[Vervolg Literatuur van het jaar nul]
I. Wie werden dan hun voorbeeld?
R. De Amerikanen. Vooral Hemingway. Dan begint in de duitse literatuur de gesprekstijl en de short story. Bijv. bij Schnurre. Dat was bij ons totaal iets nieuws. Dat kenden de 20er jaren niet. De nieuwe literatuur was een radicaal nieuwe literatuur. Ze begon in het niets. De invloed van Hemingway duurt tot ongeveer 1950-’52. Dan krijgt Kafka een grote invloed.
I. Wat waren de grootste bezwaren van de jongeren tegen de bestaande duitse literatuur?
R. Wat de schrijvers uit de twintiger jaren betreft richtten de jongeren zich in de eerste plaats tegen de kalligrafie, tegen de mooischrijverij. De emigranten hebben hun ook naar de inhoud eigenlijk niets meer te zeggen. En wat het binnenland betreft. De mensen van de zgn. binnenlandse emigratie, dwz. de mensen die ondanks hun politieke bezwaren in Duitsland gebleven waren, hadden zo’n verfijnde taal ontwikkeld, dat ze vrijwel onleesbaar geworden waren. En dan was er de taalwildernis van het Derde Rijk, die uitgeroeid moest worden. De nazis hebben verwoestend op de taal gewerkt. De woorden waren van hun eigenlijke inhoud ontdaan. De jongeren reageerden met een keiharde, zakelijke taal.
Daarna is deze taal enigszins geëvolueerd in verschillende richtingen, maar echte nieuwe stromingen zijn toch niet duidelijk zichtbaar. Maar volgens mij is de jongere generatie net zo begaafd als de bekende schrijvers uit de twintiger jaren. In 1947 begint de duitse literatuur op-
nieuw, al schrijven de ouderen wel door. Het lijkt me een juist uitgangspunt om van het jaar 1947 te spreken als het jaar nul.
I. Kunt U iets meer zeggen over de ‘Gruppe 47’. Hoe gaat het in de practijk toe?
R. Op zo’n vergadering van de ‘Gruppe 47’, die een paar dagen duurt lezen 20 schrijvers uit hun werk voor.
Nu hebben we sinds 1950 een prijs ingesteld voor een beginner. Van die 20 wordt aan één een prijs toegekend. Die toekenning gaat door middel van geheime verkiezingen. Zo kregen de prijs achtereenvolgens: Günter Eich, Heinrich Böll, Ilse Aichonger, Ingeborg Bachmann, Adriaan Morriën, Martin Walser en als laatste Günter Grass voor zijn roman ‘Die Blechtrommel’. U moet wel bedenken dat we de prijs niet ieder jaar toekennen. We willen voorkomen dat ook onze prijs door de algemene devaluatie van literaire prijzen wordt aangetast. Het geld van de prijs wordt door de uitgevers verstrekt. Voor zo’n vergadering, die elk jaar in een andere plaats gehouden wordt, nodig ik de mensen uit. Ook uitgevers, critici, professoren, journalisten. Uitgevers brengen zelf ook wel nieuwe talenten aan, maar iedereen moet zich aan de critiek van een zeer deskundig forum onderwerpen. En die kritiek is niet mals, dat kan ik U verzekeren. Als iemand slaagt en een prijs toegewezen krijgt, dan is dat ook terecht. Dan begint zijn literaire carrière, want de uitgevers vechten natuurlijk om de eer hem uit te geven. Het hele systeem werkt zeer bevruchtend.
I. De groep werkt dus a.h.w. als een kunstmatig in het leven geroepen literaire metropool?
R. Precies. Dat is het. Wat in Duitsland ontbreekt dat is een geestelijke metropool, die een zeker niveau garandeert en de werkelijke talenten een kans geeft. Berlijn is weggevallen. Berlijn verrichtte vroeger die functie. De drie dagen van zo’n bijeenkomst scheppen a.h.w. een nieuwe metropool. Tot nu toe kwamen we maar 1 keer per jaar bij elkaar, maar dat zal in de toekomst wel 2 maal per jaar worden.
I. Is hun literair talent het enige criterium?
R. Nee, het is ook een mentaliteitskwestie. De groep omvat natuurlijk niet de hele naoorlogse duitse literatuur. Oorspronkelijk was de ‘Gruppe 47’ een linkse groep. Dat geldt eigenlijk niet meer, strikt genomen.
Maar toch heeft zij een bepaalde mentaliteit. Ze is vooruitstrevend. Tegen de duitse restauratie d.w.z. tegen het herstel van oude, twijfelachtige normen en instellingen, die voor Duitsland altijd een ramp gebleken zijn. U zou haar linksliberaal kunnen noemen. Ze is anti-militaristisch. Ze wil een nieuwe democratie, die haar idealen verwerkelijkt. Volgens mij is politiek indifferentisme in Duitsland op het ogenblik een groot gevaar. Dan zou er geen tegenwicht meer zijn. Onlangs is ons zelfs van onverdacht liberale kant verweten, dat we hoe langer hoe meer ons politiek profiel verliezen. Dat is een veeg teken. Dat is een gevaar en we moeten dat zien te voorkomen.
