[Vervolg Revolutionaire informatie]
geabsorbeerd en weerloos, eerst later weer critisch, met een herstel van de eigen persoonlijkheid. Is deze lezer zelf een schrijver, dan is die ontmoeting een mijlpaal in zijn werk. Wat hij ervóór schreef verschilt beslissend van wat hij erna schrijven zal. Wat hem veranderd heeft is een verwante geest die zelf een rijper stadium had bereikt, misschien een superieure geest, misschien een gelijkwaardige, misschien ook een schrijver van mindere rang die als een vroedvrouw behulpzaam heeft kunnen zijn bij de verlossing van iets dat in een bepaalde fase ter wereld moest komen.
Bekijken wij de literatuur onder het gezichtspunt van informatie, dan vinden wij die in twee soorten. Zij is nieuw of zij is bekend. Beide soorten kunnen zich voordoen in alle graden van waarschijnlijkheid. Alleen de waarschijnlijkste informatie zowel van een nieuw als van een bekend karakter is geschikt voor de consumptie van vrijwel iedereen. Naarmate de informatie onwaarschijnlijker en substantiëler wordt, kan zij ook tot minder mensen doordringen. Betreft deze substantiële informatie nieuws, dan is voor het begrijpen en profiteren er van een zekere deskundigheid nodig. Is de inhoud er van bekend, maar vergeten of nog niet geweten, dan
neemt die deskundigheid een andere gedaante aan. Zij bestaat dan niet uit een hoeveelheid kennis waar het nieuwe stukje kennis ordenend invalt, maar uit een bepaalde gerichtheid van de geestelijke activiteit, de gewoonte n.l. om zich gevoelens, stemmingen, herinneringen bewust te maken. Deze deskundigheid is een ‘intelligence du coeur’, een introspectieve gerichtheid die het wezen is van de literaire gevoeligheid.
De waarde van literaire geschriften hangt samen met de dosering van deze elementen. Het feitenmateriaal, hetzij nieuw, hetzij vertrouwd, krijgt zijn betekenis van de zeldzamer soort informatie die gedachten, ervaringen en levensbesef van de schrijver er in leggen. De waakzame en tegelijk ontvankelijke lezer registreert voortdurend het substantieel nieuwe en herkenbare met een reeks van kleine schokken. Is een schrijver een groot schrijver en dus ook een onvervangbare persoonlijkheid, dan onderscheidt het substantieel nieuwe in zijn werk zich niet meer van het substantieel oude, omdat in deze ijle sfeer van onwaarschijnlijke informatie al het nieuwe oud is en al het oude nieuw. De schokjes die de lezer registreert zijn dus zonder uitzondering schokjes van herkenning. De trefzekere waardeschatting, die de criticus eigen moet zijn, komt tot stand doordat hij bij zich zelf die schokjes van herkenning afleest en naar hun intensiteit en frequentie beoordeelt.
Dat de waarde van literatuur kan worden afgeleid uit de onwaarschijnlijkheid van de informatie die zij biedt, is een ongebruikelijke zienswijze. Toch duiden allerlei verschijnselen er op, dat dit denkbeeld, vaag en ongeformuleerd, bestaat en invloed heeft. Er zijn namelijk dichters en prozaïsten die zich beijveren om banale gedachten en gevoelens te maskeren met een onwaarschijnlijke vorm. In de prozagedichten van Lodewijk van Deyssels ‘Kind-Leven’ zijn hele bladzijden gewijd aan de treden van een trap of de tanden van een kam. ‘De andere namen’ van Bert Schierbeek bestaat uit omvangrijkewoordpasteien in gekleurde drukletters, doorschoten met behangselpapier. Men kan zeggen, dat in deze boeken in elk geval een hoge graad van onwaarschijnlijkheid bereikt is, maar de waarde er van is daarmee niet in overeenstemming. De onwaarschijnlijkste literatuur is nog niet de beste. Men kan de waarde namelijk niet meten aan de onwaarschijnlijkheid van de literatuur, maar aan de onwaarschijnlijkheid van de informatie die de literatuur brengt. En informatie moet substantie hebben om onwaarschijnlijk te zijn en in de tweede plaats moet zij op de lezer die de waarde bepaalt als informatie werken, d.w.z. hij moet er door geboeid worden of er met schokjes van herkenning op reageren.
