Wim Raven
De koran, voor moslims opnieuw weergegeven
De koran is een verzameling oude Arabische teksten die nagenoeg onvertaalbaar zijn. De meeste bestaande vertalingen kunnen zo de vuilnisbak in, of zijn hoogstens bruikbaar om het origineel sneller te kunnen doorzoeken. De koran is zo moeilijk omdat hij is geschreven in een oude taal waarvan de grammatica nog niet behoorlijk is bestudeerd, omdat hij veel onbekende woorden bevat, voorts omdat hij grotendeels bestaat uit fragmenten zonder context en omdat hij talloze toespelingen bevat die nu niet meer duidelijk zijn. Een vertaling zou dus noodgedwongen een dor boek worden met veel puntje puntje puntje, met vraagtekens en voetnoten – geschikt voor geleerde specialisten, maar geen lectuur voor een algemeen publiek. Literair stelt de koran bovendien vrijwel onmogelijke eisen aan een vertaler. Hij bevat bliksemende passages van rijmend, zeer beknopt proza en ook stukken van wat langere adem, maar alle teksten lijken ervoor geschapen, hardop voorgedragen, gereciteerd te worden. Een vertaling zal echter nooit worden voorgedragen, ook niet in de moskee, want moslims houden zich in hun godsdienstoefening aan de oorspronkelijke Arabische tekst.
Moslims zijn van mening dat de koran geheel onvertaalbaar is. Zij hebben echter geen last van onwetendheid: zij lezen in hun heilige schrift dat deze ‘in een duidelijk Arabisch’ gesteld is; grammaticale problemen storen hen blijkbaar niet en van alle moeilijke woorden vinden zij één of meer uitleggingen in gezaghebbende commentaren. Maar zij geloven dat de koran door God zelf is nedergezonden, en welke vertaling zou ooit recht kunnen doen aan de openbaring, die bestaat van vóór de schepping, waarvan niet één woord vervangbaar is door een synoniem en die in schoonheid onovertroffen is?
De meeste moslims kennen geen Arabisch, laat staan het oude Arabisch. Er is dus wel behoefte aan versies van de koran in het Turks, Perzisch, Indonesisch en zelfs modern Arabisch. Die bestaan dan ook, maar omdat vertalen nu eenmaal onmogelijk is, worden zij geen vertalingen genoemd.
Bij de talrijke Engelse versies kan men goed het verschil zien: de werkstukken van ongelovigen heten translation, die van gelovigen interpretation of iets dergelijks.
Ook methodisch zijn er verschillen. Islamitische vertalers verwerken hun geloofsopvattingen in hun werk en putten ongeremd uit de middeleeuwse korancommentaren die verantwoorde, orthodoxe interpretaties aanbieden. Ongelovige vertalers geloven dat de oorspronkelijke tekst zo getrouw mogelijk in hun eigen taal moeten worden overgezet. Daartoe moeten zij dus de grondtaal grondig bestuderen – wat zij helaas nog niet voldoende hebben gedaan. Voorts hebben zij taalkundige en filologische technieken tot hun beschikking, waarvan moslims, als zij die al kennen, meestal op geloofsgronden weigeren gebruik te maken. Een behoorlijke tekstcritische editie zou een eerste vereiste zijn, maar die mag niet worden gemaakt. Er staan verder nogal wat leenwoorden uit het Aramees en Syrisch in de koran; met kennis van die talen kan men dus een aantal moeilijke plaatsen oplossen. Moslims kunnen echter niet geloven dat de openbaring zich bediend zou hebben van vreemde woorden.
Een eerlijke ongelovige zou toch nog heel wat woorden uit de koran onvertaald moeten laten, omdat hij niet weet wat ze betekenen. Maar vertalers hebben een horror vacui, en anders hun uitgevers wel. De koran is een classic die altijd redelijk van de hand gaat, maar dan moet het er natuurlijk wel een beetje uit zien, en telkens puntje puntje puntje is geen gezicht. Dus ook ongelovigen grijpen ten einde raad naar de middeleeuwse commentaren, kiezen daaruit oplossingen die niet al te irrationeel lijken en vullen daarmee de witte plekken op. Daardoor worden hun werkstukken van bedenkelijk allooi. Want die commentaren gaan op zijn vroegst terug tot een eeuw na de veronderstelde ontstaansdatum van de koran, en al kan men respect hebben voor de toenmalige wetenschap die erin vervat is, naar de huidige inzichten zijn zij meestal nutteloos.
