Willem Jan Otten
Onaangesproken meisjes
Wispelturige ontvankelijkheid. Plotseling is het voorbij, de lust om poëzie te lezen. Alsof ik mijn rantsoen gevoeligheid heb opgesoepeerd, en dat dan zonder het soelaas van vol te zijn, want ook de sensatie van gelaafd worden (kenmerkend voor pöezielectuur) is verdwenen. Op dit verschijnsel kan ik de klok gelijk zetten, – de euforie duurt nooit langer dan een bepaald aantal weken. Geen dichter, zelfs Wallace Stevens niet (deze zomer herlezen), die de euforie verlengen kan.
Ontvankelijkheid wordt pas na de afkoeling een idee, want tijdens de ontvankelijkheid ben je niet essayistisch, maar doende, en absorberende.
Er blijft iets van hangen, zoals ook een geliefde na bevrediging waarneembaar blijft, weliswaar slapend en met haar rug naar je toe, maar daarom misschien ook des te beter waarneembaar. Ze wordt een onderwerp, en er ontstaat een nieuwe, afgewogener onaanraakbaarheid.
Stilte, zoals afgelopen zomer op het eiland, is: de afzonderlijkheid van alle geluid. Alsof de wereld nu eerst recht hoorbaar is, en ieder geluid ook bedoeld om gehoord te worden. Alsof je gehoor is afgestemd op de wereld. Daarom is stilte zo’n werkzame metafoor voor verbeelding, die toestand van je bewustzijn waarin het alleen ontvankelijk is voor datgene wat voor hem bestemd lijkt, of ook: een bestemmende ondervinding.
Mijn eigen meteorologie, die zou ik willen kennen, opdat ik ‘s morgens wist door welke innerlijke luchtstroming ik werd beheerst, en waar, ter hoogte van welk IJsland, het hogedrukgebied van ontvankelijkheid ligt. Het is absurd om iedere morgen dezelfde te willen zijn. Het verlangen naar één enkel smetteloos innerlijk weertype maakt me tyranniek. Geef mee. Wil de Algarve niet zijn.
Stilte is ook: uiterste individualisering – zelfs wanneer je hem in gezelschap ondervindt.
Notes towards a supreme fiction. Voor Odysseus zijn de twintig jaren van zijn uithuizigheid een reeks gebeurtenissen geweest, een verzameling, die door een ander tot één vorm omgedacht moest worden. Voor Penelope waren al die jaren één gebeurtenis. Zij kwam daardoor te leven in het rijk van de fictie. Waarschijnlijk is Penelope Odysseus dankbaar geweest, uiteindelijk, voor zijn verdwijning, want daardoor kon ze een vrouw uit één stuk worden, een bewustzijn met één richting, een leven afstevenend op één fictie: de hereniging.
De overtreffende neiging. In den beginne is de sensatie, bijvoorbeeld die van ‘oneindigheid’. Zodra we beseffen dat we denken, denken we ons het idee van oneindigheid is. Zo’n idee vervult ons met een ruisende emotie. ‘De emotie is de definitie’, zegt Stevens ergens.
Daarna zijn er wetenschap en kunst.
De wetenschap verlangt naar horizon, een punt waarvan je zeggen kunt: tot hier is dat wat er is.
De kunst verlangt er naar zelf de sensatie te zijn. Nog een oneindigheid te zijn, maar dan gecreëerd, opdat zij op ieder gewenst moment ervaren kan worden. Daarom zoekt kunst naar beelden van oneindigheid. Zij is uit op een evenwijdigheid.
Zodra zijn geliefde er was, bedacht hij een andere geliefde. Maar was zij afwezig, dan kon de beraamde geliefde de werkelijkheid van de ware niet verbeteren.
Waar deze zomer onze tent stond, bewogen we ons tegen negen uur ‘s avonds in groepjes naar het westen. Pas op het laatste duin kwamen we tot stilstand. De stemming was enigszins plechtig, alsof we binnen waren, een groep overdekte onbekenden. De meesten van ons zwegen. Paren lieten elkaar los. Iedereen keek in dezelfde richting.
Het schouwspel van een horizon die het einde niet meer is, en baan maakt voor een nieuwe eindigheid, die van de zon, had bijna iedere avond, twee weken lang, dezelfde uitwerking. Alsof er een honger werd gestild, een honger die we ons misschien zelfs pas bewust werden op het moment dat hij werd gestild. Alsof we de theatraliteit van een ondergaande zon nodig hadden om iets mee te voeden, of te bevredigen.
