Vier sprookjes
Gerard Kornelis van het Reve
Schraalhans keukenmeester
Beste Jongens en Meisjes! Jullie hebben natuurlijk allemaal heerlijk gegeten vanavond, maar hebben jullie er wel eens over nagedacht, hoeveel werk er verzet moet worden, voordat al die overheerlijke spijzen en toetjes in evenzovele dampende schotels op jullie tafeltjes staan? Sommige mensen koken weer heel uiteenlopend. En jullie hebben natuurlijk allemaal wel eens gehoord, dat in diverse landen en volken de zeden en gewoonten heel verschillend zijn. Het Vlaams is bijvoorbeeld meer zoals het wordt uitgesproken.
In het ene land eten ze het loof en gooien ze de knol weg, maar in het andere land daar eten ze juist alleen de knol, en laten ze het groen liggen. Er zijn natuurlijk ook landen, waar ze alles opeten: de knol en het groen, allebei dus, al dan niet smakelijk toebereid. Van de ramenas bijvoorbeeld kun je plakjes op je brood doen. Soms lijkt een ramenas op iets heel anders.
In die landen waar ze dus alles opeten, daar eten ze dus ook de maag, de darmen, de Geheime Delen, de oren, de kop en ook het gehemelte. Maar ze eten natuurlijk niet ècht alles. Want er zijn ook dingen, die je niet kunt eten. Die noemen we vergiftig, of ze zijn vaak vies, zoals haarballen, oude kammen, haarzakjes of uitgekakte drollen van vleeseters en van alleseters. Soms lijkt een drol op iets heel anders: dan is het een ramenas of nog iets heel anders. Daarom ben ik ook een alleseter. Drollen van planteneters daarentegen zijn niet vies, maar ze hebben geen nut, want een drol, daar is al het waardevolle allang uitgehaald, door de wonderbaarlijke economie van het menselijk lichaam, dat 129 keer zo economisch werkt als de zuinigst rijdende automobiel. Want de mensen gooien veel te gauw alles weg, door de welvaart. Laatst hoorde ik nog bij mensen, daar was een oude haarkam uit een verzorgingshuis midden in een schaal met bitterkoekjespudding gevallen. Toen was die pudding niet koosjer meer, en ze wilden hem niet
meer eten. Ik zei nog tegen die mensen: je kan toch tot vlak om die kam heen eten? Maar ze zeiden: het is het idee, het oog wil ook wat. Terwijl je niks kon zien want die kam was helemaal naar onderen in de diepte naar beneden gezakt! Ze hadden die pudding dus net zo goed gewoon aan de buren kunnen geven, waar of niet! Ik zeg maar: Tast toe! Smakelijk eten!
Eendje kwak kookt zijn eigen potje
Lieve Jongens en Meisjes! Luisteren jullie eens naar een verhaal over een eendje, dat Eendje Kwak heette. Eendje Kwak was eigenlijk een heel vies eendje. Hij wilde helemaal niet graag dat alles in zijn kleine huisje schoon was. Nee, hij wilde juist graag dat alles in zijn huisje zo vuil en zo smerig was als het maar kon. Eendje Kwak was wel een vreemd eendje, vinden jullie ook niet? Zo werd in Eendje Kwak zijn huisje van lieverlede alles steeds maar viezer en vuiler. De familie, de kennissen en alle vrienden van Eendje Kwak begonnen er schande van te spreken. Goede raad was duur. Maar op een dag, het was nog vroeg in de morgen, kwamen ze met zijn allen bij Eendje Kwak aan de deur en zeiden ze: ‘Eendje Kwak, je huisje is zo verschrikkelijk vuil, dat het nodig eens moet worden schoongemaakt. Dat zullen wij wel eens even doen.’ En ze staken de handen uit de mouwen en begonnen met zijn allen te vegen, te kloppen, te schrobben, te boenen en te dweilen, dat het een lieve lust was. En tegen het einde van de middag, toen de zon al laag aan de hemel stond, waren ze klaar, en hadden ze het huisje van Eendje Kwak van boven tot onder schoongemaakt. Je kon nu in het kleine huisje van Eendje Kwak bij wijze van spreken wel van de vloer eten. ‘Ziezo, dat is klaar’, zeiden ze tegen Eendje Kwak. ‘Je hele huisje is weer schoon.’ ‘Dank jullie wel’, zei Eendje Kwak. En toen gingen ze allemaal weer weg.
