Boeken
‘Vijf families en één poederblauw’
‘Vijf families en één poederblauw’ is de intrigerende titel van een nieuwe gedichtenbundel van Pierre Kemp, uitgegeven door Van Oorschot te Amsterdam. De vijf families zijn echter kleurenfamilies, waaronder chinees porselein van verschillende perioden gerangschikt wordt: de families hebben respectievelijk tot hoofdkleuren Geel, Zwart, Rose, Rood en Groen. Het Poederblauw slaat eveneens op een speciale periode van Chinees porcelein.
Het is typisch iets voor Pierre Kemp om zijn bundel zo te noemen en zo in te delen. Kleuren – en alle kleuren en tinten van het aardse bestaan – zijn altijd een belangrijk element geweest in het oeuvre van de nu al meer dan zeventig jaar oude dichter. Hij is steeds de dichter van het zintuiglijke en verbazingwekkende leven geweest, zonder dat hij zijn hemel of hel ontkende, hoewel hij zich met de laatste niet zo intensief heeft beziggehouden, verstandig genoeg. Zonnen, manen, bloemen, vrouwen, meisjes, kinderen, bomen, planten, huishoudelijke en minder huishoudelijke voorwerpen, een op het eerste gezicht simpel, maar in werkelijkheid fantastisch leven rolt door zijn hele werk heen, een leven van alledag, van allenacht, leven op aarde, onder de hemel, in de zon of in het goede hart van de nacht. En niet zonder droefheid, natuurlijk, zonder ellende kan men niet bestaan.
In zijn latere werk heeft de Pierre Kemp die schreef: ‘waar ik mijn armen ook rek, ik ben overal gek’ – regels die verdienen een spreekwijze in de Nederlandse taal te worden – wel wat van zijn uitbundigheid verloren, mistroostigheid klinkt scherper door, onvermijdelijkerwijze. Want als ouder worden een kunst is, dan is het toch een muziek waarvan de toon stiller en somberder wordt. En Pierre Kemp is op de meest eerlijke, meest openhartige manier ouder geworden.
‘Vijf families en één poederblauw’ is zonder twijfel de bundel van een oude Pierre Kemp. Leven en stiller zijn, kleuren en porselein, gaan nu samen. Maar het is niet de bundel van een dichter die òf vastgeroest is in zijn oeuvre of met bleke woorden nog tracht zijn dichterschap gestand te zijn. Dezelfde fantasie, die hem zijn aarde deed omvormen tot een fantastische en tegelijkertijd mysterieuze speeltuin, is nu in dienst gesteld van een scherpere tegenstelling tussen leven en dood. Hij kijkt naar het leven als naar een geschenk, een stuk speelgoed, dat toch ook eens opgeruimd moet worden. Het verdriet hierom is fel genoeg, maar nooit pathetisch. Hij kijkt naar de dood als iets wat hoe dan ook komt, maar daarbij het begin is van een nieuw avontuur. Hij berust niet, maar wil slechts in overeenstemming zien te komen met de wetten van het onontkoombare rythme. En hij blijft clown genoeg – en dit woord als een eretitel – om ook met deze gevoelens niet al te zachtaardig om te springen.
Pierre Kemp is van mijn vijftiende jaar of zo af steeds één van mijn twee of drie lievelingsdichters in de nederlandse taal geweest. En ook in deze bundel vind ik hem volledig terug: de dichter die verstandig genoeg is om dwaas te zijn – en deze, schijnbaar naieve en o zo wijze gedichten te schrijven. Gedichten waarin een mens dubbel en dwars speelt en leeft en waarin een méér dan belangrijk dichter onimiteerbaar zichzelf is.
HANS ANDREUS