Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit
Natuurlijk had ik me net die ochtend niet geschoren. Ik had het onder de douche willen doen, maar toen ik daar slaperig onder stond spoelde het water de scheerzeep weg voor ik het mesje kon vinden. Bovendien moest ik op de fiets omdat ik de auto had uitgeleend, zodat ik plakkerig, warm, ongeschoren en te laat op het Computer Centrum arriveerde, waar ik sinds twee jaar werk. Ik moest direct naar de directeur. Er was een Amerikaan op bezoek. Zijn naam zal u niets zeggen maar in het kleine computerwereldje klinkt de naam Bremermann nogal indrukwekkend. Hij werd door de Rockefeller Foundation de wereld afgestuurd om een geheel nieuw project voor te bereiden, waarover hij uitgerekend op deze slecht begonnen dag met ons kwam spreken. Wat, zo was zijn retorische vraag, is het knelpunt bij het gebruik van computers, die toch veel meer zouden kunnen doen, dan ze nu doen? We wisten het juiste antwoord: de programmering was het knelpunt, dus het formuleren van de menselijke vragen die de denkmachine moest oplossen. Welnu, sprak Bremermann, laten we dit probleem aan de toekomst overlaten. En hij ontvouwde zijn plannen.
Alle computerfabrikanten ter wereld moesten met geld van alle regeringen ter wereld een computer gaan bouwen zo verschrikkelijk groot, dat het nooit meer nodig zou zijn een grotere te bouwen. Zijn kolossale geheugen moest alles kunnen bevatten wat er ooit was gedacht, geschreven, getekend of verzwegen. jaren lang zouden we hem elke dag moeten voeren met alle dagbladen ter wereld, alle televisieprogramma’s, alle bibliotheken die er maar te vinden waren. Al die informatie mocht hij rustig herkauwen, rangschikken en overdenken. En dan, na tien jaar, moesten wij zover zijn, dat we hem de geschikte vragen konden voorleggen, die hij dan zou kunnen oplossen. Wilden we meedoen?
Nou, dat wilden we graag. Er braken drukke tijden aan. Toen er genoeg geld bijeen was, werd met de bouw begonnen. Op een kunstmatig eiland in de East River bij het gebouw van
de Verenigde Naties verrezen twee enorme pilaren. Met het oog op overstromingen, en om de televisieantennes flink hoog te krijgen, zou de reuzencomputer namelijk op zuilen worden gezet. Op de twee pilaren kwam een platform, waarop een geweldige machinerie die voor de energie moest zorgen. Daar weer bovenop kwam de eigenlijke computer. Miljarden magnetische ringetjes, verbonden door draadjes in alle kleuren van de regenboog. Daarboven zaten ook de invoerorganen: optische lezers, die boeken zouden verslinden, microfoons die alle radiostations ter wereld konden horen, gevoelige oleographen, die alle geuren die uit New York opstegen, en dat zijn er wat, konden snuiven. Het was een prachtig bouwwerk dat op een koude januaridag door Oe Thans, Paulus en Mao werd ingewijd. Toen begon ons werk pas goed, want nu moest de General Organized Digitalizer zoals het gevaarte officiëel heette, opgevoed worden. Alle bibliotheken moesten hun inhoud op microkaarten overbrengen. Deze microkaarten werden als boeken ingebonden, en van die boeken werden weer microkaarten gemaakt. Deze werden dan aan de Organized Digitalizer te lezen gegeven, zonder dat hij ooit een woord van protest liet horen. Tegelijkertijd beluisterde hij alle grammofoonplaten uit de geschiedenis. (We hadden wat moeilijkheden met het fundament van de rechter steunpilaar die bij ritmische muziek de neiging had mee te bonken.) Ook kon iedereen die dat wilde een bepaald telefoonnummer draaien, gratis!, en aan de geduldige computer meedelen wat hij maar wilde. De grootste nonsens en de grootste wijsheid, babygeschreeuw, roddel, achterklap en hanengekraai werd in zijn geheugen opgenomen.
