[Tirade juli & augustus 1987]
Van de redactie
Op 13 januari 1987 ontmoette ik in een kantoorkamer van Van Oorschot Dick Hillenius. Al enige tijd was duidelijk dat Herman Verhaar met het redactiewerk zou stoppen en de uitgevers hadden mij tegen het eind van vorig jaar gevraagd eens te komen praten over Tirade en vervolgens over mogelijke andere redacteuren. Zo kwam het dat wij op die middag in januari Dick Hillenius uit de dierentuin hadden gehaald. Hij zat er vriendelijk glimlachend bij, probeerde naar mijn idee telkens iets te zeggen, – ik vreesde dat hij duidelijk wilde maken weinig voor de redactiebaan te voelen, – maar sprak zijn woorden op het laatste moment niet uit. Hij straalde iets uit van onbegrip: waarom zat juist hij hier? Hij samen met mij redacteur van Tirade? We zouden er in ieder geval eens verder over praten.
Dat praten ging over in het maken van plannen, noemen van schrijvers en schrijfsters die wij graag als medewerker zouden vragen. Op een dag in maart zaten wij kopij uit te zoeken. Tirade moest veranderen, dat was duidelijk, maar hoe? Veel plannen bleven steken bij de vraag of de geachte medewerkers wel zouden medewerken.
Dick ging naar Afrika. Hij verheugde zich op die reis om de dieren die hij daar weer hoopte te zien; hij zag ook tegen de reis op. Hij hield niet van autoriteiten en het domme soort haatte hij in het bijzonder. Bij het aanvragen van de vergunningen en de visa ontmoette hij al meer exemplaren van dat soort dan hem lief was. Hij was ook bang dat zijn gezondheid er onder zou leiden. Hij liep malaria op, kreeg strubbelingen met de autoriteiten en kwam moe en ziek weer thuis.
Toen het wat beter met hem ging, begon hij te spreken over het artikel dat hij voor ons eerste nummer zou schrijven en waarin hij zou aantonen dat zuivere poëzie niet bestond. Na de bijeenkomst op 29 april ging Dick
naar zijn paddenrepubliek in Drenthe, alwaar zijn aorta is gescheurd. Kort daarop is hij overleden. Dit nummer staat in het teken van zijn dood en is voor een deel aan hem gewijd. Het andere deel, voornamelijk een verhalend essay van Kees Verheul, komt in ieder geval qua thematiek met het herdenken overeen.
Op 15 maart las ik een bericht over de Beekse Bergen. De olifant Leila was plotseling gestorven en de alleen achtergebleven olifant Sabri was zo van streek dat het niet verantwoord was het dier tussen de bezoekers te plaatsen. Een ongetemde olifant die door eenzaamheid van streek is, kan behoorlijk agressief zijn. Naast kwaliteiten als intelligentie, smaak en doorzettingsvermogen is misschien deze eigenschap van groot belang voor tijdschriftredacties, zeker voor redacteuren van Tirade. Ik weet niet of ik voldoende intelligentie, smaak en doorzettingsvermogen bezit, ik dacht niet dat ik agressief van nature was, maar als het nodig is, wil ik het wel worden.
Inmiddels ben ik met de uitgevers druk aan het zoeken naar een geschikte vervanger voor Dick, maar Tirade moet verder. Ik wil Tirade veranderen, maar ik vrees dat deze verandering langzaam gaat. Misschien omdat de bijdragen die ik wens er (nog) niet zijn.
‘De tijden zijn slecht, de literaire bladen hebben het moeilijk,’: alom geweeklaag. Het zal wel, maar het artikel dat uit de doeken doet hoe slecht de tijden zijn en waarom de belangstelling voor de literaire bladen afneemt, wil ik in Tirade.
In het landschap van de literatuur zwelt de stroom van debuten vol grote beloftes, van meesterwerken, van romans van verbijsterende en internationale allure, van poëzie die in de ziel treft. Zijn de tijden toch niet zo slecht? Wie dat gedegen uitzoekt is verzekerd van een warme ontvangst bij Tirade.
Minder aandacht voor de politiek ook en geen artikelen meer over actuele politiek. Tirade is een blad over literatuur en dat moet het blijven.
Tirade moet ook, hoe zal ik het zeggen, dansender, spitser, parelender worden. Af en toe een pétillant in plaats van alleen maar die oude roden waar soms een grand cru bij zit maar vaak ook een overjarige bourgeois.
De redacteur moet ook zijn ‘een rood aanlopend, glinsterend mannetje dat als een pasbegonnen kroegbaas nog evenveel plezier in publiek en genotmiddelen bezit.’ (Dick Hillenius).
Alles moet blijken uit de artikelen en niet uit de redactionele commentaren. Het eigen gezicht van Tirade, de stroming, de theorie die ten grondslag ligt aan het blad: ik begin er niet over. Het zou snorkerij zijn zonder de bijpassende artikelen. Die moeten nu geschreven worden door de medewerkers, het blad moet gemaakt worden door de redactie: iets tussen een agressieve olifant en een rood aanlopende kroegbaas in. Of beide.
Tomas Lieske