[April/juni 1997 – jaargang 41 – nummer 368/369]
Van de redactie
Nooit doen – kan niet anders
Ooit was Europa een mooi meisje. Zij werd ontvoerd door een stier, die in werkelijkheid de god Zeus was. Haar fraaie heupen, angstig en toch wellustig tegen de schonkige stier aangedrukt, spraken tot de verbeelding van menig kunstenaar.
Europa heeft nooit bestaan, tenzij als mythe. Het werelddeel dat haar naam kreeg bleef tot dusver een vrijblijvende verzameling van machtige en nog machtiger districtjes en districten, provincies, groothertogdommen, landen en rijken. De grensverschuivingen die dit Europa eeuwenlang kenmerkten symboliseerden de primitiefste maar daarom meest menselijke hiërarchie: die van meester en knecht. Toch kreeg deze symbolisering nooit mythische proporties. Daarvoor was Europa een te grillig theater met een al te onvaste rolbezetting. Het meest zinnebeeldig was eigenlijk het decor, de afwisseling in de landschappen, waardoor tegengestelde begrippen als ‘dichtbij’ en ‘ver weg’, of ‘toegankelijk’ en ‘onherbergzaam’ direct aanschouwelijk de fantasie prikkelden.
Nu de eenwording van Europa een politiek feit zal worden, lijkt het gedaan te zijn met het theater. Hoe effectvol is dan nog het decor en valt er nog wel te fantaseren nu Europa steeds meer een symbool wordt dat nergens voor staat?
Er is nieuw geld in de maak. Het ‘mooiste’ visitekaartje van ons land – de bankbiljetten – valt ten prooi aan Euro-bankbiljetten waarvan nu al gezegd wordt dat ze ‘truttig en spanningsloos’ zijn. Deze beeldarmoede had natuurlijk makkelijk voorkomen kunnen worden: laat een handvol woord- en beeldkunstenaars – die een hartstochtelijke relatie onderhouden met de oudste ‘bedenkers’ van Europa zoals Hesiodos, Ovidius, Titiaan en Rembrandt – het voortouw nemen om deze eervolle opdracht tot een persoonlijk en goed einde te brengen. Het lijkt wel zeker dat de euro nooit een symbool zal worden.
Geld, klinkende munt, is taal, moedertaal zelfs; pence en dubbeltje vertegenwoordigen hun eigen sfeer. Maar het geld heeft een groter bereik dan de landstaal; zo is momenteel de gulden harder dan het pond of de dollar,
terwijl onze literatuur nauwelijks een rol van betekenis in de wereld speelt. De gulden is effectiever dan het Algemeen Beschaafd Nederlands, want er zijn geen dialecten die hem onwerkbaar maken. Het is gemakkelijker om de historische ontwikkeling van de gulden vanaf de middeleeuwen te traceren dan die van het Nederlands. De Nederlandse economie onderscheidde zich sneller van het buitenland dan de Nederlandse letterkunde, waarvan de oorsprong duister blijft, maar waardoor de literatuurgeschiedenis, met name de mediëvistiek, zo spannend is.
Over een maand vindt in Amsterdam de halfjaarlijkse Eurotop plaats, de zoveelste in een lange rij waarvan het einde nog niet in zicht is. Zeker is dat de Europese regeringsleiders ook daar zullen proberen nieuwe besluiten te nemen over maar één ding: verdergaande politieke en economische integratie van Europa. Zeker is ook dat de resultaten van die voortschrijdende besluitvorming grote gevolgen zullen hebben voor de lezers van Tirade (en uiteraard, om redenen die wij niet onder controle hebben, voor nog veel meer niet-lezers ervan). Immers, wat betekent het persoonlijk sentiment nog, dat gevormd werd door de herkomst, gekleurd door de omgeving en uitgedrukt in de landstaal nu de grenzen vervagen en ‘herkomst’, ‘omgeving’ en ‘landstaal’ begrippen van nostalgie worden, die in de toekomst om steeds meer uitleg zullen vragen? En waar tegelijkertijd steeds meer behoefte aan zal ontstaan, want nostalgie is een sterk sentiment, gevaarlijk ook, dat is maar al te vaak gebleken. Wat het hoofd bedenkt kan het hart zelden verdragen.
