[p. 662]
Verjaars-brief voor Gerard
What is your substance,
where of are you made
(Shakespeare, sonnet LIII)
Gerard, in hoeveel bochten ik me wring
en over hoeveel schotsen ik ook spring
of desnoods over hoeveel lijken,
ik kan je – en wie kan het – niet bereiken.
Je bent een zender uit een niet te vinden bron,
je bent een duidelijk lichtende horizon,
die altijd even ver blijft van de wandelaar
en steeds zichzelf en onveranderbaar.
Je schrijft, je tovert, dreigt en troost, het is
alsof je niets verzwijgt: Gemis,
Wellust, God, Dood, Heilige Phallus
noem je bij name: toch verzwijg je Alles.
In een gesprek met jou, rustig gezeten,
kan iedereen – als ik – zijn aandeel wel vergeten:
het is alsof men ping-pong spelen zou
tegen een team van de god Vishnu en zijn vrouw,
[p. 663]
elk met vier armen, razend doelgericht
uit de vier windstreken. Weerlicht-
despoot, absolutist met humor, ach en
ik moet daarbij zo onbedaarlijk lachen.
Ik volg je in je boeken – niet als een rechercheur,
meer als een kind: eerst wat voorzichtig
rondkijkende of ik ook onraad speur.
En ja, daar is het! Word ik medeplichtig?
Nee, ‘t is alsof ik deel krijg aan een lange droom
altijd dezelfde, altijd gevarieerd,
een oude, jonge, niet te stollen stroom.
Men moet het geloven – zelfs al is het echt gebeurd.
Jij doet het werk, jij hebt de lust, de pijn
en ik zeg: ja, zo is het. Niet: zo zou het moeten zijn.
To me fair friend, you never will be old.
Blijf. Schrijf
Omhelsd.
My tale is told.
Kickie.