Wim Raven
Notities van een emigrant 5
Zondag 20 april 1997
Een tentoonstelling over de oorlogsmisdaden van de Wehrmacht in de Tweede Wereldoorlog heeft vorige week voor wat opschudding gezorgd. Er was heel wat politie op de been, want er werden demonstraties van ultra-rechtsen verwacht. Dezen waren echter gering in aantal en hielden zich koest. Behalve de fundamentalistische blik in hun ogen was vooral hun kleding opvallend. Blijkbaar had de centrale besloten dat ze netjes voor de dag moesten komen, en dus had men een mud kostuums en regenjassen laten aanrukken. Keurige, niet te dure kleren, die met een zichtbaar gebrek aan overtuiging werden gedragen. Ze hadden ongeveer dezelfde snit als de pakken van mormoonse zendelingen.
Schuld is persoonlijk, niet erfelijk, niet een zaak van de stam waartoe je behoort; dat is al bekend sinds de joodse profeet Ezechiël. Wat zeuren ze nou, die Duitsers van beneden de zeventig? Alleen hun vaders en grootvaders hebben misschien nazi-misdaden op hun geweten; zij zelf niet. Waarom zich bezighouden met dat verleden? Het Derde Rijk is uitstekend gedocumenteerd en bestudeerd en kan goed dienen om inzicht te geven in bepaalde gedragingen. Temeer omdat deze ook weer live bezichtigd kunnen worden: in Joegoslavië, Ruanda, Soedan en elders gebeuren vergelijkbare misdaden, zij het niet met de (nog?) unieke bureaucratische perfectie van het Derde Rijk. Het verleden kan nooit genoeg verwerkt worden, of het nu privé is of collectief, en als het niet wordt overdreven is het altijd gezond om kennis te nemen van de ware aard van de mens.
Maar als er dan zo’n tentoonstelling is, dan beginnen toch nog vrij wat mensen, niet alleen oude nazi’s, moord en brand te schreeuwen en doen zij alsof daar volkomen nieuwe inzichten en feiten worden getoond. Ik heb die tentoonstelling helemaal niet gezien, want er stond voortdurend een lange rij voor de Paulskirche. Dus heb ik de catalogus doorgebladerd en ik begreep dat ik er niet heen hoefde: er stond niets in wat ik niet al wist, of had kunnen bedenken. Wat heel Europa zich herinnert willen
sommige Duitsers blijkbaar niet weten. Opa’s verleden willen zij niet kennen omdat zij ook nooit in hun eigen ziel kijken. Vele anderen gaan echter netjes in de rij staan voor de tentoonstelling. Het merendeel van het publiek wil het naadje van de kous weten. Naar ik hoor zijn vele Duitsers opgevoed met de mythe, dat de Wehrmacht eervol zijn plicht gedaan heeft en dat de misdaden begaan werden door andere groepen, zoals de ss. Een minderheid grijpt de tentoonstelling aan om weer eens een potje te snikken van plaatsvervangend schuldbesef. Als toeschouwer ben je dan geneigd te zeggen (is dat misschien de bedoeling?): stil nou maar, jíj hebt daar toch niet aan meegedaan? ‘Die gekke Duitsers toch: eerst hebben ze de joden vernietigd, en nu hebben ze er ook nog spijt van!’ (Dat mag natuurlijk alleen Maxim Biller schrijven, in Die Zeit.)
Deze tentoonstelling vult blijkbaar nog een leemte in de informatie. Maar in het algemeen slaat Duitsland op het gebied van de verwerking van het verleden geen slecht figuur. Frankrijk begint nu pas, en ook Nederland heeft zijn grootse verrichtingen in Indië pas laat onder ogen willen zien.
Overijverigheid op dit gebied daarentegen werkt alleen maar contraproductief, getuige de verveelde trek die over de gezichten van bij voorbeeld mijn studenten glijdt als het weer eens over Auschwitz gaat. Desgevraagd verklaren ze, dat ze daar hun hele leven al mee zijn doodgegooid. Een juiste dosering, daar komt het op aan.
Zaterdag 26 april
Schuld mag dan niet erfelijk zijn, voor het gevoel is zij wel besmettelijk. Door omgang met schuldigen kun je zelf ook schuldig worden, althans volgens de hoofdpersoon in de roman van Bernhard Schlink, Der Vorleser, het beste nieuwe Duitse boek dat ik hier heb gelezen.
Schlink heeft een precieze en prachtige stijl, kan goed vertellen en heeft een sensueel en spannend verhaal. De beste eigenschap van zijn roman is, dat hij geruime tijd na het lezen nog doorwerkt, waarbij de indruk die hij nalaat telkens verandert en de uiteindelijke ‘afdronk’ zelfs bitter is.