Naast trivialisering, teweeggebracht door de massa-consumptie, zal Europese besluitvorming van toenemende invloed zijn op Nederland en daarmee op ons landschap, ons gedrag, onze cultuur en literatuur. Een weg terug lijkt er intussen niet te zijn maar in tegenstelling tot de koeien en de varkens schijnen (Nederlandse) literatoren daar vooralsnog geen last van te hebben. Moeten wij die toenemende buitenlandse invloed toejuichen of is scepsis op zijn plaats? Moeten we dus voor of tegen die verdergaande integratie van Europa zijn? Voor beide standpunten lijkt veel te zeggen.
‘Europa’ neemt in de Nederlandse literatuur nauwelijks plaats in. Kunstenaars laten zich niet graag een onderwerp dicteren, zeker geen onderwerp als ‘Verenigd Europa’ dat vooralsnog een leeg symbool is. Zolang het idee ‘Europa’, deze mythologische gestalte, niet persoonlijk
gemaakt kan worden, gaat zij de kunst niet aan. De voortekenen zijn voor mensen die van mooie dingen houden, niet bepaald gunstig te noemen. Tot dusver mochten we trots zijn op het uiterlijk van ons Nederlands geld. Mogen we Ootje Oxenaar geloven, zo lazen wij in het NRC Handelsblad, dan ‘zullen we het over vijf jaar moeten doen met een serie nietszeggende knip- en plakwerkjes, die nog het meest weg hebben van waardebonnen voor het woonwarenhuis Ikea’. Vanuit esthetisch oogpunt gezien wordt ‘ons’ Europa, tot voor kort nog slechts door dromen gevoed, wel heel ruw wakker gemaakt. Wat een narigheid. Zo is Europa nog een mooi meisje en zo is het een lelijke gerimpelde heks.
Ook al levert het geen pakkende beelden op, toch maakt het schouwtoneel van de Europese eenwording een dilemma zichtbaar dat nog het kernachtigst geformuleerd kan worden als: ‘Nooit doen – kan niet anders’. Voor wat de toekomst aangaat, wezen we al op het heimwee naar het land van herkomst en de nieuwsgierigheid naar de rijke bronnen van de landstaal. Maar er zijn nog andere invalshoeken mogelijk.
Een Europa waar iedereen verliefd op is zou wakker gekust moeten worden door een droomprins die zowel politicus als kunstenaar wil zijn. Daarom wilden wij wel eens een paar essays lezen van mensen die van hun kunst geen beeldspraak pretenderen te maken. Stel, dachten we, dat uit hun onderlinge samenhang het begin van een antwoord kan worden afgeleid waarom onze bezorgdheid terecht is of juist niet. Deze Tirade bevat huiswerk voor hen die ‘toeschouwers uit de hoge toren’ willen zijn, maar ook voor lezers die, om met Thomas Mann te spreken, het menselijk lot gepresenteerd zien in politieke termen. Ideaal zou zijn als alle lezers het volgende gedicht van William Butler Yeats zouden kunnen interpreteren als een politiek-economisch liefdesgedicht:
‘In our time the destiny of man presents its meaning in political terms.’ Thomas Mann
*
M.C. Brands, directeur van het onlangs opgerichte Duitsland Instituut te Amsterdam, treedt voor de politieke bijdragen in dit Tirade-dubbelnummer als gastredacteur op, daarin bijgestaan door R. Havenaar en W.H. Roobol. Voor de eindredactie van al deze bijdragen zeggen wij dank aan Arie Elshout en Heleen Ruijg.