Wulfert van den Brink
Drie verhalen
De hospita
Negentienzestig was het jaar van mijn bevrijding. Ik ging wiskunde studeren in Amsterdam en zocht een kamer. Mijn moeder kwam aanzetten met drie betrouwbare adressen. Ze wilde zien waar ik terecht kwam. Ik was daar niet blij mee. Gelaten aanvaardde ik haar inmenging. Het was haar laatste moederlijke handeling. Daarna zou ik het leven in eigen hand kunnen nemen.
Het eerste adres was in een tuinstad in Amsterdam-West. Het klonk veelbelovend maar het was een treurig hok van board met een waslijst aan leefregels en een vieze man als hospes. Het was ook mijn moeder te erg.
De volgende bestemming was een gebouw in de Marnixstraat. Hier had mijn moeder haar hoop op gevestigd. Er werden kamers verhuurd aan jonge socialistische arbeiders. Mij leek het helemaal niks. Ik was een student en geen arbeider. Bovendien hadden de felle discussies tussen mijn ouders mijn liefde voor het socialisme geen goed gedaan. Maar protest hielp niet. De beheerder liet ons een vrijgekomen kamer zien. Zo ongeveer stelde ik me een gevangeniscel voor. Terloops vertelde de beheerder dat de vorige bewoner uit het raam van deze kamer was gesprongen. Ik dwong mijn moeder om het gebouw te verlaten. Ze keek teleurgesteld. In mij of in het socialisme?
We gingen naar het laatste adres: Linnaeusparkweg 118. Een niet onknappe wat oudere hospita deed open. ‘Ja, de kamer is nog te huur, kom maar boven.’ De kamer beviel en ik huurde hem.
Mijn nieuwe leven begon nu. Ik kon voortaan mijn eigen beslissingen nemen, meisjes ontvangen, eten wat ik wilde, in bed blijven liggen en nog veel meer.
Maar ook hier was de vrijheid niet volledig. Mijn hospita was duidelijk aanwezig. Ze verzorgde en ze verleidde. Subtiel maar onmiskenbaar. In een nonchalant gesloten peignoir bracht ze me iets te eten. Ik zag zwart onder-
goed en grote borsten. Het wond me op. Thuis was het ondergoed altijd wit. Maar ik voelde me ook onzeker. Was het haar bedoeling om me op te winden?
Toen vroeg ze me voor een baantje. Ze was lid van een kegelclub die iedere dinsdagmiddag speelde. Zou ik dan de kegels op willen zetten? De betaling was redelijk en ik zei dat ik het graag wilde doen. De eerstvolgende dinsdag begon ik. De club bestond uit vrouwen rond de veertig die allemaal een café beheerden. De meesten op en rond het Rembrandtplein. Zoals café Monico.
Het werd een nieuwe groentijd. De dames beoordeelden voortdurend mijn lichaam en maakten grappen die me deden blozen. Het was vernederend en opwindend.
Na de laatste kegelronde werd ik betaald. Ook dan konden de dames het niet laten om nog een paar prikkelende opmerkingen te maken. Van: ‘Ga je met me mee, schatje’, ‘Je mag me in het bad doen en daarna zien we wel’ tot de wel zeer duidelijke uitnodiging: ‘Zou je me willen likken?’ Ik vertrok zo snel mogelijk naar mijn kamer om bij te komen van dit verbale geweld. Gewoonlijk werd er dan na een uurtje op mijn deur geklopt. Daar was de hospita met een kop soep of een bord avondeten. Ze leek duidelijk te willen maken dat ik bij haar hoorde en niet bij die ruwe vriendinnen van haar.
Op een dinsdagmiddag was de hospita onder de douche gegaan voor ze mij iets te eten bracht. Ze kwam luchtig gekleed mijn kamer binnen. Verleidelijk gekleed zou ook van toepassing kunnen zijn. Ze dampte nog van de douche. Ze boog zich voorover om mij de soep aan te geven. Ik keek in haar decolleté. Borsten van enige omvang en geen beha.
Ik werd rood. Zo vond ze het wel genoeg en ze gaf het gesprek een onverwachte wending: ‘Ik kom net onder de douche vandaan en ik zag dat de wasbak nog vol baardhaartjes van het scheren zit. Wil je de wasbak na het scheren goed schoonmaken.’
Ze vertrok maar haar geur bleef nog lange tijd in mijn kamer hangen.