Nederland beschikt sinds 1989 over een curiosum: De koran. Een weergave van de betekenis van de Arabische tekst in het Nederlands, door Fred Leemhuis (Uitg. Het Wereldvenster). Het woord ‘weergave’ duidt op een vertaling van de gelovige soort; het unieke is echter dat zij niet door een moslim is vervaardigd.
Wat heeft Leemhuis ertoe gebracht om als het ware in de huid van een moslim te kruipen en dit zware karwei op zich te nemen? ‘De bedoeling van deze vertaling,’ zegt hij in zijn Nawoord en verantwoording, ‘is de Nederlandse lezer de mogelijkheid te bieden de tekst te begrijpen zoals die door
de meerderheid van de moslims wordt verstaan,’ en: ‘Bij de vertaling is overeenstemming met de islamitische opvattingen over de betekenis van de tekst het uitgangspunt geweest.’ Het woord ‘vertaling’, dat hier per ongeluk toch twee maal wordt gebruikt, is dus inderdaad misplaatst. Een vertaling brengt immers de tekst over zoals die door een vertáler wordt begrepen, en niet door enige autoriteit of klant buiten hem. Toegegeven, voor ongelovige Nederlanders die hun islamitische buren willen begrijpen is het inderdaad handig over een koranvertaling te beschikken die door hen wordt erkend. Of die ongelovigen gediend zijn met deze ‘weergave’ valt echter nog te bezien.
Uit de publiciteit die er over dit boek geweest is, en ook uit het feit dat de Arabische tekst naast de vertaling is afgedrukt, maak ik op dat Leemhuis nog een tweede oogmerk had: de moslims in Nederland een bruikbare hulp bij hun koranstudie geven, onbezoedeld door de pedanterie der oriëntalisten. Van die tweede doelstelling begrijp ik, bij Allah, nog minder dan van de eerste! Wat kan daar achter zitten?
Is het geldzucht? Vast niet. Het boek loopt als een trein, maar de meeste winst gaat naar de uitgeverij. Leemhuis zal er best wat aan over houden, maar hij heeft er ook heel wat ingestoken. Hij heeft immers dit werk niet mogen verrichten in de tijd die zijn universiteit hem betaalt voor wetenschappelijk onderzoek. Deze vertaling is geen wetenschap, het is eerder wat in universitair jargon heet: maatschappelijke dienstverlening.
Je zou kunnen denken dat moslims een grotere dienst was verleend als hun nu eindelijk eens, voorzover mogelijk, was uitgelegd wat er echt in de koran staat; als die dikke korst van charmante middeleeuwse lariekoek er nu eens was afgekrabd. Maar zo ligt dat niet: gelovigen willen nu eenmaal nooit precies horen wat er in hun heilige schrift staat, en zeker niet van een ander. Bovendien moeten de moslims het zelf maar bekijken. Laat er maar één opstaan, een Surinamer, Marokkaan of Turk met Nederlands als (tweede) moedertaal, die Arabisch heeft gestudeerd plus wat er verder bij komt kijken. Juist de emigratie biedt mogelijkheden voor een islamitische verlichting. Er zijn ook in ons land moslims die Arabisch studeren, soms zelfs in combinatie met Syrisch of Hebreeuws. Deze naar ontwikkeling hunkerende jonge mensen heeft Leemhuis de wind uit de zeilen genomen, terwijl hij de baarden, de tulbanden en de verbeten koppen nog eens gestijfd heeft in hun middeleeuwse opvattingen. ‘Zie je wel,’ zullen die denken, ‘zelfs een ongelovige westerse geleerde hecht waarde aan onze oude korancommentaren. Het gelijk van ons geloof wordt nu zelfs bevestigd door de oriëntalistiek.’