De revolutionaire werking van de informatie hangt ook samen met haar toegankelijkheid of de economie van haar codering. De wereld in haar geheel bcstaat uit informatie die oneconomisch is gecodeerd. Een millioen eenheden in de natuur bijvoorbeeld is waarneembaar als een millioen eenheden, omdat zij hun eigen afbeelding vormen. De herkenning van deze informatie is niet zozeer een schokkende als wel een uitputtende ervaring. Rekenkundig kan men echter een millioen eenheden volgens een gemeenschappelijk kenmerk afbeelden door middel van zeven tekens (n.l. door: 1000000), die in één oogopslag herkenbaar zijn. Een overeenkomstig principe ligt ten grondslag aan de verhouding tussen literaire informatie en de realiteit waarover zij informeert. Abstractie en codering maken de informatie toegankelijk. Een inventariserende beschrijving van een zichtbare werkelijkheid of van een bewustzijnsinhoud levert een ontoegankelijke en onwerkzame informatie op. Weliswaar bereikt men een grotere onwaarschijnlijkheid door het abstraheren te vermijden, daar staat tegenover, dat het effect van zulke realistische informatie omgekeerd evenredig is aan de uitvoerigheid ervan. Informatie kan alleen revolutionair zijn, als zij abstraheert en codeert op zo’n kenmerkende manier, dat haar onwaarschijnlijkheid door dat proces niet wordt opgeheven.
Bepalend voor de werking van de informatie is dus de wijze waarop zij wordt aangeboden, de vorm en de volgorde ervan. De vorm maakt deel uit van de informatie, die immers niet in een willekeurige simpele code is ondergebracht, maar in een gecompliceerde code, n.l. een bepaalde taal. De associaties die de woorden oproepen, de effecten die door hun rangschikking zijn bereikt, vormen een deel van de informatie, waaraan tevens door de in het codesysteem ingebouwde relaties en mogelijkheden is bijgedragen. Men kan de informatie dan ook niet in een andere code overbrengen, d.w.z. vertalen, zonder dat zij vermindert. Ieder vertaald boek brengt minder en ten dele andere informatie dan het origineel. Door de vertaling wordt de informatie gewoonlijk waarschijnlijker. Er zijn boeken die deze
waardevermindering kunnen doorstaan. Er zijn er ook die onder zo’n operatie bezwijken.
Beoordeelt men literatuur naar aestetische maatstaven, dan is er geen reden, waarom boeken met afgezaag-de opinies, banale verhaalschema’s, cliché-personages en in het algemeen epigonisme en kitsch minder waardevol zouden zijn dan oorspronkelijke, van de gemeenplaats afwijkende literatuur. Eens mooi is altijd mooi. Beoordeelt men literatuur als zelfstandige objecten, perzische tapijtjes, los van de maker, dan is het duizendste exemplaar van een soort niets minder waard dan het eerste. Stelt men het echter zo, dat al het tweedehandse en geïmiteerde informatie behelst die waarschijnlijker is dan wat het originele en voorbeeldige bieden kan, dan heeft men die reden wel.
