[p. 433]
Willem Jan Otten
Mededelingen aan het verbond van Robinsons
I
Zonder hersenspinsel geen redding
Zonder hersenspinsel geen redding
Eens zult u ontwaken,
alleen, op een eiland,
en niemand die over
uw ruggegraat streelt.
U trekt uit uw handpalm
een splintertje wrakhout,
en ziet dan de lijnen,
geweven in eelt.
U kijkt naar het eiland.
Krankzinnig veel muurtjes.
Elk muurtje mondt uit in
een muurtje mondt uit in
de kei die u opraapt –
want alles hangt samen
met alles, zoals ook
gedachten, zij weven
verdriet in uw hoofd.
[p. 434]
Verkavel het missen
met muurtjes van beelden,
herinner de baby
die, zonder te weten
waarom, in zijn wagen,
denkbeeldige kiezels
omvat en laat vallen
en zo zijn veel dieper,
want eerste alleen-zijn
verdeelt in beweging,
een beeld dat zijn hersens
beweegt om te komen
tot denken, tot spinsels
en, later zelfs: hoop.
[p. 435]
II
Een eiland is een definitie
Een eiland is een definitie
Zorgen dat wat vastligt
loskomt.
Keien uit een akker
rapen,
keien op een muurtje
werpen,
ruimte scheppen tussen
regels,
levens, streepjes zetten
tussen
wat je denkt en wat je
open
laten moet – de waarheid -.
[p. 436]
III
Een eiland pakken zoals een vluchteling zijn koffer
Een eiland pakken zoals een vluchteling zijn koffer
Een man die moet vluchten
staat voor zijn boeken.
Hij wrikt. Elke titel
een tralie. Nu hij vertrekt
kan niets van zijn plaats.
Hij wikt en hij weegt
en hij weet zich beul,
of God, toen Hij Adam
een rib moest ontrukken.
En hij zegt: ‘Wat ik ook pak
is een kei op een muurtje
gesmakt. Als de werkelijkheid
werkelijk wordt is de koffer
van mijn bestaan de grens.
Hoe ik ook pak, in de akker
zullen altijd keien zijn.’
En hij pakt.
[p. 437]
IV
Een gedicht is een kei, even
Een gedicht is een kei, even
Even even heeft deze kei
in een warme hand gelegen.
Even even is deze kei
toen hij naar zijn muurtje zweefde
naar Goliath op weg geweest.
Even even is deze kei
in de hemel stil gebleven,
net als de maan.
Even even heeft deze kei
in een warme hand gelegen
op de plaats van de buik
van een vrouw.
En even even heeft deze kei
van een hand de levenslijn
geschampt, o, even even.
[p. 438]
V
Vacuologisch manifest
Vacuologisch manifest
Wat is dat precies,
de apocalyps?
Of beter misschien:
wat noemen wij leeg?
Gegeven: een bom
die boeren verdelgt
maar muren laat staan.
Het eiland wordt leeg,
dat spreekt, ongeveer
zo leeg als vandaag:
de hitte is groot,
de boer is naar huis,
zijn akker verdampt
in trillende lucht,
een sproeier hij slaakt
zijn zuchten. Geronk,
ver weg, van een pomp.
Wij stellen ons voor:
gesmolten de boer.
Is dit dan dus leeg?
Zo ja, wat dan niet?
Zo niet, wat dan wel?
[p. 439]
Wat noemen wij leeg?
Misschien exact dát
wat zij die zo’n bom
ontwerpen nooit zijn.
Gesteld: zo’n meneer
bevond zich nu hier
en niemand bewoog,
het eiland leek leeg,
en iedere kei
werd warm van de hand
die hem heeft geraapt
een jaartelling her –
dan nog zag hij niets.
Hoe anders zijn ‘leeg’
dan wat wij nu zien!
Nooit zegt hij: ‘Iets is
en toch is het niet.’
Hij ziet wat hij ziet.
De droom van de man
die, sterven na dood,
zijn Vrijdag bedacht?
Nog nooit in geloofd.
Wat moeten we dan?
[p. 440]
Hem volgen. Zijn blik
bestuderen. Beschrijf
de leegte die hij
niet ziet. Vul het niets
met iets wat niet is,
met taal, poëzie,
bijvoorbeeld: een vrouw
verwarmt met een kei
haar wang. Of een man,
een schipbreukeling,
mirakels ontsnapt,
knielt neer waar wij staan
en opent, onthutst,
zijn koffer, en zegt:
‘dit krijgt u van mij’,
en geeft hem een kei.