[Tirade maart & april 1989]
Willem Jan Otten
Over het uitsteken van ogen
Het verschil tussen een gedicht en een naakt is dat we bij een naakt niet vragen: wat betekent zij?
Was het naakt een gedicht, of beter: bestond er een gedicht dat de schoonheid van het naakt opriep, of nog beter: konden we het naakt lezen, – dan zouden we haar ogenblikkelijk onbegrijpelijk noemen, en iets achter haar zoeken. Sommigen van ons zouden beginnen te essayeren, dwz.: haar proberen een betekenis te geven.
Ondertussen verlangt een dichter naar niets zo zeer als naar zelf de oorzaak van een direkte sensatie te zijn, ‘een geschreven naakt’, en de vraag naar de (on)begrijpelijkheid en de duidbaarheid overbodig te maken.
Het volgende heb ik eens gedroomd en zou ik altijd willen dromen: ik loop naar een spiegel: kijk er in, er van overtuigd dat ik mezelf zal zien; er verschijnt een vrouwengezicht, haar gezicht; en het kijkt naar me op alsof ik haar spiegelbeeld ben.
Een muze die naakt en binnen handbereik tegenover je zit: het schildersmodel. Juist haar aanraakbare, inschikkelijke nabijheid maakt haar tot een weergaloze metafoor voor missen. Zij zit daar, en kan niet naakter zijn dan zij is, en toch komt zij zoals zij is niet op het doek. Hoe zij ook wordt verbeeld, de schilder weet: achter naakt is niet nog een naakt. Naakter dan ik haar kan denken dat zij nu is, is er geen naakt. Er bestaat van haar geen overtreffende trap.
Daar in zijn atelier, is zij even ver weg van het penseel als Odysseus, liggend in Circe’s armen, van Penelope.
Nog lang en gelukkig. Toen zij ontdekte hoe exact en diepgegrift zijn voorstelling van haar was – van haar gratie, van hoe zij haar voet op de rand van haar bed plaatste om een nylonkous aan te trekken, waarbij zij haar bovenlichaam neerlegde op haar bovenbeen; en toen het haar begon te dagen dat
hij haar zulke handelingen kon laten verrichten door zijn ogen dicht te doen, en zich haar in te denken -, toen deed ze hem een voorstel: laat mij jou je ogen uitsteken. Hierin stemde hij toe.
De missing link. Hij was altijd op zoek, naar iemand die hem wilde kennen en aanvaarden bijvoorbeeld, maar ook: naar een manier om zich te verzoenen met de zekerheid dat niemand zo opwindend kon zijn als iemand die hem niet kende. Het langst zocht hij misschien al wel naar een zeker plaatje. De foto wel te verstaan die in hem, op zijn twaalfde of dertiende, de pornografische zucht had gewekt. Er moest een overgang zijn geweest, van de plaatjes die niet speciaal pornografisch bedoeld waren (lingeriereclames, Manets Olympia, een dek waarop b.b.) naar de foto’s die zich niet verscholen achter een voorwendsel.
Hij herinnert zich natuurlijk de opwinding die de befaamde Life-opname van Marilyn Monroe hem had bezorgd. Zij lag spiernaakt op een satijnrood bed, en werd loodrecht van boven gezien. Rechterbeen opgetrokken (ze lag op haar rechterzij). Die opwinding heeft hij naderhand leren interpreteren als een opwinding over het feit dat Monroe met geen ander doel daar op dat satijnrode bed was gaan liggen dan om opwindend te zijn. Zij drukte een volmaakte, lakonieke ondergeschiktheid uit: aan een regie. Haar naakt was, anders dan dat van een b.h.-reclame, volkomen onfunctioneel. En anders dan bij Manet of Modigliani was er te zien wat er was, en niet hoe zij door de kunstenaar was gezien.
Toch wist hij dat op Monroe nog een naakt was gevolgd, ergens in ’65 of ’66, het ‘bewuste naakt’, dat hem de illusie had gegeven naar een vrouw te kijken die zich niet alleen had laten regisseren tot gedrapeerd, maar ook tot genoten en geconsumeerd. Bij Monroe was de suggestie die geweest van een voorspel: aldus dient zij zich op, en straks, na de foto, is er een Ander, en in Zijn handen wordt ook zij een Ander. Of niet: de foto liet de mogelijkheid open van een nuk. De vrouw op de ontbrekende foto moest niet alleen de indruk gewekt hebben van verregaande bereidwilligheid, maar ook van het gebruik dat daar van werd gemaakt. Alsof zij op het moment van opname al door fotograaf en regisseur werd bezeten; de fotosessie was de daad.
