vervolg van pag. 204
47. Het meest nutteloze en tevens gevaarlijkste element van de menselijke samenleving wordt gevormd door individuën, wier doelbewustheid in een opvallende wanverhouding tot hun geestelijke bewegelijkheid staat. Deze lieden zijn niet overal in staat hun verderfelijke karakter te ontplooien: de arbeider, de rechter, de advocaat, de dokter, de priester, de boer, de kunstenaar, de politieagent, de ambtenaar en de soldaat is niet denkbaar zonder een positieve prestatie, hoe gering die ook is. Want degene, die zulk een beroep uitoefent, staat voortdurend onder contrôle van diegenen, die op zijn specifieke prestatie zijn aangewezen en voorts onder contrôle van de gemeenschap. Maar op drie gebieden is zulk een contrôle praktisch niet uitvoerbaar, op het gebied van de politiek, van de journalistiek en van de speculatie. En zo vindt men hier, waar schijnactiviteit zich bij voorkeur als ernstige bedrijvigheid, nietszeggend of vaag gedaas zich als kernachtige en zakelijke taal – kortom, waar activiteit zich als productiviteit voordoet, het geschiktste gebied voor zulke onrustzaaiers door aanleg en zakelijke overwegingen. Gehoorgevend aan hun onweerstaanbare, aangeboren neiging, zijn ze er slechts op uit, zonder innerlijke of uiterlijke aanleiding het raderwerk van hun wezen op gang te brengen, dat dan als een kunstig – nutteloze machine zijn zinloos werk verricht, en niets anders doet dan lawaai maken en onheil stichten.
48. Iedere poging de wereld te verbeteren, die van de veronderstelling uitgaat, dat de mensheid in ethische zin volmaakbaar of zelfs oorspronkelijk goed is, is tot mislukken gedoemd. De opvatting van de oorspronkelijke goedheid van de mens is volstrekt sentimenteel en daarom onvruchtbaar, misschien zelfs gevaarlijk en nog dwazer is de mening, dat mensen, die aan de mensheid geloven, daardoor alleen al van edeler gehalte zijn dan zij, die geenszins aan de mensheid, maar van geval tot geval aan de mens geloven. Iedere mensengroep vormt een amorfe, nog voor iedere prikkel gevoelige massa, die onder invloed niet alleen van gebeurtenissen maar ook van leuzen zich op de uiteenlopendste, d.w.z. schijnbaar uiteenlopendste manier kan gaan gedragen: als helden of als een horde bloeddorstige beesten, als patriotten of als hoogverraders. Te verwaarlozen klein is het aantal mensen dat tot het een of ander beginsel, tot de een of andere zaak of mens – tenzij dat er bloedverwantschap of belangengemeenschap in het spel is – een echte aprioristische, verstandelijke of gevoelsmatige relatie heeft. Men voelt bijna de neiging om iedere op zich zelf staande groep mensen niet als een som van individuën, maar als een element te beschouwen – een element als vuur, water, lucht en aarde. En de taak van de mens zal altijd zijn, de mensheid aan hogere beschavingsidealen dienstbaar te maken evenals hij dat met andere elementen steeds weer, min of meer met succes, geprobeerd heeft.
49. Het behoort tot het wezen van de politiek, dat zij volstrekt doelgericht moet zijn, dat dus ethische motieven, hoe vaak die ook voorgewend worden, absoluut geen rol spelen. Dat dus binnen zulk een atmosfeer absolute geestelijke en morele waarden nooit kunnen gedijen, wie zou daaraan kunnen twijfelen? Onder de politici zelf zal er nauwelijks één zijn, die zich deze komedie niet bewust is, die hij met meer of minder talent zijn partij, zijn vaderland ja, de hele mensheid beroepshalve moet voorspelen. Ook het publiek merkt het maar al te vaak en menigeen geeft zich misschien des te bereidwilliger aan deze vergiftigde atmosfeer over, daar hij zich in deze politieke beneveldheid van menige verantwoordelijkheid bevrijd ziet, zowel van intellektuele als van morele aard, die hem als niet-politicus het leven bemoeilijkte.
50. Pas buiten de zogenaamde geloofsconflicten en grensincidenten, dus buiten de religie en de politiek, begint het denken, het werk en het leven.
