[Maart 1999 – jaargang 43 – nummer 378]
Van de redactie
In deze Tirade, de eerste van de nieuwe jaargang, schrijft Kees Verheul over zijn eerste herinneringen. Die roepen bij hem direct de radiotoespraken van Hitler op. Hij vraagt zich af hoe het toch kan dat deze vroegste herinneringen hem nog steeds een ‘zondagsgevoel’ bezorgen, op zich een aangenaam gevoel. De schilder Jan Vegter, met wie de redactie hem in contact bracht, had daar een logische verklaring voor: die uitzendingen waren altijd op zondag, dat was al lang voor de oorlog traditie. Jan Vegter tekende in 1985 een jeugdherinnering: hij is twaalf en loopt langs een spoorbaan bij Meppel, het is koud en het is oorlog. Hij maakte er gaandeweg meer en begon er korte teksten bij te schrijven, als bij foto’s in een album. Uiteindelijk leverde dat een chronologisch beeldverhaal op van eenenvijftig tekeningen en teksten. In overleg met hem maakten wij daar een verkorte versie van. Bij Jan Vegter vroeg het beeld om een tekst en de tekst systematiseerde de in gang gezette beeldenreeks; met kleurpotlood, gewassen inkt en pastel fixeerde hij de feiten uit zijn kinderbeleving en stelde ze in het juiste licht. Even precies, maar zonder beeldende middelen begon Kees Verheul zich zijn ontwikkeling te herinneren door te schrijven over de rol van Hitler bij hem thuis.
Wat is er nodig om zich iets ‘zuiver’ te herinneren? Kun je terugkeren naar de indruk die nog niet geduid is, achteraf verklaard? Paul Gellings beschrijft in dit nummer hoe hij op volwassen afstand naar zijn dochtertje kijkt, en hoe haar plezierige eerste zwemlessen hem terugvoeren naar die van hemzelf, vroeger, lessen die overschaduwd werden door angst en achterdocht. Zijn deze herinneringen zuiver, of heeft het contrast tussen wat hij ziet bij zijn dochtertje en wat hijzelf innerlijk nooit verwerkte, zijn herinnering vertekend?
In zijn verhaal ‘Moedertaalloos’ laat Fouad Laroui zien hoe het is als er geen woorden zijn voor die allereerste indrukken. Hij schrijft over zichzelf als jongetje op een franstalige school in Marokko en over hoe hij tot
het schrijnende besef kwam eigenlijk alleen maar ‘tweede talen’ te spreken. Hij staat erdoor met lege handen tegenover zijn eigen geschiedenis – alsof hij rondsurft in de oneindige ruimte ‘zonder ooit het melkwegstelsel te vinden waar woorden het verleden oproepen’. De sensatie van een stukje stof dat hem als kind tussen de vingers gleed, herinnert hij zich, maar de stof waarvan hij geen naam kende, is hij verloren. Herinneren is, spreekt uit zijn verhaal, ook: kunnen benoemen.
Een oude, zuivere herinnering, duikt even onverwachts op als een nieuwe, eerste indruk. Voor Kees Ouwens is dit gegeven altijd al een thema geweest. Terug naar af ziet hij niet als een terugval maar juist als een ommezwaai: zijn verfriste blik verfrist zijn taal. In de hier opgenomen cyclus van twintig nieuwe gedichten keert hij terug naar zijn eerste bundel Arcadia, die hij zich nog zuiver herinnert. Dat wil bij hem zeggen dat hij Arcadia uit heimwee naar de ‘heemwei’ herdicht tot iets heel anders.
Er is één ding dat geen mens zich kan herinneren en dat is zijn eigen dood. We zouden dood moeten zijn om ons de dood te kunnen voorstellen, schreef Simon Vestdijk. De psychiater A. van Dantzig haalde dit aan in de lezing die hij hield over Vestdijk en de Psychiatrie, afgelopen november op het Vestdijksymposium van de Jan Campertstichting in Den Haag. Voor Tirade bewerkte hij zijn lezing over Vestdijks angsttheorie, zijn streven naar totaliteit en het uitbannen van lijden, tot een essay.
Zoals u van Tirade gewend bent, is ook dit nummer geen themanummer. Als altijd is het gecomponeerd rondom (en niet op) een motief dat in de diverse bijdragen het sterkste doorklinkt. Wij noemden het dit keer de ‘zuivere herinnering’. De lezer haalt er wellicht nog iets anders uit.