Wim Hofman
Wakker liggen en denken aan wakker liggen in 1959
Door het licht van de maan of door een andere oorzaak om twee uur in de nacht wakker geworden denkt hij aan de allereerste kamer die hij had: drie bij vier, plafond op zo’n drieëneenhalve meter. Aan het plafond een peertje, 110 watt. In de hoek van de kamer een kast met kleding aan kleerhangertjes van ijzerdraad, in een andere hoek een bezem, bij de bezem wat vochtig zaagsel. De bezem staat naast het kastje waarop een wasbekken en een lampetkan zonder oor. De bezem staat wat verstopt achter het kastje. Hij weet niet wat in het kastje zit. Handdoeken misschien. Zwart-witte stenen vloer. Dat verklaart enigszins het hoopje natte zaagsel. Tafeltje met blocnote met quarto ruitjespapier, waarop iets is geschreven (hij kan niet lezen wat er staat, misschien zijn het cijfers), een grijs boek waarvan je met een mes de bladzijden open moet snijden. Mes dus, potlood met scherpe punt. Studiemouwen. Stoel met kleding. Schoenen onder de stoel. In de schoenen sokken. Half erin, het is alsof ze eruit willen. Hij ligt blijkbaar in bed. Het bed is van zwartgelakt ijzer. Stalen spiraal. Het matras lijkt gevuld met klonten. Zeegras, of wat waarschijnlijker is: stro. Kussen gevuld met kapok. Ook onbeslapen is het ingedeukt, alsof er een onzichtbaar hoofd op ligt.
Waar kijkt hij naar als hij wakker is als de maan schijnt? De wanden zijn ooit witgekalkt. In de muur zitten spijkers waar je iets aan zou kunnen hangen. Er zijn ook gaatjes waar ooit spijkers ingezeten hebben. In sommige gaatjes zouden spijkers kunnen, in andere niet. Ze zijn zo wijd dat de spijkers eruit zouden vallen. Waar denkt hij aan als hij daar zo alleen wakker ligt in die kamer? Hij denkt aan de dingen die hij zoal aan de spijkers die in de muren zitten zou kunnen hangen. En aan de dingen die hij aan de spijkers zou kunnen hangen die hij in andere gaatjes zou hebben gestopt.
Of hij kijkt naar de barsten aan het plafond waarbij hij zich voorstelt dat het rivieren zijn waarvan je de bronnen moet zien te vinden, de Blauwe Nijl en de Witte Nijl bijvoorbeeld. Van belang is het doel dat nagestreefd wordt. En het tijdstip dan? We dwalen af. Het tijdstip is ook belangrijk. De barsten veranderen van rivier en zijrivieren bliksemsnel in een spoorwegnet, een
rangeerstation met slechts zijlijnen. Zijspoor volgt op zijspoor, geen trein te bekennen. Geen wisselwachter, geen reparatiebrigade. Alle sporen lopen dood. Van belang is wat je kiest als punt van vertrek. Als er tenminste treinen rijden. Het tijdstip waarop is ook van belang. Wind ritselt tussen het vuil langs de rails. Tussen de biels kiezels en tussen de kiezels reigersbek en donkere klaprozen.
Of hij ziet de donkere vlekjes op de witte wand waarvan hij weet dat het dode muggen zijn. Bij elke vlek staan cijfers. Zij zijn er met een scherp potlood bijgeschreven, een getal en een datum. Het kan ook zijn dat hij denkt aan de mug die hij hoort. Hij vraagt zich af welke tactiek hij volgen zal: a. meteen het licht aandoen, zodat de mug op het plafond gaat zitten en hij het dier met zijn bezem dood kan borstelen; b. de mug eerst laten steken en haar ruim de tijd geven zich vol te laten lopen; dan het licht aandoen zodat het insect moe en lui en barstensvol bloed en toekomstverwachting op de wand bij zijn bed gaat zitten. Dan met de vlakke hand uithalen. Dit geeft doorgaans een bevredigend schilderachtig effect en het volgende cijfer kan gemakkelijk op de muur worden genoteerd.