51. Religie in rituele zin is een zaak van beroepstheologen, politiek een zaak van diplomaten en ambtenaren. Alle andere dingen, de waarlijk essentiële, laten wij zeggen wetenschap en kunst, zijn algemene zaken. Het is de taak van de cultuur, wetenschap en kunst tot algemene zaken te maken. Maar in werkelijkheid zijn tegenwoordig juist religie en politiek de zaak van iedereen. En in religie en politiek zijn de mensen sedert de allervroegste tijden niet één stap verder gekomen. Hier kunnen steeds alleen maar nieuwe verwikkelingen maar geen nieuwe waarden gecreëerd worden. Wat een echte wetenschap onderzoekt, wat een echte kunst voortgebracht heeft, is relatief onvergankelijk. Alle politiek en alle religie is van volstrekt voorbijgaande aard. Alleen wat in de religie tot de moraal, ideeëngeschiedenis en literatuur en in de politiek tot de economie en techniek behoort, blijft levend en is vruchtbaar.
52. Politiek is hèt onderwerp voor onontwikkelder en zwetsers, religie het thema voor leeghoofden en zwakkelingen. Als beroep is politiek voor harteloze en onverantwoordelijke lieden, religie voor geestesarme en huichelachtige lieden a.h.w. geknipt. De grote politicus is helemaal niet politicus maar staatsman, de grote priester niet kerkdienaar maar schrijver of filosoof. Beiden zijn idealisten, dwazen of heiligen, omdat ze hun krachten aan iets onmogelijks verspillen. Eerstgenoemde in zoverre hij probeert duurzame binnen- en buitenlandse betrekkingen tot stand te brengen, de laatstgenoemde omdat hij denkt onvervulbare wensdromen in vervulling te kunnen doen gaan.
53. Zoals er een zekere groep politici bestaat, die beweert, dat alle grote verworvenheden van de mensheid aan een bepaald ras, bijv. het germaanse ras, te danken zijn, zo zijn er religieuze politici, die alle grote verworvenheden, alle morele eigenschappen van hogere kwaliteit, zoals offervaardigheid, naastenliefde en goedheid uitsluitend in het wezen van het christendom verankerd en uitgedrukt willen zien, alsof al die deugden voor de geboorte van Christus helemaal niet en na zijn geboorte slechts bij de belijders van de christelijke godsdienst bestaan hadden. Als volstrekt typerende kenmerken van het christendom blijven misschien alleen over onverdraagzaamheid, aanmatiging en tenslotte
een heel speciaal soort deemoed, niet alleen tegenover het hoogste wezen maar ook jegens de priesters, een deemoed, die zich vaker dan bij iedere andere religie tot kruiperigheid verlaagt, maar door hen, die er voordeel van hebben, tot een bijzondere deugd geproclameerd is.
54. De macht van de menselijke rede is toch altijd nog zo groot, dat ze zich gedwongen zag in opstand te komen tegen de onhoudbaarheid van de meeste religieuze dogma’s, waarvan de inhoud in strijd is met de natuurwetten, onze ervaringen en zekere immanente denkwetten. Zo zag iedere kerk zich genoodzaakt dwangmiddelen te gebruiken en het lag voor de hand dat verwekking van vrees omtrent leven, gezondheid en aards bezit het doeltreffendste dwangmiddel was. Nu moet men evenwel niet geloven, dat met de afschaffing van de pijnbank en de brandstapel alle mogelijkheden van terreur uitgeput waren, want als de terreur verhinderd wordt grove methoden toe te passen, bedient hij zich van fijnere die nog steeds doeltreffend blijken. Voor menigeen betekent het al terreur genoeg, als zijn carrière of maatschappelijke positie in gevaar komt en dus heeft de kerk er belang bij de mening te verbreiden, dat de twijfel op zich zelf niet alleen ongodsdienstigheid betekent (waarmee heden tendage geen onmiddellijk levensgevaar meer verbonden is) maar dat zij in voorname kringen als teken van gebrekkige wellevendheid misnoegen wekt.
55. Die deugden worden het luidst geprezen, voor welker betrachting noch intellectuele inspanning, noch energieontplooiing, noch zelfoverwinning nodig is, dus vooral deze twee: vaderlandsliefde en godsvrucht. Zou het vermoeden niet gerechtvaardigd zijn, dat zij op zichzelf beschouwd helemaal geen deugden zijn, maar alleen door die instanties daartoe gestempeld werden, die van deze opvatting het meest in het ooglopende voordeel hebben: door de staat en door de kerk?
