagt zich en denkt dat ze de enige mens is die nog wakker ligt, moederziel alleen op de wereld.
Hoeveel verstandiger zou het zijn geweest de kleine woordenwisseling eerder te zijn begonnen en zich weer tijdig verzoend te hebben. Hoor! Er is een vreemd geritsel daarbuiten en nu ook in de kamer. Ze sluipt vlug naar het bed terug en tilt langzaam de dekens op om er weer onder te kruipen. O, en hij! Hij huichelt en doet alsof hij in een diepe slaap ligt. Dan vraagt hij: ‘Wil je alsjeblieft nog wat blijven mokken?’
Een man raapt een brief op waarvan hij de inhoud niet mag weten. Hij neemt die met zich naar de binnenplaats, waar hij blijft stilstaan om hem te lezen. Eerst ren je hem in wanhoop en woede achterna, maar bij het gordijn ben je verplicht stil te houden en terwijl je hem ziet lezen kan je je nauwelijks bedwingen. Je zou hem willen aanvliegen en hem de brief snel uit zijn handen grissen.
Je logeert bij een provinciaal bestuurder of bij een lagere ambtenaar van die soort en er komt een bediende van de een of andere eerbiedwaardige familie. Je gastheer gedraagt zich bijzonder grof en praat met het air van iemand die zeggen wil: ‘Ik weet dat ik grof ben, maar ik weet ook dat mensen zoals jelui mij er niet voor kunt straffen. Waar zou ik me voor in acht nemen?’ Ik vind zoiets bijzonder beschamend.
Rendez-vous
Het beste jaargetijde voor een rendez-vous is de zomer. De ochtendschemer komt heel vroeg, verkort de nacht en de geliefden ontwaken. Het is dan
heerlijk koel, want de deuren en ramen zijn wijd open blijven-staan en men kan tot diep in de tuin kijken. Tenslotte wordt het tijd om afscheid te nemen en juist als de geliefden elkaar nog op het laatst wat te zeggen hebben, worden zij verschrikt door een luid lawaai even buiten het raam. Een ogenblik weten ze met zekerheid dat ze verraden zijn, maar dan blijkt het een koppel vogels, die luid krijsend na hun vlucht langs het venster komen.
Toch kan ook de winter een bijzondere bekoring hebben, als men zich met de geliefde diep in het warme bed begraaft onder een stapel beddegoed, als twee konijnen in hun hol. Het is verrukkelijk om zo naar de klank van de tempelklokken te luisteren die als uit een grote diepte tot ons doordringt. En dan het eerste geroep van de vogels! Zo zacht en gedempt eerst alsof het uit de verte komt, omdat de snavel nog in de vacht van de veren steekt tot het geluid aanzwelt en nader schijnt te komen, steeds nader.
Regen stemt me verdrietig en weemoedig. En zelfs wanneer nog maar enkele uren tevoren de zon geschenen heeft, kan ik me nauwelijks meer indenken hoe heerlijk het tevoren was. Alles lijkt bij regen even triest zodat het voor mij weinig uitmaakt of ik mij in het fraaiste deel van het paleis bevind of in de meest alledaagse huizen. Zolang het regent kan ik nergens anders aan denken dan aan wanneer het zal ophouden. Maar als iemand ‘s nachts bij heldere hemel en maneschijn komt, dan kan ik tien, twintig dagen, een maand, een jaar, ja, jaren later nog met genoegen aan dat bezoek denken – en zelfs als de plaats van de ontmoeting ongeschikt is geweest doordat wij elk ogenblik verrast konden worden, zelfs als we slechts een paar woorden op een afstand met elkaar hebben kunnen wisselen – dan had ik in ieder geval het prettige gevoel dat ik hem een volgende maal, onder gunstiger omstandigheden toegestaan zou hebben de nacht bij me door te brengen.
Ik houd van een huis waar niemand eraan denkt de hoofddeur af te sluiten, waar niemand vraagt of het middernacht of morgen is, waar men altijd in en uit kan lopen en met zijn bezoekers kan praten, waar men gedurende de lange winternacht de ramen open laat staan om de bezoeker die je verlaat nog een tijd te kunnen nakijken. Bijzonder prettig is het als hij bij het aanbreken van de schemering opbreekt en buiten op zijn fluit gaat spelen. Als hij in de verte verdwenen is, maak je geen haast om weer in bed te komen; je praat nog met iemand na over het bezoek, kijkt nog eens de gedichten door die hij gemaakt heeft en slaapt dan pas langzaam in.