Luchtalarm
Het was september 1944. Mijn vader had mij meegenomen naar zijn kwekerij. Hij onderhield de tuin van het gebouw van de vara-radio. Daar was een stukje grond waar hij snijbloemen voor de kantoren en groente voor eigen gebruik kweekte. Er stonden dahlia’s en gladiolen naast aardappelen en bonen. Dat was zijn landje en daar zou hij mij iets laten zien wat zeer geheim was. De villa naast het gebouw van de vara was gevorderd door de Duitsers. Er zaten ‘hoge’ Duitsers. De graanschuur van de Duitsers stond op de grens van ons landje. Honger laat zich niet kisten. Mijn vader had een onopvallend luikje in de wand van de schuur gemaakt. Wanneer je dat omhoog trok stroomde het goudgele graan eruit. Een wonder in de periode rond de hongerwinter. Dat was nu ons geheim. We hadden het luikje geopend en waren bezig om een emmer graan af te tappen. De mogelijkheid betrapt te kunnen worden veroorzaakte een niet onaangename spanning. Ik had vertrouwen in mijn vader en op deze warme nazomermiddag voelde ik mij sterk met hem verbonden.
Plotseling was er luchtalarm. Mijn vader greep mijn hand en sleurde me mee naar de schuilkelder. Ik zag vanuit helderblauwe lucht twee vliegtuigen op ons neerduiken. Ze waren akelig dichtbij. Mijn hand gleed uit die van mijn vader. Hij liet mij gaan. Ik zag hem verdwijnen in de schuilkelder. Ik was alleen. Later werd ik overvallen door de gedachte dat dit mijn vader was van de motto’s: ‘wie niet werkt zal niet eten’ en ‘godsdienst is opium voor het volk’. Mijn vader die in Spanje tegen Franco vocht als lid van de internationale brigades. Mijn vader die mij de opdracht gaf het lot van de arbeider te verbeteren. Het was het eerste voorval in een lange reeks gebeurtenissen die er toe leidden dat ik die opdracht teruggaf.
Kamerverhuur
Economisch gezien was ons gezin vergelijkbaar met een ontwikkelingsland: continue tekorten en ontbrekend beleid. De precaire financiële situatie bracht mijn ouders ertoe om de achterkamer van onze benedenverdieping te verhuren. De huurster werd tante Jo, een zuster van mijn vader. Zij was niet de meest geliefde van mijn tantes maar goed voor haar geld. Helaas was mijn vader niet zo geschikt voor de verhuur. Het was vragen om problemen.
Tante Jo produceerde zo nu en dan geluiden. Die kwamen uit een radio van Hollands fabrikaat. Dat waren de geluiden van het kapitalisme. Die waren niet goed. Zelf hadden we een in Oost-Duitsland geproduceerde radio. Die gaf betere, want communistische, geluiden. De westerse geluiden van tante Jo waren de oorzaak van heftige ruzies. Bij onze financiële ellende kwam nu de emotionele ellende van de verhuur. Meestal bleef het bij een kwartiertje schreeuwen en schelden. Maar de haat woekerde voort. Toen kwam het moment waarop ik aan de stemmen hoorde dat het serieus werd. Angstig ging ik op de trap zitten. Ik wilde kunnen volgen wat er stond te gebeuren. Vanaf de trap had je een goed overzicht terwijl je niet opviel. Het was mijn vader te veel geworden. Roepend ‘ik ga je vermoorden’ probeerde hij tante Jo bij haar keel te pakken Gillend wist ze te ontsnappen. Ze vloog haar kamer in en deed de deur op slot.
‘Doe open’ – schreeuwend rukte mijn vader aan de deur. Het slot hield stand. Toen liep hij naar de keuken en wikkelde een theedoek om zijn rechterhand. Bovenin de deur van Jo zaten drie ruitjes. De hand met de theedoek sloeg ze één voor één in. Ik zag glasscherven en bloed. Ik hoorde het gillen van mijn tante en het geschreeuw van mijn vader. De situatie was onprettig. Mijn vader klom op een stoel en door de gebroken ruiten heen zette hij het gesprek met zijn zuster voort. Verwijten namen de plaats in van het geschreeuw. Het werd stil en ik sloop weg. Ik was bang geworden voor mijn vader. Tante Jo verhuisde kort daarop. Mijn vader maakte de deur blind door er drie plankjes op te timmeren. Die zitten er nog altijd.