Het was zeker dat het een foto van alleen een vrouw was geweest, want de foto’s van paren dateerden uit een later stadium van zijn ontwikkeling. Hij vermoedt dat er kettingen een rol op hadden gespeeld, want op de vaagst mogelijke wijze kon hij met zijn geestesoog een pose zien van
iemand die op haar knieën achterover lag, hielen tegen billen. Haar polsen waren met een opvallend ruim zittende ketting bevestigd aan een ijzeren ring in een natuurstenen muur achter haar hoofd.
Waar was deze foto vandaan gekomen? En hoe in zijn bezit? En hoe had hij zich van de aanblik hersteld? De afbeelding moet hem radeloos hebben gemaakt: alle eerste stappen in zijn erotische evolutie waren gepaard gegaan met een sensatie van verstikkende onmacht – alsof hij een raket was geweest, gelanceerd met zijn punt al tegen een betonnen dak.
Hij herinnerde zich hoe zij lag, deze eerste vrouw, en hij vermoedde de ketting, en iets van pijpekrullend donker haar – maar zodra hij haar om zo te zeggen scherp kreeg in zijn geheugen draaide ze zich om en verdween. Daarin verschilde ze in niets van een echte levende verdwenen geliefde.
Geen vrouw heeft meer macht over hem dan zij. Zij heeft door voor slavin te spelen het verlangen naar macht in hem wakker gekust, maar greep over haar en de haren, en over zich zelf en zijn verlangen – en zij voedt, voor altijd wie weet, datzelfde verlangen door te ontsnappen op het moment dat hij naar haar omkijkt.
De beoefenaar van zich zelf. Toen zij hem, na een warme, laagbewolkte avond en een vochtig feestje, zei dat hij alles met haar mocht doen wat hij maar wilde, alles, toen dacht hij eigenlijk alleen maar: hmpf.
Na afloop, van wat uiteindelijk geresulteerd had in een boven alles echtelijk te noemen nacht (niks geen lichaam achterover op een beboterde tafel), besefte hij dat hij nog iemandhzd moeten zijn. Wat hij wilde, of beter: het stofdeeltje waar zijn begeerte om condenseerde, was weliswaar haar totale bereidwilligheid – maar niet aan hem.
Wat zou er gebeuren met mijn waardering voor de poëzie van Wallace Stevens wanneer ik ontdekte dat hij eenzelfde corpus pornografie tot zich had genomen als ik?
§
Catalogus van zichtlijnen
1. Nude in front of a mantel.
Een naakt van opzij afbeelden, terwijl zij recht voor zich uit in een spiegel kijkt, sluit haar op in haar kijken, en ons uit. Wij zullen haar spiegelbeeld
nooit zien. We kijken langs haar lichaam, dwars door het vacuüm tussen lichaam en spiegelbeeld. Tegelijkertijd krijgen we van haar iets te zien wat zijn nooit zal zien: haar zij.
Dit is de winkelhaak van het voyeurisme.
2. The bath.
Een naakt afbeelden schuin van boven, terwijl zij in bad ligt, of op bed, en dus nooit zich zelf kan zien, maar wel b.v. het plafond, of haar tenen, en ook niet ons, maakt ons tot insluipers, als was het doek ons eigen huis. Zij bevindt zich in een wereld binnen onze wereld, en wij willen haar wereld binnen kijken, liefst zonder dat zij het merkt. Ons perspectief is huwelijks.
Dit zijn de vijf en veertig graden van het monogame ongeduld.
3. Inside Serena.
Een naakt afbeelden op gelijke hoogte, dwz. met haar geslacht op onze ooghoogte, alsof we voor haar bed geknield zijn (onze blik wordt door haar open benen naar het midden getrechterd), maakt ons tot kenners. Zo knielde mijn grootvader voor een tafel waarop een Nieuwe Antieke Aanwinst die hij van nabij wilde vergelijken met de herinnering aan een soortgelijke aanwinst.
Dit is de horizontaliteit van de connaisseur, en heeft met voyeurisme niets uitstaande.
4. Odalisque avec des culottes rouges.
Enkele graden omhoog met ons hoofd, en zij wordt een landschap. Meestal ligt zij met haar handen in haar nek, wat het landschappelijke versterkt: zij wordt een landschap liggend in een denkbeeldig landschap want haar houding is die van een zonnend lichaam. Deze zichtlijn plaatst ons in de positie van opgaande zon.