Maar Eendje Kwak was helemaal niet gelukkig, dat zijn hele huisje weer helemaal schoon was. Hij vond het helemaal niet prettig. Gelukkig had Eendje Kwak op school een juffrouw gehad, die een heks was, maar het was een goede heks, die hem een beetje toveren had geleerd.
Daarom ging Eendje Kwak naar zijn kleine keukentje, en kakte daar uit zijn kont een grote drol van stront, en deed die drol in een aluminium steelpannetje. Nu vulde hij het pannetje met water, zodat de drol er in ronddreef, zette het pannetje op het vuur en sprak er een toverspreuk over uit. Nauwelijks waren de woorden van zijn toverspreuk verklonken, of het begon in het pannetje te koken en te schuimen en te bruisen en te borrelen, dat het een aard had. De uitgekakte drol uit Eendje Kwak zijn reet, daar moest wel zegen in zitten, want die kak die kookte steeds maar hoger en hoger, over de rand van het pannetje, over de aanrecht, over de vloer van de keuken, over de drempel heen de gang in, alle kamers door, hoger en hoger, tot het uit alle ramen van Eendje Kwak zijn huisje naar buiten kookte, over de straat en van de ene straat van het kleine stadje in de andere. Het duurde niet lang, of alle mensen kwamen, zo snel hun voeten hun dragen konden, naar Eendje Kwak zijn huisje gelopen en bonsden op de deur en riepen: ‘Eendje Kwak! Laat je vieze potje toch ophouden met koken!’ Maar Eendje Kwak deed niet open en trok zich van al het rumoer niets aan. Nu was hij pas gelukkig. Hij ging midden in de gang, helemaal languit, in zijn eigen borrelende en bruisende kak liggen, en viel al spoedig tevreden in slaap. En als niemand de vlam onder het pannetje heeft uitgedaan, dan kookt het nu nog!
Het geheim van de smid
Lieve Jongens en Meisjes, nu moeten jullie eens horen wat er eens een keer gebeurd is. Er was ereis een jager, en die ging uit jagen. Hij joeg de gehele dag, dat het een aard had, maar hoe hij ook joeg, het lukte hem maar niet om enig wild te schieten.
Eindelijk, laat in de middag, toen de zon al laag aan de hemel stond, kwam hij aan een dal, en daar, vlak voor hem, in een groen knollenland, daar zaten maar liefst zeven hazen. De oudste van de zeven hazen was de grootste, en die zat dus in het midden. Ons jagertje behoefde zich niet lang te bedenken. Gezwind greep hij naar zijn kogeltas, maar wie schetst zijn verbazing en teleurstelling, toen hij bemerkte, dat deze leeg was! Jullie begrijpen het al: hij had al zijn ko-
gels verschoten! Nu was goede raad duur, maar onze jager versaagde niet. Omdat hij een jager was, deed hij snel een schietgebedje, en bad met grote aandrang. En ziet: zijn gebed werd verhoord: het duurde niet lang, of hij maakte zijn broek los, hurkte neder en scheet uit zijn eigen achterste een keiharde, lange, dunne drol, die precies zo dun was als een geweerkogel. Terstond wist onze jager, wat hem te doen stond. Hij deed bliksemsnel kruit in zijn geweer, en stopte toen, inplaats van een kogel, zijn eigen drol in de loop. Het duurde niet lang meer, of hij had aangelegd, gemikt en de trekker overgehaald. Boem! klonk het door het dal, en de ongewone kogel suisde met duizelingwekkende vaart voort, dat het een lieve lust was. En het volgende ogenblik trof de drol, die de jager uit zijn geweer had afgeschoten, de oudste van de zeven hazen precies midden op zijn voorhoofd en spatte daar in duizend stukken uiteen. De jager had de vorige avond toevallig in de stad gegeten en daardoor verspreidde die uit elkaar spattende drol van de jager een verschrikkelijke stank. Ja, jongens en meisjes, die grote lange drol die de jager als kogel gebruikt had, en die op het voorhoofd van de grootste haas in duizend stukken uiteen spatte, die maakte zo’n vreselijke stank, dat alle zeven hazen, de grootste en oudste incluis, pardoes flauw vielen. Nu hoefde onze wakkere jagersman niets anders meer te doen dan alle zeven hazen in zijn weitas te stoppen. Voed je goed, wil ik maar zeggen. En als jullie je kleine, stoeiende en ravottende lijfjes gezond willen houden, dan moeten jullie ervoor zorgen, dat je elke dag een flinke mooie grote bolus bakt. Dus niet alles mondjesmaat over de hele dag verdeeld, maar elke morgen of middag de hele uilebal ineens. Want, wie weet, krijgen jullie van Sint Nicolaas dit jaar allemaal een geweer!