Heeft Leemhuis soms alvast willen investeren in de islam, is hij als het ware al fout vóór de volgende oorlog? Er bestaan in Nederland inderdaad wel fellow travellers die in een goed blaadje willen komen bij bepaalde islamitische autoriteiten. Dat lijkt me rijkelijk vroeg, want wat is daar te halen? De macht van de islam is nog lang niet groot genoeg om daardoor nu al gebiologeerd te zijn. Ook zijn er islamkenners die best een graantje willen meepikken uit één van de overheidspotjes voor onderzoek over allochtonen, en daartoe hun meningen over de islam een beetje vriendelijk houden.
Maar nee, tot die meelopers en opportunisten behoort Leemhuis beslist niet. Aan zijn goede trouw twijfel ik geen moment. Toch is ook hij een soort fellow traveller. Wellicht is zijn inspiratiebron het wat naïeve, half christelijke, half pvda-achtige schuldgevoel dat in ons land wortel heeft geschoten. Het ligt allemaal aan ons dat het zo slecht gaat met die zielepoten uit voorheen de koloniën, en dat kunnen wij goedmaken door hen te overstelpen met ontwikkelingshulp, met begrip en dialoog, door zo nodig achter hen te gaan staan in hun strijd tegen óns, en door karweitjes voor hen op te knappen waartoe zij, door onze grote schuld, zelf nog steeds niet in staat zijn.
Hoe goed Leemhuis’ bedoelingen ook geweest mogen zijn, ik vind zijn dienstverlening aan moslims twijfelachtig. Dat hij zijn tijd gegeven heeft aan dit brakke werkstuk betreur ik om nog een andere reden. Er is in de hele wereld maar een handjevol mensen dat in staat is en de gelegenheid heeft, in vrijheid de vroege islam te bestuderen. Als er daarvan één wegvalt is dat zonde. Het schaarse wetenschappelijke talent moet niet worden verspild.
Laten we eens naar de vertaling zelf kijken. Ik zou een waslijst kunnen opstellen van plaatsen waar Leemhuis het Arabisch verkeerd begrepen heeft. Ordinaire begripsfouten dus; geen moeilijke plaatsen of kwesties waar theologische interpretaties in het geding zijn. Zo’n lijst vol Arabische woorden heeft voor dit artikel weinig zin. Eén voorbeeld slechts, om te laten zien hoe elementair vaak de fouten zijn. 29:41 luidt bij Leemhuis:
Zij die zich in plaats van God beschermers hebben genomen lijken bijvoorbeeld op de spin die zich een huis genomen heeft.
Bijvoorbeeld is fout en moet weg. Het berust op een verkeerd begrip van de
Arabische uitdrukking voor ‘lijken op’. De spin? Welke spin? In het voorafgaande was er geen sprake van een spin. Maar het Arabisch gebruikt soms het bepaalde lidwoord waar wij het onbepaalde zouden gebruiken. Liever dus een spin. Heeft dat beestje voor zich zelf een huis uitgezocht, gehuurd misschien? Nee, het heeft natuurlijk een web gemaakt. Het Arabisch rechtvaardigt het eenvoudige: gemaakt heeft. Een betere weergave is dus: ‘…lijken op een spin die een huis gemaakt heeft’.
(Te verkiezen zou zelfs zijn: ‘…die een huis maakt’, al staat er in het Arabisch een voltooide tijd. Maar dan ben ik aan het vertálen, niet meer aan het ‘weergeven’. Het systeem van de werkwoordstijden in het koranische Arabisch zit anders in elkaar dan in het latere, ‘klassieke’ Arabisch. Leemhuis weet dat natuurlijk, maar hij moet het negeren, omdat de oude islamitische geleerden het ook niet onder ogen hebben gezien.)