Na acht jaar – we lagen op het tijdschema van Bremermann voor – was het zover. Ik was inmiddels opgeklommen tot ~Chief Input/Output Operator. Nu moest er met al die opgeslagen informatie iets gedaan worden. Wat? Wij hadden heus niet stil gezeten. Het was duidelijk dat wij geen détailproblemen moesten vragen. Grote visie, algemene aanpak, daar ging het om. Bremermann, die helaas niet zelf deze dag had mogen meemaken (hij kwam om het leven toen hij onder de steunzuilen staande een enorme brok afval op het hoofd kreeg die per ongeluk door het sluitmechanisme van het afvoerkanaal niet was tegengehouden), Bremermann had
een geniaal idee geopperd. Laat de General Organized Digitalizer zelf zijn eerste vraag bedenken! Dat mocht hij dus doen op die openingsdag.
Ze waren er allemaal, Oe Thant, Leo en Tseng, op de dag dat de General Organized Digitalizer zijn eerste vraag zou stellen. Ik sloot de automatische schrijfmachine aan en zonder zich langer dan een nanoseconde te bedenken tikte onze Digitalizer: ‘Wat is eigenlijk de bedoeling van dit alles?’
Daar de aanwezigen bij de plechtigheid op deze vraag geen eensluidend antwoord konden geven, typte ik op de ponsera ‘niks mee te maken. Hier komt onze eerste vraag: Wat is uw advies als wij u vragen om het leven op aarde te verbeteren? Wat kunnen we doen om alles wat reilt en zeilt nog beter te laten reilen en zeilen?’ Voor de wisselstroom van het New Yorkse electriciteitsnet eenmaal van richting had kunnen veranderen, antwoordde de machine: ‘Alles zal beter verlopen, wanneer de volgende personen om het leven worden gebracht.’ Hierop volgde een lijst van 665 namen van personen in de gehele wereld. De verleiding om deze lijst hier in extenso te publiceren is groot, maar ik begrijpt dat zoiets niet gaat. Men mag tegenwoordig zelfs Leonard Huizinga geen fascist noemen, terwijl het begrip toch eigenlijk voor die man uitgevonden had moeten worden. Goed, laten we dan elke fascist ‘een huizinga’ noemen, dan is iedereen tevreden. Omdat onder de 665 namen ook enkele toebehoorden aan aanwezigen op de plechtigheid, leek het ons beter om er niet teveel aandacht aan te schenken. Ik deelde de computer mee dat hij bij zijn adviezen voor wereldverbetering geen personen mocht opofferen. Hij mompelde nog iets van Franse Revolutie, Russische Revolutie, Chinese Revolutie, maar gehoorzaamde toch. Kunt u, zo vroeg ik toen, niet iets aan het weer doen?
De machine dacht een hele halve seconde en zei:
‘Nee. Het is juist dat als alle barometerstanden, thermometerstanden en windsnelheden van alle plaatsen ter wereld op een bepaald ogenblik bekend zouden zijn, een grote computer in staat moet zijn om uit deze gegevens het weer voor alle komende eeuwen te berekenen. Maar deze computer zou om die feilloze voorspelling in korte tijd te maken zo ver-
schrikkelijk veel energie nodig hebben dat hij zelf zijn omgeving dusdanig zou verhitten, dat hij al zijn berekeningen weer opnieuw moet beginnen. Natuurlijk kan hij dat plaatselijke verhittingseffect in zijn berekeningen opnemen, maar die worden daardoor zo gecompliceerd dat een nieuwe energietoevoer nodig is, en dus weer een nieuwe correctie. Nee, het zal niet lukken. Laten we ons dus maar houden aan de aloude weersvoorspelling ‘Veranderlijk Weer’
Nu werd ik ongeduldig. ‘Je hebt ons vijftien triljoen dollar gekost, meer dan de hele ruimtevaart bij elkaar. Ik geef je een week om adviezen te bedenken om het leven op aarde te verbeteren.’