Dit is de taartpunt van de verwarmende, oom-achtige afzijdigheid.
5. Vanessa del Rio.
Als jongen werd ik, wanneer het om pornografie ging, het meest opgewonden van de zichtlijn bijna recht omhoog. Dit perspectief komt in de beeldende kunst nauwelijks voor, of het moest zijn op de fïrmamentische fresco’s van Michelangelo en Tintoretto. De hoek ten opzichte van het lichaam is hier dezelfde als die van de Afzijdige Taartpunt (zie 4.), maar nu ligt de toeschouwer en hij voelt de benen van het naakt naast zijn oren
staan. Wanneer zij naar beneden kijkt, dan soms smalend of triomfantelijk.
Van alle zichtlijnen is deze degeen met de raadselachtigste voorgeschiedenis. Hoe kwam ik daar te liggen? Was de schrijlings staande vrouw degeen die mij sommeerde te gaan liggen, of is zij, na een beraad vol regiemogelijkheden, boven mij gaan staan? En waarom dan?
Geheimzinnig vind ik ook dat deze pose nauwelijks vooruit wijst. Hij belooft niet veel meer dan wat hij is: een schrijlingse vrouw te zijn. Er is na deze zichtlijn niet nóg een zichtlijn der zichtlijnen denkbaar. Zoals hij is is hij afdoende en volmaakt onanoir, temeer daar de onderbuik van de ligger als het ware aan gene zijde van haar lichaam ligt.
Dit is de taartpunt van de omkering; hij maakt van mij een vrouw.
6. Sleepless nights.
Aan de pornografische film danken we ook de parallelle zichtlijnen – de blik die met het lichaam meegeworpen wordt via de eigen buik, tussen de benen door richting tenen, plint en horizon. Op deze manier krijgen we een naakt alleen te zien als er een Ander doende is op te dagen, en plaats te nemen tussen de dijen. Die dijen zijn wij; onze ogen bevinden zich op de plaats waar het hoofd van het naakt kan worden gedacht. Deze zichtlijn is verwant aan 3. (horizontaliteit van de connaisseur). Is het lichaam dat van een man, dan is het effect anders dan wanneer het lichaam dat van een vrouw is. Zij die het laatste effect prefereren zoeken in porno het onkenbare; zij hebben doorgaans geen zusjes gehad; zij willen voelen wat een vrouwenlichaam voelt.
7. Without title.
De taartpunt van de omkering (5.) honderdtachtig graden omkeren, dwz.: een staande vrouw van boven afbeelden, zal nooit enige belustheid wekken of uitbreiden. Dit is dan ook de taartpunt van God.
§
Aan zee. Drie vrouwen zo dik als op de dikke-dames-plaatjes van weleer, en dan naakt, en wit als blinden, liepen dwars tussen de ingeöliede zonnebaders door naar zee. Hun verlangen was tastbaarder dan van wie dan ook aldaar. Zij liepen gedrieën een omhelzing in, een ultieme streling, plus de droom van de onzichtbaarheid, van geheel en al opgenomen worden, door een wiegende, alles aanrakende beweging, – dat zou volstaan, en daarin
zouden zij de schoonheid voorbij zijn, want omarmd – drie Socratessen langzaam tot hun nek verdwenen in hun idee.
Bezoek aan het idool. Hij zette de video aan, om ons deelgenoot te maken van zijn bewondering voor Concerto in Es (choreografie: Balanchine, muziek: Strawinsky). Hij ging schuin voor ons in een stoel zitten die draaien kon. Toen het ballet begon, begon ook hij te bewegen, wat zeggen wil: zijn schouders maakten wringende, onmerkbare bewegingen, en hij snuifde de syncopen door zijn neus, en haalde diep adem aan het eind van muzikale frases, en tegelijkertijd liet hij zijn voeten passen op de plaats maken, hun ‘posities’ werden aangegeven met nauwelijks waarneembare veranderingen in de richting van zijn schoenpunten.
In beslag genomen worden, zo niet overmand, door het voorwerp van je bewondering. Het kennen, het inwendig volvoeren, alle handelingen waar het uit bestaat, en daar de spiegeling van worden: wat we zagen, toen hij daar tegenover Concerto in Es zat, dat waren de rimpelingen van een compleet ballet dat als een grote vis onder de oppervlakte van zijn lichaam verborgen was. Net als een dirigent was hij de muziek steeds een fractie van een seconde vóór, want juist het feit dat hij wist wat er komen ging maakte dat hij het in zijn fantasie precies op tijd na kon bootsen.
