Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit
… theoretische werkzaamheden werden echter altijd vergezeld door al even fenomenale prestaties op praktisch gebied. Ik schetste zojuist al de grote betekenis van Dr. Chapkis voor de Post-Cheque en Giro-Dienst. Zijn ingenieuze systeem om met zijn befaamde computer het geldverkeer van miljoenen personen in ons land te administreren heeft alle insiders tot diep ontzag bewogen, maar wat de outsider, de gewone gebruiker, het meest verraste was zijn organisatievermogen dat maakte, dat een girostrookje, dat u ‘s avonds laat op de bekende zwarte giro-bus deed, de volgende ochtend alweer, afgestempeld, in uw brievenbus lag.
Tenslotte moet ik enige woorden wijden aan de grote hulpvaardigheid waarmee de man die wij hier ten grave dragen altijd voor ons klaar stond. Zijn kind, de computer, in de welbekende schrijftafelvorm, hield hij waarachtig niet alleen voor zijn eigen onderzoekingen en voor de girodienst. Hij was een onvermoeibaar inspirator van de intemationale wetenschap, of het nu kunsthistorie was of biologie, sociologie of taalkunde. Altijd wist hij de beste geleerden te bewegen om hun research op zijn computer te richten. Hoevelen hebben hem niet met zijn typische bromstem horen zeggen: ‘Als je denkt dat je ‘t hebt gevonden, geef het dan eens aan mijn computer. Mijn computer is de mechanische stem van het wetenschappelijk geweten. Is uw idee goed, dan slikt hij het. Schuilt er nog ergens een denkfoutje, een vooroordeel, dan komt dat onherroepelijk aan het licht.’ Zijn initiatief, na harde strijd werkelijkheid geworden, om reeds op de lagere scholen een eenvoudige programmeertaal te onderwijzen, zodat middelbare scholieren al hun huiswerk op de schoolcomputer kunnen maken, heeft de zegenrijke gevolgen gehad die wij thans om ons heen zien. Zoals men zich moeilijk kan voorstellen hoe men een werkelijke demokratie kan hebben in een land waar iedereen analfabeet is, zo kunnen wij ons moeilijk voorstellen hoe men een prettige samenleving kan hebben in een land waar niemand van computers gebruik kan maken. Moest men in vroegere tijden, als men een
bepaald inzicht had, anderen daarvan proberen te overtuigen, met het risico dat je overtuigingskracht minder goed was dan je inzicht, en met alle twijfels die je zelf nog hield, nu schrijf je je inzicht in programmeertaal op, stuurt het naar de computer van Dr. Chapkis, en per kerende post komt het antwoord. De opzienbarende ontdekking van het geheim van Mondriaan door mej. IJzebat, de wereldschokkende genetische theorie van Prof. Heuvelenie, de wet van verlies van arbeidsvermogen, de linguistische revolutie door de school van Prof. Smaak, die alles, en nog veel meer, is ondenkbaar zonder het zuiverende hulpmiddel dat Chapkis ons gaf. Rust zacht, vriend. Wij en je computer zullen je niet vergeten.’
Aldus de Rector Magnificus. Ik vond het een slap praatje. Een man als Chapkis had een waardiger afscheidswoord verdiend. Dat zei ik ook tegen Abbie, de weduwe, die met een blij gezicht de aanwezigen de hand drukte. Wat stond die zwarte kleding haar goed. Ze gaf me een brief die haar man kort voor zijn dood aan mij had geschreven. Ik liep naar een hoek van het kerkhof, scheurde de brief open, en las:
‘Beste H. Ik heb een bekentenis te doen. Mijn hele leven heb ik de hele zaak belazerd. Iedereen voor de gek gehouden. Dat spijt mij niets, en als je verder leest zul je begrijpen waarom. Je zult in de kranten, en ook net op de begrafenis, wel weer al mijn heldendaden uitentreure hebben moeten aanhoren. Bij al mijn prestaties stond steeds de computer centraal. En ze zullen wel niet vergeten hebben om dat ding nog eens te beschrijven. Die computer zag er uit als een gewoon mahoniehouten bureau. Welnu, beste vriend, die computer wàs een gewoon mahoniehouten bureau. Dat hele computergedoe is nonsens, bedacht, verzonnen, imaginair, flauwekul, begoocheling, drogbeeld, begrijp je? Maar mijn uitvindingen dan? En de feilloos werkende girodienst? En al die wetenschappelijke vondsten? Berust dat niet allemaal op mijn zogenaamde “electronisch brein”? Welnee, dat berust allemaal op mijn gewone schedelbrein. Hoe dat kan? Het is zo simpel dat ik bang ben dat je het niet zult geloven. Maar ik wil het jou vertellen, dan zie je maar wat je met die bekentenis doet.