De mannelijke hoofdpersoon Michael Berg, tevens ik-verteller, is een jurist, die te jong is om iets met het Derde Rijk te maken te hebben. In de late vijftiger jaren wordt hij als vijftienjarige gymnasiast seksueel ingewijd door de veel oudere tramconductrice Hanna Schmitz. Bij hun vrijwel dagelijkse ontmoetingen, die enige jaren doorgaan, leest haar Jungchen haar telkens voor uit literaire werken. Op zekere dag verdwijnt Hanna
spoorloos, ze is verhuisd zonder een adres achter te laten. Michael kan zich niet van haar losmaken; bij iedere vrouw die hij later ontmoet schuift de herinnering aan Hanna zich tussen hem en die ander.
Na enkele jaren ziet hij haar terug in de rechtszaal. Als student rechten bestudeert hij een proces tegen een aantal bewaaksters uit Auschwitz en andere kampen. Hanna wordt ervan beschuldigd, vrouwen voor de gaskamer te hebben geselecteerd, en op de vlucht westwaarts, na de ontmanteling van het kamp, gevangenen die in een brandende kerk waren opgesloten aan hun lot te hebben overgelaten, zodat zij op twee na alle zijn omgekomen. Volgens de getuigenverklaring van een overlevende had Hanna in Auschwitz jonge, extra zwakke meisjes uitgekozen, die zij een poosje vertroetelde en haar liet voorlezen alvorens hen de dood in te sturen. Zij krijgt levenslange gevangenisstraf. Michael neemt geen contact meer met haar op, maar stuurt haar wel regelmatig cassettebandjes waarop hij weer literatuur voorleest, en nu ook eigen werk. Als Hanna na achttien jaar gratie krijgt neemt hij op verzoek van de directrice stappen om haar terugkeer in de maatschappij te vergemakkelijken en bezoekt hij haar één maal. Het is een treurig weerzien: hij ziet dat de eens zo fiere en energieke Hanna dik en lelijk is geworden, en zij ziet in Michaels ogen dat deze haar afstotend vindt. De avond voor haar vrijlating pleegt zij zelfmoord in haar cel.
Tijdens het proces doorziet Michael ineens Hanna’s geheim: zij kan niet lezen en schrijven, en veel van haar handelen is voortgekomen uit schaamte. Haar analfabetisme verklaart het voorlezen, de vrees voor ontdekking verklaart dat zij in de oorlog op haar werk promotie weigerde en zich als bewaakster aanmeldde bij de ss, en dat zij later, toen haar een betere baan bij de tramwegmaatschappij werd aangeboden, hals over kop vertrok. Om dezelfde reden had zij geen kennisgenomen van de processtukken, en niets ondernomen tot haar verdediging. In de gevangenis leert zij lezen en schrijven, met behulp van Michaels cassettes; zij schrijft hem enkele briefjes en leest boeken over vrouwen in concentratiekampen. Op haar manier probeert zij nog iets voor de slachtoffers te doen: de 7000 mark die zij heeft gespaard wil zij nalaten aan de vrouw die destijds de brand heeft overleefd. Deze weigert het geld echter, en Michael maakt het over aan een joodse organisatie ter bestrijding van het analfabetisme.
Een woord dat nogal eens valt in dit boek is Betäubung, ‘verdoving’. Van de gevangenen in de kampen wordt verteld, dat zij in een permanente verdoving verkeerden, kennelijk een strategie van het lichaam bij het
overleven. Ook de kampbewaaksters zouden, dag in dag uit geconfronteerd met de gruwelen waaraan zij deelnamen, hun werk gedaan hebben in een staat van verdoving, waardoor zij er minder van merkten. En wie is er nog meer verdoofd? Natuurlijk, Michael, als hij Hanna terugziet in de rechtszaal, als hij het proces volgt en nog geruime tijd daarna. In zekere zin blijft hij het zijn hele leven. Michael is overigens niet de enige die verdoofd is: andere deelnemers aan het proces, rechters, aanklagers en juryleden zijn het ook. Maar die verdovingen zijn toch niet vergelijkbaar? Michael stelt zichzelf deze vraag ook en beantwoordt hem geschrokken en nadrukkelijk met nee, maar laat de vergelijking toch in de lucht hangen. Tegelijkertijd vraagt hij zich af, wat hij en zijn generatie aan moeten met de informatie over de verschrikkingen van de jodenvernietiging. ‘Wij moeten niet denken te kunnen begrijpen wat onbegrijpelijk is, wij mogen niet vergelijken wat onvergelijkbaar is, wij mogen geen navraag doen, omdat een vragensteller de verschrikkingen, ook als hij ze niet in twijfel trekt, toch tot onderwerp van communicatie maakt en niet opvat als iets waarvoor hij slechts in ontzetting, schaamte en schuld kan verstommen.’ En dan zou dat verstommen alles zijn wat hij kan doen? Hij heeft er geen antwoord op. Begrijpelijk, want het is al in de eerste week van het proces dat hij dit overdenkt; maar later komt hij er niet meer op terug.