Er vatte een illusie post; als dat de ene choreograaf voor de duur van het kijken de maker was van het ballet van de andere, de bewonderde. Deze ten diepste narcistische illusie is de crux van de bewondering. Stap voor stap, nuance voor nuance, wordt de navolger de schepper.
Dit alles om anderen te betrekken bij de bewondering. Hoe narcistisch dit allemaal moge lijken – als we ergens radeloos van worden, dan van bewondering in eenzaamheid. Dat heeft bewondering gemeen met verliefdheid. Misschien begint alle maken wel met dit ongeduld.
‘Verlangen is ongeduld.’ (Hans van Manen)
Na het bezoek aan het idool. Je wacht op de tram, op weg naar je laatste trein, en je weet: ik had me kunnen geven. Maar jou was het hof niet gemaakt. Je bent al minstens vijftien jaar niet meer zodanig onweerstaanbaar jeugdig en onaangeraakt dat jou nog enig homoseksueel en vererend hof gemaakt zal worden. Toch voel je de glimlach krullen in je lies bij de gedachte aan je overgave – aan een man die even oud is als je vader, en aan een daad die je vijftien jaar geleden onoverkomelijk onapetijtelijk gevonden zou hebben.
Je beraamt alsnog het ogenblik, in de motregen: een oudere man, de grote kunstenaar, hij knielt tussen je benen, hij wil je, hij wenst effect op je, hij wil je maker zijn, en jij laat hem begaan.
Er is een thuiskomst die je alleen in gedachten kunt verwezenlijken, een verzoening met degeen die je, toen het nog kon omdat je jong en onaangeraakt was, verafschuwde te zijn – het object van zo een sexualiteit, van zulk Socratisch, leermeesterlijk verlangen – en die je hebt verbannen en uitgedroogd.
Jaloers zijn op een deel van jezelf dat je nooit tot wasdom hebt laten komen – uit jaloezie.
Een kwestie van onomkeerbaarheid. Een universum vol verlangen, maar zonder enig naakt: de films van de Japanner Ozu.
Dikwijls eindigen zijn geschiedenissen met de hoofdpersoon in haar ultiem aangeklede toestand. Zij is dan een pop met rituele bruidskleren aan, wachtend op de overhandiging aan de man met wie zij niet trouwen wil. Voordat we haar zo te zien krijgen kijken we lang naar haar vader die neerknielt terwijl hij naar haar staart. We beseffen dat we haar nooit naakter te zien zullen krijgen dan nu. Gesteld dat de film hierna doorging, en dat we met haar meegingen de bruidsuite in, dan zou haar naaktheid haar alleen nog maar onbereikbaarder maken.
Als je van iemand haar verlangen na wil voelen, kleed haar dan aan. Laat nooit merken dat je haar begeert – haar schoonheid is dat niemand haar lichaam beraamt.
Roos van huid. De meest voor de hand liggende manier om naakt een betekenis te geven is aanraken. De aanraking verhoudt zich tot een naakte huid als Adams woord tot het onbenoemde ding – het eigent toe. Dat is het onweerstaanbare aan een getatoeëerde vrouw. Zij heeft zich eens laten toeëigenen. Vervolgens kleedt zij zich uit, en lokt de gedachte aan nog een aanraking uit. Wie haar streelt, streelt haar Adam.
Irezumi (Spirit of Tattoo) Zozeer een huid begeren dat je van je betasting een kunstwerk wil maken, een kantwerk van pijn – juist omdat je haar aan mag raken. Zij stemde toe, en toch verandert zij niet in jou, ook niet toen je haar aanraakte…
Het kunstwerk in haar huid moet de aanraking vereeuwigen. Ten slotte komt er iets in de plaats van haar huid: jouw werk.
Een vrouw laat een afbeelding van zichzelf tatoeëren op haar rug. Degene die haar tatoeëert is haar minnaar; zij laat het aan hem over om te bepalen hoe naakt zij zal zijn op haar eigen rug, en welke pose zij aanneemt.
