vervolg van pag. 252
Wanneer hij tegenover grote figuren staat schiet zijn oordeel droevig te kort. Over Carry van Bruggen en Jacob Israël de Haan weet hij alleen maar enigszins zure anecdotes te vertellen. Een Wiedijk kan hij alleen waarderen zolang hij hem voor een medestander in het geloof houdt.
In de periode na 1920 is Wiessing niet alleen maatschappelijk uitgeschakeld, maar geestelijk schijnt hij nauwelijks meer mee te leven. Aan het verschijnsel van het nationaal-socialisme wordt in zijn boek zo goed als geen aandacht gewijd.
Trouwens, aan welk maatschappelijk verschijnsel wijdt hij wèl aandacht? Wiessing heeft niet gemerkt dat de sociale verhoudingen in West-Europa zich wijzigden en dat volstrekt niet in marxistische zin, zodat de mogelijkheid van een proletarische revolutie er volkomen is komen te vervallen. Hij heeft niet gemerkt dat in Rusland de revolutie die zich voltrok niet aan de marxistische theorie beantwoordde en dat er van geen arbeidersrevolutie, maar van een staatsgreep sprake was, in een achterlijke boerenmaatschappij. Hij heeft evenmin gemerkt dat na de revolutie zich in Rusland een nieuwe heersende klasse heeft gevormd en ook een soort intellectuele middenstand, die vergeefs worstelt om een beetje meer politieke vrijheid. Het is hem ten enenmale ontgaan dat in Hongarije, in Polen, in Oost-Duitsland arbeiders, boeren en intellectuelen, kortom de hele werkende bevolking al enige malen verwoed in opstand zijn gekomen tegenover de mensen van het apparaat en de partij.
Hoe is het te rijmen met een strijder voor de vrijheid dat hij dergelijke onvrijheden niet ziet? Ook Gorter was verstard in zijn geloof, maar hij zag heel duidelijk dat het Lenin-regime niet aan dat geloof beantwoordde. Wiessing zag het zelfs van het Stalinregime niet.
Het beeld dat Wiessing in zijn gedenkschriften van zichzelf geschilderd heeft moet, als het niet onjuist is, dan toch heel onvolledig zijn. Is het juist, dan hebben we met een zeer gespleten persoonlijkheid te doen, die ongetwijfeld zijn kwaliteiten heeft gehad en nòg heeft (kwaliteiten die geëerd zijn door een subsidie van het Prins Bernhard Fonds voor de uitgave van zijn boek), maar daarnaast ook grote tekorten.