Ontredderend is dat Hanna zo aardig en aantrekkelijk is. Natuurlijk, ze is stom geweest door in plaats van te leren lezen zo veel energie te besteden aan schaamte en het verbergen van haar gebrek. En zij is schuldig geworden, heel erg schuldig. Maar in haar relatie met de jonge Michael is zij liefdevol en teder – je zal als jongetje maar zó in de liefde worden ingewijd! – en tijdens en na haar proces is zij respectabel, indrukwekkend zelfs. Anders dan de andere kampbewaaksters, die nog op hun schuld proberen af te dingen, neemt zij haar portie op zich en zelfs nog een beetje meer, al doet ze dat nog steeds mede om haar analfabetisme te verhullen. Bijna koninklijk staat ze in de beklaagdenbank, niet omdat ze trots is op haar daden, niet om haar rechters te tarten, ook niet omdat zij haar schuld op zich neemt – dat komt pas later. Hanna is gewoon een sterke vrouw, die gewend is flinke lasten op haar brede schouders te torsen zonder om te vallen. Eenmaal in de gevangenis doet zij veel voor de andere gevangenen, en komt zij volledig tot inzicht. Waarom is zij na een aantal jaren toch geknakt, en waarom pleegt zij zelfmoord? Omdat haar schuld steeds zwaarder op haar drukt en zij de vrijheid niet meent te verdienen, of omdat zij teleurgesteld is nu haar Jungchen niets meer voor haar voelt? Het boek laat het in het midden.
Michael daarentegen wordt in de loop der jaren steeds onsympathieker. Dat hij als gymnasiast nogal lullig is, wie zal het hem kwalijk nemen? Dat hij liegt en bedriegt en steelt, zoals zo velen op die leeftijd, vergeef ik hem graag: ik heb dat zelf ook gedaan. Maar als volwassene wordt hij niet veel rijper. Hij grossiert in zonden van nalatigheid. Op de dag voordat Hanna plotseling verhuist ‘verraadt’ hij haar, ook naar zijn eigen gevoel: hij wil haar in het bijzijn van zijn vrienden niet kennen. Tijdens het proces verzuimt hij de rechter mee te delen dat Hanna analfabete is, al rechtvaardigt hij dat voor zichzelf met een ingewikkelde ethische redenering, waarbij hij de hulp inroept van zijn vader, die hoogleraar in de filosofie is. Als Hanna in de gevangenis zit, bezoekt hij haar niet, hoewel zij daar allicht behoefte aan heeft. Hij schrijft haar zelfs niet terug als zij haar eerste onbeholpen krabbels aan hem richt! Dat hij haar tijdens zijn enige bezoek lichamelijk afstotelijk vindt, is dat ook schuld? Op zichzelf niet, maar hij zou het zichzelf kwalijk moeten nemen dat hij al die jaren niet van zijn herinneringen aan Hanna los is gekomen, dat hij onvolwassen is gebleven. Daardoor kan hij de latere Hanna alleen zien met vijftienjarige ogen, als bevredigster van lust; dat verhindert hem bovendien, een volwassen relatie te ontwikkelen met een andere vrouw.
Over dit boek heb ik uitvoerig gecorrespondeerd met C., een vriendin uit het Beierse, die ik in Beiroet heb leren kennen. C. wijst erop dat zelfs de cassettes die Michael naar de gevangenis stuurt, ook als hij in Amerika is, geen andere functie hebben dan ‘de egoïstische verheerlijking van zijn eigen herinneringen, waarmee hij het heden op afstand houdt’. Goed gezien.
Over Hanna’s schuld wordt niet erg uitgeweid. Zij is zo overduidelijk dat zij niet hoeft te worden toegelicht; anderzijds leren wij Hanna alleen kennen via een ik-verteller die erg met zichzelf bezig is, en zij is dus niet de hoofdpersoon. Bovendien probeert de verteller, tegen beter weten in, voor zichzelf steeds haar schuld kleiner voor te stellen en haar van bepaalde misdaden vrij te pleiten. Dat laatste is nog terecht ook, want Hanna wordt voor méér veroordeeld dan zij heeft misdaan. Zo komt in het boek merkwaardigerwijs de nadruk vooral te vallen op Michaels schuld.