Gegeven de bijzondere aard van Leemhuis’ werkstuk heeft het geen zin, hem aan te vallen op vertalingen van moeilijke of theologisch geladen teksten. Wat je ook zou aanvoeren, hij zou antwoorden dat zijn versie weergeeft hoe de meerderheid van de moslims de betrokken passage interpreteert. Dit leidt echter tot valse teksten, waar hij zelf ook niet achter kan staan. Leemhuis heeft twee gezichten; mij zit dat dwars, maar hemzelf blijkbaar helemaal niet. Een voorbeeld. Rabb al-âlamîn geeft Leemhuis weer met: ‘de Heer van de wereldbewoners’; dit in overeenstemming met de meerderheid van de korancommentaren. Maar onlangs hield hij een lezing voor een gezelschap van ongelovige geleerden, en daarin zei hij wel te voelen voor de zinvollere lezing rabb al-âlamayn, ‘de Heer van de beide werelden,’ – namelijk van dit ondermaanse en van de toekomstige wereld. Als collega-vakgenoot ben ik het daar van harte mee eens. Maar dit is een opvatting die hij nooit aan een moslim zou kunnen slijten. Zij berust op een tekstwijziging (!) in de koran, en gaat uit van kennis van het Aramees en van de joodse notie van die ‘beide werelden’. Er zijn aanwijzingen dat sommige zeer vroege moslims er ongeveer ook zo over dachten, maar vast staat dat deze mening voor hun moderne geloofsgenoten onaanvaardbaar is. Onlangs is in Egypte nog een zeer vroege korancommentaar uit de handel genomen die naar orthodoxe smaak te zeer leunde op joodse opvattingen; in vroeger eeuwen is daar een hele strijd over gevoerd.
Leemhuis praat in zijn ‘weergave’ voor moslims dus anders dan in de besloten kring van vakgenoten. Het bleekgezicht spreekt met dubbele tong. Zelfs in zijn nawoord houdt hij alweer op, als een moslim te spreken. ‘Mohammed zou ongeletterd zijn geweest,’ heet het daar. Dat klinkt als een katholiek die zegt dat Maria maagd zou zijn geweest.
Je hoeft geen Arabisch te kennen om ongelukkig te zijn met deze ‘weergave’; aan het Nederlands mankeert ook heel wat. Zó veel zelfs, dat onze landgenoten bij de aanblik van deze tekst de voorgenomen dialoog met hun islamitische buren misschien liever zullen afgelasten. Blijkens het nawoord heeft Leemhuis ‘bewust gekozen voor een weergave van de betekenis van de Arabische tekst in een zo toegankelijk mogelijk hedendaags Nederlands. Er is niet geprobeerd door middel van speciale woordkeus of zinsconstructie de vorm van de oorspronkelijke tekst te benaderen’.
Allicht niet, maar had hij maar getracht het Nederlands te benaderen! In 24:36 schrijft hij: ‘Hem prijzen daarin in de morgenstond en in de avond mannen, die…’. Is dat Nederlands? Die zinsconstructie is nog vrijwel Arabisch. En de morgenstond? Die heeft alleen maar goud in de mond; buiten het bekende spreekwoord komt het in toegankelijk hedendaags Nederlands niet voor. De vertaling zou kunnen luiden: ‘Daar wordt Hij ‘s morgens en ‘s avonds geprezen door mannen, die…’. Dat overbrengen van een actieve vorm in het Arabisch naar een passieve in het Nederlands zit standaard in de trucendoos van een vertaler. In een ‘weergave’ mag dat blijkbaar niet.
Een ander voorbeeld. In soera 12:9-10 dreigen de broers Jozef te doden:
‘Doodt Joesoef of verdrijft hem naar een [afgelegen] land dan zal het aangezicht van jullie vader niet van jullie worden afgeleid en dan zullen jullie daarna rechtschapen mensen zijn.’ Iemand uit hun midden zei: ‘Doodt Joesoef niet, maar werpt hem op de bodem van de waterput, dan zal een reisgezelschap hem wel oppikken, als jullie echt iets doen willen’.
Wat is een aangezicht dat (niet) wordt afgeleid? Voor het eerste dan hoort een komma of puntkomma. Een reisgezelschap roept voor mij de associatie op met een touringcar van de oad; oppikken doe je met een lifter of een tippelaarster. Deze beide woorden zijn ál te hedendaags en ze passen slecht bij het veel deftiger aangezicht, rechtschapen en werpt. Het bekt gewoon niet lekker, dit Nederlands.
