[Oktober 1999 – jaargang 43 – nummer 381]
Van de redactie
Het begin van dit nummer is voor de onlangs overleden vertaler en dichter Marko Fondse en voor Wouter van Oorschot die aan hem terugdenkt.
Daarna bestuderen Serge Onnen in zijn tekeningen, en George Moormann in zijn gedichten de kneedgom. Is dat nu een stuk zeep of een bokshandschoen? Moormann grijpt naar het surrealistisch ontleedmes van de chirurg en Onnen ontwerpt een behangselpatroon om de relatie tussen verbeelding en geweten voor zichzelf, maar dan in samenspraak, helder te krijgen.
Wat voor een goed werk doet een kunstenaar die iets aangrijpends maakt van iets afschuwelijks? Toine Moerbeek bekritiseert in het laatste deel van zijn drieluik De schreeuw het engagement van Francis Bacon en concludeert onder meer dat het in de schilderkunst, net als in de literatuur, een kwestie is van goed kijken en vooral niet napraten. Joke Hermsen onderzoekt de fascinatie voor het gruwelijke in de kunst, in een essay over Armando, Dumas en Heidegger. Haar artikel is het winnende essay van de dit jaar in het leven geroepen geroepen Jan Hanlo Essayprijs die eind september werd uitgereikt.
Verder in dit nummer poëzie van Anne Vegter en vóór Rutger Kopland, die dit jaar zijn 65ste verjaardag viert. Op een avond van de slaa lazen bevriende dichters een gedicht dat ze voor hem schreven; die gedichten zijn hier opgenomen. Een aantal van de dichters reageerde daarnaast op onze vraag iets te zeggen over een van Koplands eigen gedichten.