Men moet een principieel verschil maken tussen de tweedehandse, de nagevolgde, onzelfstandige toepassing van wat in andere literatuur was aangetroffen en de beïnvloeding die wordt aangekondigd door een schok van herkenning. De schrijver X, nemen wij aan, heeft een bijzonder zuivere streekroman geproduceerd, die met alle voorafgaande streekromans gemeen heeft dat er een strijd in wordt beschreven tussen het oude en het nieuwe. De oude generatie houdt bijvoorbeeld hardnekkig vast aan traditionele methoden in landbouw of visserij, waarmee de jongere wil breken. De auteur nodigt de lezer uit om in dit conflict aan de kant van de jeugd te staan. Maar tegelijkertijd stelt hij de botsing aan de orde tussen de beproefde moraal van de vaders en de verwilderde grotestadsdenkbeelden van de zoons. En hierbij moet men dan gewoonlijk sympathiseren met het oersterke rechtsgevoel van de ouderen. Meestal is er dan een ontwikkeling in het verhaal waardoor uit het conflict een gelouterd inzicht tevoorschijn komt. Wijzer en droeviger door hun pijnlijke ervaringen sluiten de elkaar bekampende generaties vrede, begeleid vaak door een symbolische blik van de auteur op de eeuwige wisseling der seizoenen. De grootvaders gaan dood, en de kleinkinderen worden geboren en intussen moet er altijd opnieuw gezaaid worden of uitgevaren ter visvangst en al de individuele mensen zijn klein tegen de achtergrond van dit grote ritme.
Dat is het schema. Het kan eindeloos gevarieerd worden. Het kan zich afspelen in Drenthe, in de eeuwig zingende bossen van Scandinavië, op de Schotse eilanden of in de Peel. Het kan up to date gebracht worden door een oordeelkundig gebruik van de namen van Frangoise Sagan en James Dean als vertegenwoordigers van het asfalt-nihilisme, maar in wezen kan men alle streekromans terugbrengen tot het zelfde type. Als men er een gelezen heeft, kan men die in alle andere herkennen, maar dat is een herkenning die niet gepaard gaat met een schok. Indien de verdedigers van de streekroman wijzen op de echtheid van de personages, op het dramatische van het conflict, de weldenkendheid van de auteur en de interessante authenticiteit van de achtergrond, de kennis van zaken waarmee een streek, de poëzie van het geloof en van oude volksgebruiken beschreven zijn, dan kan men dit alles grif toegeven en toch staande houden dat de waarde van het boek gering is. De informatie die het geeft, is zowel formeel, d.w.z. feitelijk, in de lijn der verwachting liggend, als waarschijnlijk, doordat er zoveel boeken van dit type bestaan.
Heeft men echter te maken met een auteur die een andere schrijver gelezen heeft met de schok der herkenning, dan betekent dat niet dat hij een bekend soort literatuur in die andere schrijver heeft teruggevonden, maar zich zelf, iets belangrijks van zich zelf dat hij zonder deze hulp op dat moment niet had kunnen vinden. De informatie die hij aantreft is substantieel, zij verandert hem, zij brengt in hem een revolutionaire ordening teweeg, waardoor zijn eigen capaciteiten toenemen.
De schokken der herkenning, die in de literatuur optreden als signalen van verwantschap en gelijkgerichtheid en die vaak een sterke beïnvloeding van de ene schrijver door de andere aankondigen, kan men beschouwen als de vergrote projecties van wat er normaal gebeurt bij het lezen van lectuur, die ‘boeit’. Het kritisch interpreteren en waarderen ervan komt uit gelijksoortige aandoeningen voort. Bekijkt men dus een aantal gevallen, waarin zo’n schok van herkenning is geregistreerd, dan kan men aan de hand van de stukken nagaan, aan welke voorwaarden informatie moet voldoen om zo’n revolutionaire werking te hebben. Misschien valt daaruit dan iets af te leiden omtrent de innerlijke belevenissen van de ‘common readers’, de gewone mensen die de boeken lezen.
(Dit is de enigszins gewijzigde tekst van de eerste van acht voordrachten over invloed en verwantschap in de literatuur, gehouden in oktober en november 1958 voor het ‘Studium Generale’ van de Leidse universiteit. Onder de titel ‘De schok der herkenning’ zullen zij in boekvorm verschijnen bij G.A. van Oorschot te Amsterdam.)