Leemhuis schrijft geen gij of u, maar altijd jij en jullie. Dat is te billijken, maar het levert wel curieuze resultaten op. In het fragment over Jozef kwam al vier maal het woord jullie voor. Het kan nog erger, zoals in 33:4:
En Hij heeft jullie echtgenotes van wie jullie je scheiden [door uit te spreken dat zij als jullie moeders zijn] niet [werkelijk] tot jullie moeders gemaakt. En Hij heeft jullie aangenomen zonen niet [werkelijk] tot jullie zonen gemaakt. Dat is wat jullie met jullie monden zeggen. Maar God zegt de waarheid… enz.
Moet dat nou zo, zeven, acht maal jullie in één vers; is dat nou vertalen? O nee, het is ‘weergeven van de betekenis’. Maar door tot op de millimeter letterlijk over te brengen geef je helemaal niet de betekenis weer, maar creëer je ontoegankelijke teksten en dat kan toch de bedoeling niet zijn, bij een Auteur van dit kaliber? Het Arabisch kum is vederlicht, en de herhaling ervan heeft een mooi retorisch effect. Het Nederlandse jullie is zwaar, en meervoudige woordherhaling geldt bij ons helemaal niet als een fraai stijlmiddel. Misschien kan het ongeveer zo:
De echtgenotes die jullie verstoten [door te zeggen: je bent voor mij als de rug van mijn moeder] maakt Hij niet [echt] jullie moeders, en aangenomen zonen maakt hij niet [echt] jullie zonen. Dat zeggen jullie wel, maar God… enz.
Dit zou niet mijn definitieve versie zijn; het is maar een herschrijving van de tekst uit de losse pols. Er zijn nu al vier jullies minder en het geheel is iets begrijpelijker geworden. (Toegegeven, dit is geen ‘weergave’; ik ben per ongeluk een beetje aan het vertalen geweest.)
Bij 96:15-16 gaat er weer iets anders mis:
Welnee! Als hij niet ophoudt zullen Wij hem bij de kuif grijpen, een zondige leugenachtige kuif.
Die zondige kuif werkt op de lachspieren, en dat zal niet de bedoeling van de Allerhoogste geweest zijn. Bij de kuif grijpen ligt bovendien hinderlijk dicht bij de gemeenzame Nederlandse uitdrukking in zijn kuif gepikt.
Ongewenste associaties dienen te worden vermeden. Een vertaling moet niet van stijlregister wisselen als het origineel daartoe geen aanleiding geeft. Een stijlfiguur in de ene taal komt niet noodzakelijk ook voor in de andere. Letterlijk vertalen brengt niet dichter bij het origineel. Cheese is ‘kaas’, maar Say cheese! betekent ‘Kijk eens naar het vogeltje!’. Leemhuis trapt werkelijk in alle denkbare valkuilen voor vertalers.
Ik kom nog even terug bij de kwestie uit het begin: kán de koran wel vertaald worden? Leemhuis’ versie van 24:35 luidt, onder weglating van weer een overtollig bijvoorbeeld:
God is het licht van de hemelen en de aarde. Zijn licht lijkt op een nis met een lamp erin. De lamp staat in een glas. Het glas is zo schitterend als een stralende ster. Zij brandt [op olie] van een gezegende boom, een olijfboom – geen oostelijke en geen westelijke – waarvan de olie bijna [uit zichzelf] licht geeft, ook al heeft geen vuur haar aangeraakt; licht boven licht. God leidt tot Zijn licht wie Hij wil… enz.
Dit Nederlands zegt mij niets. Toch heb ik ditmaal niets op Leemhuis te vitten; hij heeft zijn werk hier behoorlijk gedaan, de betekenis van de woorden netjes weergegeven. Maar als ik dit zogeheten Lichtvers in het Arabisch hoor kan ik daar diep van onder de indruk raken, ook al ben ik geen moslim. Het is een moeilijk vers, maar het brengt een rilling tussen de schouderbladen teweeg, het spoort aan tot tasten naar, ja wat precies, naar ‘kennisse des harten’ of zoiets. Het Nederlands blijft echter vlak en raar, en ik zie nog niet gauw iemand een vertaling leveren die een vergelijkbare rilling teweeg brengt. Een vertaling, bedoel ik, die de betékenis weergeeft.
Te vrezen is dat de koran inderdaad onvertaalbaar is. Men lere dus Arabisch!