I. Er worden dus niet uitsluitend duitse schrijvers uitgenodigd? Morriën kreeg immers ook de prijs?
R. Nee niet uitsluitend. Maar toch zijn er weinig buitenlanders in de groep. In het begin wel. Vooral Hollanders en Fransen. Maar dat is achteruitgelopen. Nu komen er vooral Polen. Ze hebben een hartstochtelijke belangstelling voor onze literatuur. Soms lezen ze ook wel voor uit eigen werk.
I. Mag ik nog even op de emigranten terugkomen?
R. U had andere voorstellingen van de rol, die ze nog spelen?
I. Ja, eigenlijk wel. Ik kijk er eerlijk gezegd wel een beetje van op. Dat zulke mensen als bijv. Mann, Döblin, Neumann helemaal niets meer te betekenen hebben.
R. U moet daarbij een verschil maken tussen schrijvers en publiek. Wat ik bedoel te zeggen is, dat ze in ieder geval niet bevruchtend meer op de jonge literatuur werken. Ik zei U al, men behandelt hen met piëteit, maar ze vertegenwoordigen literair gesproken niets. Iets anders is, dat ze toch wel gekocht worden en gelezen. U kunt ze overal in de boekenwinkels zien liggen, maar ze vormen geen brug van 1933 naar ons toe. De moderne literatuur is werkelijk uit het niets ontstaan, want ook een literair geschoold publiek, een soort klankbodem was er niet meer. De continuïteit is nl, door de Nazidictatuur op een heel ander vlak ook verbroken. Voor de schrijvers uit de twintiger jaren was er zulk een publiek wel.
Een liberaal, literair geschoold patriciaat en de joodse bevolkingsgroep. Die twee groepen vormden het kritische lezerspubliek van de twintiger jaren. Ze hadden smaak, ze waren nieuwsgierig naar nieuwe ontwikkelingen etc. Dat is er niet meer. Beide groepen zijn verdwenen. De schade, die door het Nationaal-Socialisme is toegebracht is enorm, vooral in moreel en geestelijk opzicht. Dat zal heel lang duren, voordat zich dat weer hersteld heeft. Wat er nog van de vooraanstaande liberale burgerklasse uit die jaren over is, is verarmd. Duizenden van haar vertegenwoordigers zijn bovendien bij de massa-executies naar aanleiding van de aanslag op Hitler in juli-1944 vermoord. Maar met die groepen verdween nog iets anders nl. hun beschavingsideaal. Vorming, ontwikkeling dat was het hoogste ideaal, zelfs van de arbeidersklasse. Tegenwoordig is het hoogste ideaal geld, niet ontwikkeling.
I. En daarmee is tegelijk de status van schrijver gedevalueerd?
R. Een schrijver telt niet meer mee. Heeft geen maatschappelijk aanzien. Denkt U eens aan zulke heren als Hauptmann en Mann in hun tijd. Dat waren koningen. Dacht U, dat er tegenwoordig op officiële recepties nog schrijvers uitgenodigd worden? Nee, nee. Naar Bonn worden uitgenodigd politici, industriëlen en hoge militairen. Hoogstens een paar journalisten.
I. Zou U dan zo graag uitgenodigd worden?
R. Nee, dat niet. Maar het is tekenend voor de positie van de schrijver in het huidige Duitsland. We spraken toch over de twintiger jaren. Toen was het anders. Ik maak maar een vergelijking.
I. Wordt het verlies van het joodse element algemeen betreurd?
R. Daar ben ik stellig van overtuigd. De joodse bevolkingsgroep was uiterst belangrijk als stimulerende factor. Ze was het zout in de duitse samenleving. Volgens mij bestaat er een soort haat-liefdeverhouding tussen Joden en Duitsers. De Duitsers hebben de Joden nodig. Ze weten het eigenlijk ook wel, maar ze willen het voor zichzelf niet bekennen. Denkt U alleen eens aan de rol van de joodse feuilletonisten. Zo’n man als Tucholsky bijv. ze hadden een fijne neus voor het goede, en voor het miserabele. En ze zorgden, voor de publiciteit. Als we die mensen nog hadden, had U helemaal niet hierheen hoeven komen, dan had U alles al geweten!
I. Het beeld, dat U schetst is niet zo opwekkend. Geen literair geschoold publiek, geen metropool, die de toon aangeeft. En de tijdschriften?
R. Een literair tijdschrift is er eigenlijk ook niet. Het is wel steeds geprobeerd. Maar een tijdschrift kost de uitgever veel geld, en daarom doet niemand het. En doet hij het wel, dan wil hij zijn woordje meespreken, maar dan willen de schrijvers weer niet. En bovendien, zoals ik al zei, het literair geïnteresseerde publiek ontbreekt. Het culturele element wordt überhaupt verwaarloosd in Duitsland. Alles draait om de economie, om de welvaart. Daardoor is het leven van de schrijver, afgezien van een paar successchrijvers moeilijk. Zijn contact met het publiek wordt gedeeltelijk door de radio verzorgd.