Omgang met mensen
De belangstelling in hun lot stellen de mensen hoger dan al het andere ter wereld. Dit geldt vooral voor mannen, maar ik zou de vrouwen toch ook niet willen uitzonderen.
Een onvriendelijke opmerking, zelfs wanneer die onopzettelijk gemaakt wordt, zal je altijd betreuren.
Je moet altijd een manier trachten te vinden om de mensen te laten weten dat je belangstelt in hun wedervaren. Bij familie die een liefdevol deelhebben aan hun leven als hun goed recht beschouden, is het dubbel moeilijk dit te tonen. Toch kan een vriendelijk woord, gericht tot één van hen, wonderen verrichten. Deze stelregel is zo eenvoudig en zo gemakkelijk toe te passen – en toch, wat zijn er maar weinig mensen die haar ter harte nemen!
Een gezicht dat je lief is, zal je altijd weer met dezelfde verrukking kunnen bekijken. Dikwijls gebeurt het dat wij aan lelijke voorwerpen, bijvoorbeeld aan een waaier of een vaas ergens een detail ontdekken dat ons toch ontroert. Het is helaas onmogelijk een menselijk gezicht op deze bijzondere manier te bekijken. Het doet zich mooi of lelijk voor, maar altijd als een geheel.
Het lijkt er op dat beminnelijke mensen noodzakelijk dom zijn, terwijl intelligente mensen zich altijd onaangenaam moeten voordoen. Toch ben ik ervan overtuigd dat er veel mensen bestaan die aardig en tòch intelligent zijn – men moet ze alleen weten te vinden.
Tot slot
Het is zo donker geworden dat ik niet verder schrijven kan. Ook mijn penselen zijn versleten en ik geloof dat het tijd wordt deze aantekeningen te beeindigen.
In deze boeken heb ik gedurende de vrije ogenblikken die mij de dienst als hofdame toestond, neergeschreven wat ik gezien en gedacht heb. Daar er verschillende plaatsen in staan waarin ik mij liefdeloos en afkeurend over mensen heb uitgelaten, had ik me voorgenomen ze te verbergen. Toch zijn ze, zeer tot mijn spijt, ook aan anderen bekend geworden.
Toen mijn meesteres dit fraaie papier van Naidajin ten geschenke kreeg, vroeg ze mij, wat erop geschreven zou moeten worden. De Keizer stelde voor het te bestemmen voor een afschrift van de ‘Historische gedenkwaardigheden’.
Toen ik echter zei dat ik het zo prettig zou vinden een dagboek te bezitten dat ik onder mijn hoofdkussen zou kunnen bewaren, schonk zijn meesteres mij het hele pak.
Ik begon toen in deze boeken alles neer te schrijven wat me maar inviel en wat mij bezighield. Als ik ernaar gestreefd had ze te vullen met nieuws uit de gehele wereld, met aantekeningen over bijzondere mensen en dingen of zelfs met zorgvuldig gekozen gedichten en beschouwingen over kruiden en bomen, vogels en insekten, dan zou men alleen maar afkeuring voor mij over hebben gehad. Mijn tegenstanders zouden mij met hun spot niet hebben gespaard en ze zouden hebben gezegd: ‘Het is nog slechter dan wij verwacht hadden. Wat blijkt nu duidelijk hoe gering haar talent maar is.’
Daar ik alleen maar voor mijn genoegen geschreven heb – al wat mij inviel, kakelbont doorelkaar – verwachtte ik, nu vreemden mijn aantekeningen hebben gelezen, dat men wel zéér ongunstig over mij zou oordelen. Maar ik heb zoveel lof geoogst dat ik me beschaamd voel.
Hoe is het mogelijk dat men mij geprezen heeft! Want wat de mensen afkeuren, heb ik goed genoemd, en wat zij prijzen, slecht. Nogmaals, ik betreur het dat ze zo algemeen bekend zijn geworden.