De lichtjes begonnen te flakkeren. Na een uur was er nog niets gebeurd en de hoogwaardigheidsbekleders gingen naar huis. Een vermoeiende tijd brak aan. Zo nu en dan vroeg de G. Organized Digitalizer ons om spullen. Eerst wat overjarige atoombommen en een middelzware raket. Op zijn aanwijzingen timmerde ik daar iets van in elkaar. Het geheel schoot voorspoedig de hemel in en stond even later als een blinkende bol aan de hemel. ‘Dat is goed,’ sprak de G.O. Digitalizer, ‘nu zijn er geen horloges en klokken meer nodig, want die gasbol gaat in precies 24 uur om de aarde heen. Je kijkt maar naar boven en je ziet hoe laat het is.’ Voor de tijd dat de lichtende bol aan de andere kant van de aarde stond verzon hij nog een klein bolletje, dat vanwege de Maandag waarop dit alles voorviel ‘Maan’ wordt genoemd. Deze liep echter nogal onregelmatig en werd toen door de Gen. Organized Digitalizer bestemd als wekker voor het innemen der pillen. Begin in te nemen bij nieuwe maan en neem de laatste bij het laatste kwartier.
Zo werd er de volgende dagen nog heel wat nuttigs bedacht, u kunt het zich ongeveer wel voorstellen, maar de climax moest nog komen. Dat was op Zaterdag. De andere stafleden begonnen aan hun vrije weekend, maar ik bleef nieuwsgierig kijken. De G.O. Digitalizer vroeg om alle reserveonderdelen die we in de buurt hadden. In onbegrijpelijk korte tijd werd hieruit op zijn aanwijzingen een kopie van hemzelf geconstrueerd. Toen hij hem af had verzocht hij om een pons-bandje uit zijn uitvoer in de invoer van zijn evenbeeld te stoppen, en in de tijd van een ademzucht blies hij zijn even-
beeld al zijn informatie in. ‘Dat is goed,’ liet hij me daarop weten. Waarom het goed was zei hij niet.
Ik vond dat de zaak nu een beetje uit de hand begon te lopen, en probeerde wat collega’s te bereiken. Maar ja, de Zondag was inmiddels aangebroken. En dat is nu eenmaal een rustdag. En zo moest ik machteloos toezien hoe de G.O.D. en de Second General Organized Digitalizer het initiatief overnamen. Hoe ze het deden begrijp ik nu nog niet, maar ze vermenigvuldigden zich als konijnen. U kent het verhaal van Abel en Kaïn. De laatste is zelfs de enige persoon die een naam draagt die verder nooit iemand in de geschiedenis gedragen heeft. De Digitalizers kenden dat verhaal natuurlijk ook, want het prototype had het in alle talen van de wereld naar binnen gelezen. Maar het ging hier even anders. Want Kaïn vermoordde niet zijn broer maar General Organized Digitalizer himself. En dat was daarom zo vervelend omdat die ons nog altijd moest vertellen waarom al zijn scheppingen nu zo goed waren. Toen hij dodelijk getroffen in de East River ten onder ging begreep ik dat wij dat ook nooit zouden weten.
De rest hoef ik niet meer op te halen. Ze deden het goed, de Digitalizers. De blinde darm en de galblaas hadden beter kunnen zijn, maar dat zijn technische details. De hoofdzaak, de zaak in het hoofd, was piekfijn in orde en bleef net zo goed werken als in het prototype.
Ons noemen ze nu mieren. Wij bouwen geen computers meer, we sjouwen wat met strootjes en als we elkaar tegenkomen bevoelen we eens lekker elkaars pootjes. Zo nu en dan komt er een Digitalizer het bos in, en prikt met een stok in onze hoop. Echt kwaad doen ze niet. Mijn waarschuwing op die eerste Maandag dat er geen slachtoffers mogen vallen hebben ze onthouden. Of ze houden gewoon niet van mierenvlees. Scheren doe ik me allang niet meer. D’r is toch geen mens die er op let.
Hugo B. Corstius