I. Hebt U concrete ideeën, hoe het wel zou moeten?
R. Ik zou zeggen, minder economische bezetenheid en meer literatuur. De literatuur wordt verstikt door het streven naar steeds grotere welvaart. Boeken worden wel gekocht, zeker, maar als meubilair. Ze horen bij de inrichting van het huis. En dan is er nog een belangrijk punt. Er bestaat geen volledige vrijheid van meningsuiting. De pers kan zich niet alles veroorloven. Vrijheid van meningsuiting bestaat er alleen in de roman. Maar nu is het maar de vraag of de roman ook gelezen wordt. Er bestaat zeker een indirekte druk, een soort taalregie. Men moet bijv. altijd schrijven ‘de zogenaamde Duitse Democratische Republiek’ anders is men meteen verdacht. Ik zal U een ander voorbeeld noemen. Günter Eich heeft onlangs de Büchner-prijs gekregen van de Darmstâdter Dichterakademie. Naar aanleiding daarvan heeft hij een rede gehouden, die nogal opschudding verwekt heeft. Die rede ging over de macht. De macht als het kwaad. Vooral als het kwaad, dat erdoor in de taal aangericht wordt. Die rede wordt niet gedrukt. U kunt haar alleen in ‘Die Kultur’ lezen. Dat is een vorm van indirecte censuur.
I. Ik wilde nu graag een beetje persoonlijker worden. Hoe vat U zelf het schrijverschap op?
R. Ik ben een overtuigd vertegenwoordiger van de geëngageerde literatuur. Alles wat ik tot nu toe gedaan heb is literair engagement. Trouwens, ik vind dat op het ogenblik een algemeen geldig standpunt. In het huidige Duitsland moet men partij kiezen. Iets anders is natuurlijk of ik graag schrijf. Dan moet ik zeggen nee. Ik zou het liefste mijn hele leven verboemelen. Als ik schrijf, dan doe ik dat ‘s morgens. Maar ik zorg wel, dat ik midden in de zin ophoud dan kan ik tenminste de volgende ochtend weer verder. Dan moet ik die zin wel afmaken en dan zit ik er weer in. Aantekeningen of notities maak ik nooit. Ik ga uit van concrete ervaringen, feiten. Fantasie heb ik helemaal niet. Ik ben alleen maar politiek geïnteresseerd.
I. Politiek geëngageerd, dat is het nietwaar? En U vindt, dat iedereen dat eigenlijk zou moeten zijn. Waarom?
R. Omdat ik in pedagogische zin sceptisch gestemd ben. U mag me gerust een pessimist noemen. Alle oude zwakheden, die men de Duitsers voor de voeten gooit, bestaan nog en treden weer sterk op de voorgrond. De huidige literatuur is daar nog steeds mee bezig. We hadden gedacht, dat na zo’n katastrofe als de Duitsers beleefd hebben, er wel een zekere bezinning zou optreden. Maar dat was veel te optimistisch.
I. Ik heb nog een vraag en dan zal ik U verder met rust laten. U zei, dat de positie van de schrijver moeilijk is. U bedoelde dat in financiële zin waarschijnlijk; maar heeft hij door zijn radiocontact niet juist de mogelijkheid, afgezien van de honorering, zijn positie te verbeteren door meer belangstelling voor literatuur en literaire problemen te wekken?
R. Tja, dat is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Het zou wel mogelijk zijn, wat U zegt, maar feitelijk is het niet zo. Volgens mij wordt juist door radio en televisie een enorme schade aan de literatuur toegebracht. De schrijver kan over het algemeen niet leven van zijn boeken. Literatuur heeft nu eenmaal met geld te maken, ze moet betaald worden of men dat nu wil toegeven of niet. Hij wordt ook niet ondersteund of beschermd van overheidswege. Hij moet dus zijn geld met andere dingen verdienen, want hij moet bestaan. Dan gaat hij voor radio of televisie werken. Boekbesprekingen, hoorspelen. Dat wordt zijn belangrijkste bron van inkomsten. Boeken schrijven wordt dus in zekere zin een luxe. Maar dat is nog niet het ergste. Schrijft hij nl. voor radio, en televisie of film of, wat nog veel meer geld oplevert, voor geïllustreerde weekbladen, dan moet hij ten eerste geen standpunt innemen en ten tweede een matig niveau handhaven want anders bereikt hij zijn publiek niet eens. Want de smaak en het niveau van het publiek wordt voortdurend aangetast door de lectuur van derderangs literatuur en weekbladen. En het kan niet anders of dat vreet ook de stijl van de schrijver aan. Als hij überhaupt nog aan schrijven toe komt. Vaak gaat hij verloren voor de literatuur. Hij wordt een literair zakenman. Dat is de reden, waarom ik helemaal niet zo te spreken ben over radio en televisie. Volgens mij is de schade, die toegebracht wordt groter dan het nut. Maar ik weet, dat niet iedereen het daarmee eens is. Noteert U dat maar als een strikt persoonlijke mening.