Een ondergaande zon is ononthoudbaar. Me een rose gloed inbeelden
bevredigt geen verlangen. Iets dergelijks geldt voor een melodie. Hem neuriën, of ‘van binnen zingen’ heeft niet dezelfde uitwerking als hem horen, uit de mond van een ander. Zelfs met een dichtregel is het zo dat hij herinnerd een minder lavende uitwerking heeft dan herlezen – bij voorkeur op de pagina waarop hij het eerste gelezen is.
Zinsnede die ik kende, en desgevraagd kon citeren, maar weer moest lezen om verbaasd te worden, van Wallace Stevens: ‘Silence is a shape that has passed’.
Meesters van de overtreffende neiging. Een verschil tussen Plato en Wallace Stevens is dat Plato zegt dat er een wereld achter de wereld moet zijn, terwijl Stevens, o.a. in Notes towards a supreme fiction, zegt dat de verbeelding een wereld achter de wereld aanneemt, en dat die aanname haar zijnswijze is. Vandaar dat Stevens het bij voortduring heeft over een fictie. Dat onbepaalde lidwoord is misschien wel Stevens belangrijkste woord. De lettergreep die hem post-romantisch maakt.
Waar Nietzsche de onophoudelijke aanname van iets achter iets ontmaskert, ridiculiseert, of zwart maakt (zonder het overigens buiten een overtreffende mens te kunnen stellen), daar vermeit Stevens zich er in, aanvankelijk als in een gebenedijd fait-accompli, en later, tijdens de crisisjaren die ook de jaren van rond zijn vijftigste waren, als de kracht waarmee je de werkelijkheid kunt ‘verbeelden zoals zij is’.
Die laatste formulering begrijp ik alleen zolang ik de laatste gedichten van Stevens lees, uit The Rock. Hoe essayistisch en filosofisch de veine van deze poëzie ook is, uiteindelijk is de ‘mededeling’ ervan buiten de gedichten onbevattelijk. ‘De emotie is de definitie’.
Uiteindelijk is de poëzie de onsamenvatbaarheid zelve, en tracht zij het idee te weerstaan dat er achter haar nog een gedicht zou zijn. Zoals Shakespeares wolk alleen een draak is op het moment dat Antonius hem een draak noemt, zo betekent een gedicht alleen iets zolang hij wordt gelezen, of gehoord.
Het grootste gevaar dat een dichtregel bedreigt is: een teveel aan betekenis.
Je zult het niet geloven. De jongens kregen vliegtuigjes van plat piepschuim (eocke wulf en tomahawk), die je moet werpen. Soms maken ze dan
loopings. Om de haverklap kwamen de jongens bij mijn tent staan om te vertellen hoe de vliegtuigjes gevlogen hadden. Deze verslagen waren vrijwel woordenloos. Ofschoon de vliegtuigjes zelf volmaakt geluidloos zijn, werden hun vluchten door hun werpers naverteld met behulp van scheurende, remmende en piepende geluiden.
Waar het in deze verslagen om ging was, steeds maar weer, een beweging van uitzonderlijke schoonheid, gemaakt in een fractie van een seconde, een schampende buiklanding, een krakelingachtige lus, een onmerkbare schommeling tijdens de climax van de beschreven baan… De indruk die zo’n uittentreure herhaalde maar permanent unieke beweging had gemaakt moest gedeeld worden. Temeer daar de jongens geen invloed konden uitoefenen op de vlucht. Ze wierpen zonder enige methode, waardoor de uitzonderlijke looping een mirakel bleef, iets wat hen in de schoot geworpen werd.
Het grappige was dat ze hun ooggetuigeverslag bijna altijd begonnen met de woorden: ‘je zult het niet geloven’. Alsof ze zich de vruchteloosheid van hun verbalisering (die dus een gesticulering was) bij voorbaat bewust waren. De hardnekkigheid van hun poging tot verwoording, en hun fanatieke toon, verrieden dat hier iets op het spel stond, iets wat ik gemakshalve maar vergeleek met mijn eigen pogingen om een reeks gedichten over Penelope’s missen te schrijven, die, op zijn manier, ook iets moest vangen wat permanent, hoe vaak ook spokend door mijn bewustzijn, uniek is, en ongrijpbaar en – dat is het tergende – alleen door mij waargenomen.
‘The poem must resist the intelligence almost successfully’ (Stevens).
Naakt. Is het woord waarmee we kunnen zeggen dat we niet van plan zijn om nog iets achter iemand te zoeken.
Penelope zwom iedere avond alleen in zee, in de schemering. En iedere avond stuifde er uit de duinen een jonge man naar beneden, die zich zonder op of om te kijken uitkleedde bij de strandpaal, en in één ononderbroken beweging naar de golven rende, en er in dook. Twintig jaar lang werd de jongen niet ouder. Wanneer Penelope afgedroogd en aangekleed boven op het duin stond en een laatste blik achterom wierp, dan stapte de jonge man weer aan het strand. Ook nu leek het landschap overdekt. Het was zo donker geworden dat iedere strandpaal een man leek. En iedere man een strandpaal.