56. Wij mogen ons er niet over verbazen, dat wij dagelijks niet alleen domkoppen, booswichten en beroepspolitici, maar ook zogenaamde fatsoenlijke en verstandige mensen met meer of minder pathos horen beweren, dat ze er trots op zijn, juist tot hun volk, hun ras, hun partij te behoren, een uitspraak, die volledig van elke intelligentie verstoken zou zijn, als wij niet aannemen, dat de lieden, die deze zin uitspreken, van oordeel zijn, dat het minder eervol, misschien zelfs vernederend is, tot een ander volk, ras of andere partij te behoren en zelf alle andere volken, rassen en partijen als minder achtenswaardig, misschien wel verachtelijk beschouwen en voor anderen als zodanig willen voorstellen.
57. Het is een graag beoefende sport van vele politici, journalisten en snobs om het een of ander argeloos, achtenswaardig of zelfs adellijk woord van een gele ster te voorzien, zoals men dat in verleden tijden met de joden deed opdat het gepeupel hen gemakkelijk en ongestraft kon bespotten, beledigen en mishandelen. In de laatste tijd zijn het vooral deze drie woorden, waar de straatjongens van onze tijd achteraan zitten: vooruitgang, vrijheid en scepsis.
58. De buitenlandse politiek heeft haar dogma’s net zoals de religie. Ze heten macht, grensuitbreiding en prestige. Maar zoals men de waarlijk vromen juist niet onder de schriftgeleerden moet zoeken, zo zal men de beste patriotten nauwelijks onder de politici aantreffen.
59. Het einddoel van alle kultuur is datgene, wat wij ‘politiek’ noemen, overbodig, maar wetenschap en kunst tot onmisbare zaken voor de mensheid te maken.
60. Dat moet wel een mens van zeer hoog niveau zijn, voor wie het vrijheidsverlangen iets anders betekent dan het verlangen van zijn verantwoordelijkheid bevrijd te zijn.
61. Als men met een politicus van goede manieren en enig verstand in gesprek raakt, doet men meestal de verrassende maar sympathieke ontdekking, dat hij eigenlijk helemaal geen lid is van zijn partij.
62. De kunstenaar wordt door een geheimzinnig element omgeven, dat hem in staat stelt onvergelijkelijk veel dieper in zijn omgeving door te dringen dan enig ander mens en dat hem toch onverbiddelijker van haar scheidt dan de dikste muur zou kunnen.
63. Aan het werk van menig schrijver merken we wel, dat hij ergens en op de een of andere manier een genie is, maar helaas niet in zijn werk.
64. De tragische levensbeschouwing gezien van uit de hoogten van de humor werkt op de een of andere wijze bekrompen, soms zelfs belachelijk of zelfs onzinnig.
65. Niet elke kunstenaar met genie heeft humor, maar iedere kunstenaar met humor heeft genie. Humor is een omvattender en hoger begrip. Humor is het eigenlijke genie van het hart, daar goedheid wel zonder humor, maar humor nooit zonder goedheid kan bestaan.
66. Vele kunstenaars weten moeizaam hun reputatie in stand te houden door zich voortdurend aan onderwerpen te wagen, waarvoor hun de krachten ontbreken.
67. Het publiek is veel slimmer dan het zelf denkt maar dat mag men niet toegeven, anders wordt het nog aanmatigender dan het al is.
68. Het is heel gemakkelijk zijn mémoires te schrijven, als men een slecht geheugen heeft.
69. Als ge God looft, zonder wiens wil er geen mus van het dak valt, waarom geeft ge dan de jongen, die hem er afschiet een pak slaag?
70. Het is al vaak gebeurd, dat een booswicht uit slimheid iets goeds, maar nog nooit dat een domoor uit goedheid iets slims deed.
71. Langs de oever van de zee wandelen, in een kuil met regenwater vallen en verdrinken, dat is nogeens een tragikomisch lot.
72. Zijn het werkelijk alleen de vrouwen, die altijd op hun eerste woord terug komen – ‘als men redelijk gesproken heeft, urenlang’ zoals Shakespeare zegt? Is het met de filosofen en vooral met de theologen niet precies zo gesteld?