Vladimir Nabokov
‘Hat man Charakter, so hat man auch sein typisches Erlebnis, das immer wieder kommt’, veronderstelde Nietzsche. De typische ervaring van Vladimir Nabokov moet zijn vlucht uit Rusland zijn geweest, in 1919. Het is in elk geval een gebeurtenis die zich steeds weer in zijn werk herhaalt, een soort repeterende breuk tussen een gelukkige jeugd en de ballingschap der volwassenheid, tussen het Ithaca der herinneringen en een Odyssee vol list en overleg.
De twee episodes vertegenwoordigen dan ook tegelijkertijd twee personen. De Russische Nabokov was de zoon van een vooraanstaand liberaal politicus die streefde naar de democratisering van het toenmalige bewind en die dientengevolge zowel door de Tsaristische politie als door de Communisten in het oog werd gehouden. De zoon, een dandy, onmiskenbaar afkomstig uit een beschermd milieu, schreef intussen slechte verzen en cultiveerde een goede smaak. De banneling Nabokov, tegenwoordig professor in Amerika, heeft lange tijd een zwervend leven geleid: ondanks zijn Nansenpaspoort dat hem verdacht maakte in de ogen van de eerste de beste douanebeambte, was hij voortdurend op reis, terwijl hij zich in het leven hield door te vertalen en les te geven in tennissen en Engels.
De twee Nabokovs verdragen elkaar uitstekend, niet alleen omdat zij bepaalde eigenschappen, zoals een afkeer van totalitaire systemen en een grote belangstelling voor vlinders, gemeen hebben, maar vooral ook omdat zij elkaar niet altijd ernstig nemen en elkanders gebreken doorzien. Het Rusland van de jeugdherinneringen was tenslotte ook het land van de Tsaristische politie en de Communistische terreur; de ballingschap betekent tevens een onontkoombare voorwaarde voor de vrijheid.
Uit deze twee personen is de schrijver Nabokov ontstaan, een auteur die een hartstocht voor herinneringen combineert met een zeldzaam inzicht in de machinaties van het geheugen en die zijn vlinderachtige fantasieën met een Joyceaans plezier formuleert (‘J’ai toujours admiré l’ouvre ormonde du grand Dublinois’). In enkele novelles, waarin het verleden wordt achterhaald, en in het bijzonder in de meeslepende autobiografie die in de Amerikaanse uitgave de veelbetekenende titel ‘Conclusive Evidente’ kreeg, wordt de identiteit van het tweetal geproclameerd. In andere werken wordt deze onmiddellijk weer opgeheven.
Niet voor niets speelt hierin het dubbelgangersmotief een grote rol. Nabokov trof het, blijkens ‘Conclusive Evidence’, voor het eerst aan in een onmogelijk jongensboek, waarin twee vrienden van kleren en persoonlijkheid verwisselen. In één van de vroege romans, ‘La Méprise’, nemen een zwerver en de beschaafde ikfiguur hetzelfde procédé te baat. Het vormt bovendien de sleutel tot het verhaal dat voor mijn gevoel een hoogtepunt in het werk van Nabokov vertegenwoordigt: ‘The real life of Sebastian Knight’.
In de hier vertaalde novelle wordt het motief uitgelokt door een naamsverwarring. Het lijkt een onopvallende aanleiding, maar wie de schrijver in zijn laatste roman ‘Lolita’ bezig heeft gezien met het verbasteren van de naam van de hoofdfiguur, weet dat dergelijke kleine incidenten de voorboden zin van catastrofale gebeurtenissen, van rampen waaraan men alleen met list en overleg kan ontkomen, al worden zij intussen ook met dezelfde ironiserende nauwkeurigheid geregistreerd.
J.A.E.