[p. 527]
Victor Vroomkoning
Gedichten
Taal
Hij kruist moedertaal met die
van mij. Als hij ‘volstrekt niet
zonder kan’, hoor ik mijn video-
verslaafde Eva met een mond van
zeven. Zijn ‘Alle Jezus’
heeft hij van geen vreemde.
‘Vaderwoorden’ noemt hij taal
die streng en koud is: ketting-
botsing, boedelscheiding, kern-
splitsing. Warm en zacht
zijn ‘moederwoorden’: boter-
vlootje, water geven, kussenslopen.
Zijn eigen taal klinkt onbedwingbaar
lenig: sekstukwaliteit, rontonde,
geeuwigheid. ‘Zoontaal’ wil nog
alle kanten uit.
[p. 528]
Tableau
Verenigen in dit gedicht:
een vrouw, een man, een kind
dat uit de schaduw
van zijn vader wil.
Zie het afgaan op de vrouw
bij wie het om zijn moeder
komt. Die leeft, herinnert zij
hem, allerdodelijkst alleen.
Zoekend naar zijn zoon, ontsluit
de man een oude toegang. Het
ruikt er als in bioscopen. In de schemer
schuilen vrouw en kind. Een projectie-
apparaat werpt licht op wie
zij waren. Van beweging wordt
het stil. Hij laat begaan
als zij met hem begint te slapen.
[p. 529]
Tocht
Zijn slapen sneeuwen in.
Naast hem in hun wagen
geeft zij hem niet veel
meer dan een jaar
voordat zijn boordwit door-
loopt in de berm
van zijn haar.
Houdt zij het stuur
dan gluurt hij naar
haar perkamenten vel,
het stikwerk van pigment.
Naar nieuwe verten onderweg
ontkomen zij steeds minder
aan het oude, zeer nabije
tot één de bocht vindt
om te missen, de einders
tegemoet.