Een goede les
Er was eens een jongen, die heel stout en ondeugend was. Hij was ook erg ongehoorzaam en lui, en hielp nooit zijn moeder eens bij de afwas. Ja, beste jongens en meisjes, ik ben het met jullie eens, dat het helemaal geen lieve jongen was! Maar hij was wel erg mooi en hij had een heel mooi, fijn, lief, stout jongenskontje. Daarom was Sint Nicolaas, die, zoals jullie weten, een echte kindervriend is, helemaal
gek op hem. Jullie willen allemaal graag wat van Sint Nicolaas, maar nu wilde Sint Nicolaas iets van die jongen! Maar die jongen die moest niets van Sint Nicolaas hebben, omdat Sint Nicolaas zo oud en zo dik en helemaal kaal op zijn hoofd was, met allemaal kleine schilfertjes, en die jongen zei dus tegen Sint Nicolaas: ‘Ga weg, ouwe viezerd! Je bestaat niet eens echt!’ Jullie begrijpt wel, hoe dat die goede lieve kindervriend Sint Nicolaas ten zeerste verdroot. Hij zon alsmaar op iets, waardoor hij die ongehoorzame, luie, mooie jongen eens een lesje kon leren.
Nu had die jongen wel gezegd, dat Sint Nicolaas niet echt bestond, maar hij zette evengoed op Sinterklaasavond wèl zijn schoen onder de schoorsteen. Sint Nicolaas die wist dat en kwam met zijn paard over het dak. Jullie weten allemaal, dat Sint Nicolaas alleen maar een jurk om zijn blote kont draagt, net als de Paus en kardinaal Alfrink. Dat kwam nu goed van pas. Want Sint Nicolaas kwam dus van zijn paard af, spreidde zijn jurk over de schoorsteen heen en ging zelf met zijn blote reet op de schoorsteenpot zitten, want ik was nog vergeten jullie te vertellen dat die ondeugende jongen ook nog tegen Sint Nicolaas gezegd had: ‘Van mij kan je de pot op!’ Toen kakte Sint Nicolaas dus uit zijn reet een grote, dikke drol en die drol viel in duizelingwekkende vaart recht door de schoorsteen naar beneden, precies – ja, jullie raden het al, jongens en meisjes – precies in de jongens- molière, precies in de schoen van die stoute, ongehoorzame deugniet. Nu, jullie hebben allemaal vast wel eens een kikker of een beestje van chocolade gehad met groen of rood zilverpapier er om heen, met van binnen van die lekkere rose of gele zachte snot er in, maar dit was nu eens heel andere koek, wat jullie? Ik denk, dat jullie net zo graag als ik de volgende ochtend wel eens het gezicht van die stoute jongen hadden willen zien! Zo komen de snoepers te pas! Wien de schoen past, trekke hem aan!