Uiteindelijk schilderde Bonnard welbeschouwd alleen nog maar vlekken licht, en enkele van die vlekken stelden zijn model voor, die ook zijn levenslange echtgenote was geweest, en ook op datgene wat haar huid voorstelde speelden vlekken licht. Aanvankelijk, zegtjanet Hobhouse, was het haar huid die hem had gefascineerd; en ten slotte was het schildersdoek de huid geworden.
Egon Schiele, die zich zelf onophoudelijk portretteerde als een ontvleesd scharminkel, had altijd een manshoge spiegel binnen handbereik.
Misplaatste gemeenzaamheid. Ze lopen tegen de veertig, en zijn ouder, de naaktlopers der Nederlandse stranden. Hun taille ondergaat zijn malaise. Ze hebben gezinnen. Het kan zijn dat ze minder naar naakte lichamen kijken dan ik, die om de andere avond wel iets van pornografie consumeert, en zich verbaast over het verschil in volmaaktheid tussen het mannelijk en vrouwelijk naakt daarin. Het is mogelijk dat de naaktlopers zich zelf rigoureuzer los kunnen denken uit de wereld van de seksualiteit, en een schaapachtiger, teddybeerachtiger universum betreden waarin hun lichaam alleen maar dient om kindertijdsensaties opnieuw te beleven: zandkorrels tussen je billen. Ze willen met vertedering bekeken worden, of met lakoniek welgevallen, of zonder enige belangstelling. Ze zijn overwegend man. Ze doen iets waar vrouwen zich weliswaar niet tegen verzetten, maar zeker ook geen baat bij hebben.
Waarom ergert het me zo wanneer mensen zich gedragen alsof zij van de natuur zijn? Ik geloof niet in hun idee van naakt. Het besluit om ons te ontbloten kleedt ons; het is het besluit om nu eens finaal ‘onszelf’ te zijn, en dus een al even finaal masker.
De vanzelfsprekendheid beoefenen. Iemand die gewend is om zijn invallen neer te krabbelen in het notitieboekje waarin hij ook de citaten uit zijn lectuur noteert, en het lijstje namen voor als het een meisje wordt, en het cadeau dat hij voor een vriend wil kopen, en de steekwoorden van zijn sexuele dwangbeelden, en de prognose van zijn jaarinkomen – die is snel teleurgesteld over zijn eigen proza zodra het echt menens wordt, en hij zijn
gedachten moet formuleren. In het notitieboekje bestond een losheid, een beknopt gemak, dat voorbij leek te gaan aan het schrijven zelf, en dat daarom oprechter en natuurlijker leek dan alles wat hij nu aan het papier ‘toevertrouwt’. (Die uitdrukking komt hem ook ineens idioot voor – nooit was hij wantrouwiger dan nu.)
Toch begint schrijven pas op het moment dat je ‘echt wil schrijven’, en je pen log wordt omdat je bevreesd raakt voor mogelijke lezers, en daarmee voor je eigen naaktheid. Dan ontwaakt ergens in je achterhoofd de stilist. Uiteindelijk is hij degeen die je door je opspattende schaamte loodst. Dat wat we een ‘natuurlijke stijl’ noemen is ondenkbaar zonder kennis van schaamte. Je stijl is de manier waarop je naakt wil zijn. En altijd heeft de beoefenaar van zo een naaktheid heimwee – naar het paradijselijke notitieboekje, de ongeobserveerde voortijd.
Unchain my heart. Toen hij voor het eerst tijdens hun huwelijk een maand lang alleen was, herinnerde hij zich op een ochtend, in de halfslaap voor het opstaan, haar lichaam. Zoals het was toen ze elkaar leerden kennen.
Er waren sinds die eerste keer meer dan tien jaren verstreken. Het verbaasde hem dus niet dat het een ander lichaam was, dwz. anders dan zoals hij haar huidige, reizende lichaam meende te herinneren.
Het ging om een kristalheldere herbeleving, vergelijkbaar met de sigaret die iemand die is opgehouden met roken soms in zijn droom rookt – van begin tot eind, compleet met inhaleren en rook in je ogen.
Het wonderbaarlijke aan haar lichaam, zoals herinnerd, was dat hij het nog niet kende.
Nachtrest. Ik keek in de spiegel en was geheel en al kaal, op enkele toefjes katoenachtig zilverwit haar na. Mijn gezicht was beurtelings opgezwollen en sterk ingevallen. Ik wist dat het zo moest zijn. Dat ik nu eindelijk mijn innerlijk te zien had gekregen, en kon beginnen aan mijn zelfonderzoek.