Michael schiet nogal tekort, maar ernstiger dan zijn schuld lijkt zijn eigen rechtvaardiging daarvan: het schuldgevoel waaronder hij gebukt gaat ‘omdat hij de liefde had bedreven met een misdadigster’. Door zich daarop zo te concentreren maakt hij zich werkelijk schuldig. Aan haar schuld heeft hij part noch deel; hij heeft er alleen naast gelegen, en zonder ervan
te weten. Hij zit maar te tobben over allerlei kleinigheden, maar wat stellen die voor, vergeleken met wat Hanna gedaan heeft? En wat hij zelf fout heeft gedaan, en bij voortduring doet, ziet hij niet! In feite is het de geletterde jurist die slecht met schuld om kan gaan, niet de analfabete. Hanna leert bij en probeert iets goed te maken, Michael niet. Voor mij is de jurist niet verontschuldigd door de ‘verdoving’ waarin hij verkeert.
Wat Der Vorleser een vreemde nasmaak verleent is het naast elkaar plaatsen van de relatief kleine schuld van Michael en de enorme schuld van Hanna. Anders dan in het geval van de verdoving vraagt Michael zich niet af of de ene schuld met de andere te vergelijken is. Maar intussen ligt er een boek voor ons waarin over kleine schuld wordt gezeurd en de grote schuld voor kennisgeving wordt aangenomen.
C. ziet het iets anders. Ik laat mij afleiden door Auschwitz. Daarover heeft zij zonder twijfel vroeger al grondiger nagedacht, dus zij kan dadelijk verder kijken: ‘Misschien kun jij het niet zo zien, maar ik denk dat allebei de personages zich op dezelfde manier schuldig maken jegens zichzelf en de ander, en het hun allebei niet lukt, het weer goed te maken. Dát is het thema van de roman! De vroegere schuld van Hanna, de mensen die verbranden in de kerk, de voorlezende meisjes, die de dood in gestuurd worden, dat is een schuld die buiten de roman ligt. […] Natuurlijk storten alle lezers zich op het “holocaust”-thema, dat hier overigens wonderbaarlijk oprecht wordt behandeld zodat het een heel belangrijke bijdrage is tot de literaire verwerking. Die schuld is echter niet de “schuld” waar het in de roman om gaat, maar dient andere narratieve doeleinden.’
Donderdag 23 oktober
In het nieuws uit Nederland komt het begrip ‘zinloos geweld’ overwaaien. Daar schijnen tegenwoordig steeds vaker ‘zomaar’ mensen in elkaar te worden geslagen. ‘Zijn gezicht stond me niet aan’; het is al zo oud als de mensheid.
Zulke geweldplegers zijn allicht niet al te snugger, hebben weinig perspectief in hun bestaan en veel agressie in hun lijf. De moeilijke jongens dus, die vroeger naar Nederlands-Indië werden doorgesluisd, waar ze nog een tijdje inlanders mochten pacificeren en al spoedig stierven aan de beriberi of een leverkwaal. In Duitsland was dat niet anders, toen het land nog koloniën had. Export van de sociale kwestie, heette dat. Nu blijven ze allemaal hier.
Bestaat er in het huidige Duitsland ook zinloos geweld? Er is hier nog zo veel ‘zin’: ideeën waarin je kunt geloven, waarvoor of waartegen je je kunt inzetten. Het in elkaar tremmende subject kan zich koesteren in de voldoening dat hij het ergens voor doet. Hij kan rechts-extremist zijn, of links-extremist, tegen buitenlanders, homoseksuelen of atoomenergie zijn. In andere landen zijn er weer andere smoezen om erop te slaan: het slachtoffer is katholiek of juist niet, moslim of juist niet moslims genoeg. Het maakt een wat ouderwetse indruk; wie doet er nu nog aan zin? Anderzijds is het overzichtelijk en voorspelbaar: je weet ongeveer door wie en waarom je in elkaar geslagen kunt worden. Zinloos geweld is lastig voor argeloze wandelaars en politieagenten, maar uiteindelijk toch minder akelig dan de zinvolle variant.
Een bepaalde groep krijgt in Duitsland en daarbuiten altijd ruime aandacht om zijn gewelddadigheid: extreem rechts. Tot voor kort brak er hier een beklemde stilte uit zodra het over neo-nazi’s ging, Daarvan maakten daarmee verwante neo-nazi-achtige groepen handig gebruik door aan hun Neanderthaalse haat een politiek tintje te verlenen, waardoor aller ogen weer gericht waren op Kwatta. Maar zo’n afleggertje van een van meet af aan al broodmagere ideologie stelt inhoudelijk al even weinig voor als de zogenaamde islam van hun Algerijnse broertjes. De ‘zingeving’ is maar een heel dun vliesje dat al aardig begint door te slijten, vooral omdat de Duitsers er niet meer in trappen. In plaats van betroffen te zwijgen of er serieus tegenin te preken doen de media nu pogingen om die jongens voor aap te zetten en ze in al hun stompzinnigheid te tonen. Een mooie ontwikkeling is dat; gewelddadig blijven ze natuurlijk, maar in de nabije toekomst zijn ze het misschien zonder zin?