Eenmaal herenigd met Odysseus, die twintig jaar ouder was geworden, wist Penelope: vanavond is mijn schemering leeg.
Tijdens de weken van de ontvankelijkheid woei het vrijwel onafgebroken, aanvankelijk uit het oosten – een peinzende, warme wind, en daarna uit het zuiden, westen en noord-westen. Ik leerde de windrichtingen herkennen aan het geluid dat de bomen om de tent maakten.
Van lieverlede begon de wind ook door mijn hersenen te waaien. Soms ging hij liggen, en dan hoorden we in de verte nog een ruis, van de Noordzee, en die had dezelfde uitwerking als de ondergaande zon: een eindigheid achter een eindigheid.
We wisten zeker dat wanneer ook die ruis zou gaan liggen, er nog een ruis hoorbaar zou worden – die van de zee achter onze gedachten.
Familie van Mozart. Stevens schrijft van Nietzsche dat het hem ging om de ‘deepness’ van de ‘pool’. (Pond, lake, pool zijn bij Stevens beelden voor verbeelding.) Stevens impliceert daarmee dat hij zich zelf met zoiets als diepte niet bezig houdt. Hem gaat het om de weerspiegelingen, om wat er met de vijver, en er in, en er op, te zien is, en wat je ondervindt als je de vijver beschouwt. Van verbeelding wil hij niet weten wat er achter steekt. Hij wekt ten ene male de indruk niet diep te willen, of te kunnen, gaan.
(Toch zijn zijn regels verre van naakt, zoals die van Kaváfis of Montale dat kunnen zijn.)
Sinopsis voor een personage. Hij weet dat hij op een bepaalde vroege ochtend van een bepaalde augustus een gedachte heeft gehad. Toen hij hem nog eens wilde denken, om hem op te kunnen schrijven, bleek hij hem vergeten te zijn. Het enige wat hem restte was een weergaloze zekerheid dat hij de gedachte gedacht had.
Het ergerde hem mateloos dat hij de juiste woorden niet kon vinden om die zekerheid mee uit te drukken, want hij kon het effect dat de gedachte had gehad nauwkeurig navoelen. De gedachte had hem vervuld van spijt, en tegelijkertijd tot achter zijn oren doen blozen, en een tinteling veroorzaakt ergens in zijn lies.
De man was twintig toen hem dit overkwam. Nu is hij tachtig. Er is geen dag voorbij gegaan zonder de gedachte gewijd aan het verlies, zonder de spijt, en zonder de tinteling in de lies. Steeds duidelijker was het hem geworden dat de verloren gedachte (die hij soms vergeleek met een vallen-
de ster) de beste was die hij ooit gedacht had. En toen het hem ging dagen dat hij wie weet zou sterven zonder de gedachte hervonden te hebben – hij wist dat hij steeds vergeetachtiger werd -, toen wilde hij denken: het missen is de gedachte, maar het was al te laat. Hij stierf. Beschaamd. Over het feit dat hij, na zoveel inspanningen, had kunnen denken, of willen denken, dat die vijf woorden de gedachte waren geweest.
Geheugen voor wind. Windstilte maakt dat ‘buiten’ op een fantoomachtige manier ‘binnen’ wordt. Zeker ‘s avonds maakt hij de wereld kleiner, en gehoriger. De silhouetten van de bomen boven de tent werden wachtende, enigszins onheilszwangere wezens – wachtend op verandering. En nu en dan was er het zuchtje, zusje van het briesje, dat drie, vier groepen takken beroerde. Alsof er iemand ademde.
Waar het aan ontbreekt op zo’n avond is richting. Ik onderging windstilte als een vorm van missen, waar ik de stilte met wind onderging als een aanwezigheid: van geluid, van mijn gehoor als afgestemd op geluid.
Toen ik haar leerde kennen wist ik dat ik haar altijd zou missen; het was missen op het eerste gezicht.
Inslapen in windstilte omdat het ging regenen. Wakker worden van het huilende kind in de wakkere, montere stilte die volgde op de regen – en het blijkt ‘s morgens vroeg te zijn. Het was weer gaan waaien.
Je kunt je Penelope voorstellen als volledig in beslag genomen door de wind, – als een schipper, als Odysseus. Maar dan van haar slaapkamer uit, op basis van 1 populier, 1 vitrage, en 1 kiertje juist zichtbare zee.
Wakker worden en weten: vandaag geen poëzie. Het weggaan van meisjes die je nooit hebt aangesproken.