Luister. In de zestiger jaren was de hele girodienst in het honderd gelopen. Ze waren een week achter. Er werd een hulpkantoor in Arnhem geopend, er werden geen nieuwe rekeninghouders meer aangenomen, maar niets hielp. Men kwam bij mij om hulp. Ik analyseerde de situatie. Wat is de giro?
Een rekeninghouder begint met vijf gulden op zijn rekening te storten. Daarna volgen jaren van ijverige bij- en afschrijvingen. Het saldo danst op en neer. Dan sterft de rekeninghouder.
Op deze analyse was mijn oplossing gebaseerd. Je overschrijving die je ‘s avonds op een van de bekende zwarte giro-bussen deed, werd daar door een PTT-employ uitgehaald, en gestempeld. Deze overhandigde het aan een collega in de veronderstelling dat hij er iets ingewikkelds mee ging doen, lezen bijvoorbeeld. Die collega dacht echter dat dat ingewikkelde al was gebeurd, hij bezorgde alleen maar. Omdat alle strookjes uit één wijk in één bus zaten, ging dat bezorgen heel vlot, veel vlotter dan toen eerst alles naar Den Haag of Arnhem moest. Omdat iedereen dacht dat mijn computer een centrale administratie van al dat geld bijhield, nam niemand méér geld op dan waar hij recht op had. Nou, niemand, er zijn wel mensen geweest die merkten dat je bij de postkantoren net zoveel geld van je rekening kon halen als je maar wou. Ik schaam me niet te zeggen, dat ik dat ook wel eens deed. Het aantal mensen dat zoiets deed was echter zo klein, en hun “diefstal” zo bescheiden, dat het veel minder kostte, dan een kolossale administratie zoals we die eerst in Den Haag hadden. Alle eer ging naar de computer, en naar mij, en iedereen was tevreden. Alle andere zogenaamde automatische administraties die ik verzorgde, werkten op dezelfde manier.
Voor collega’s bleek mijn zogenaamde computer een ware doos van Pandora. De bespottelijke verklaring van de schilderijen van Mondriaan door mej. IJzebat, de voor de hand liggende genetische theorie van Prof. Heuvelenie, de triviale wet van verlies van arbeidsvermogen, de linguistische flauwekul van de school van Smaak, alles berustte volgens hen op mijn schrijfbureautje. Wat gebeurde in werkelijkheid? Ik dwong ze hun ideeën, meestal nogal laag bij de grondse, in kristal-
heldere taal te gieten. Programmeertaal noemde men dat. Zo konden ze tenminste geen wartaal produceren, zoals tot dan toe algemeen gebruikelijk was. Bij de programma’s die ze me toestuurden om op de computer te draaien, vroeg ik ze ook altijd, zogenaamd als controle, de antwoorden mee te sturen, die ze verwachtten. Die kregen ze dan per kerende post terug. Dat is niet zo gek als je denkt: wie een rekenmachine vraagt: wat is 3 plus 4, en dan als antwoord krijgt: “8”, gaat klagen bij de fabrikant. Zo kun je altijd je antwoord zelf bepalen, als je het probleem maar glashelder stelt. En daartoe dwong ik mijn geleerde vrienden, omdat ze dachten tot een computer te spreken.
Dat was het, m’n beste. Wat nu? Naar het postkantoor rennen en duizenden guldens binnenhalen? Alle geleerden uitlachen? Ik ken je wel beter. De computer mag dan blijken niet te bestaan, de zegenrijke gevolgen van het geloven in de computer hoeven niet te verdwijnen. De computer = ons verstand. Denk eens aan, die andere leus: “God = liefde”. Toen het overlijden van God bekend werd, zijn we toen op grotere schaal dan voorheen gaan stelen, moorden en liegen? Welnee. Een goed ethisch systeem moet zijn concrete aanleiding kunnen overleven. Ook mensen die niet in de hel geloven blijken zich netjes te kunnen gedragen. Dus laat die giro maar zoals ik het gemaakt heb. Dat hele systeem van papiertjes met handtekeningen van de Nederlandse Bank berust toch óók op vertrouwen? En laten ook de geleerden zich door mijn verscheiden en mijn bekentenis niet verlagen om weer als vroeger kletspraatjes te publiceren, laten ze net blijven doen of ze voor een computer werken.’
Hierna volgden nog wat persoonlijke gedachten over Abbie en mij, maar die gaan u niets aan. Dit gedeelte liet ik u lezen om te tonen wat een grappenmaker de grote Chapkis tot het laatste ogenblik is gebleven. Want het klinkt wel goed, maar het is natuurlijk een grapje. U ziet toch elke avond de advertenties in de krant van I.B.M.? U weet toch precies hoe een computer werkt? Hij ziet er wel uit als een schrijfbureau, maar u weet toch dat het méér is. Nou, dan. De computer bestaat. Het zou blasfemisch zijn om het tegendeel te beweren, er is te veel in geïnvesteerd.
Hugo B. Corstius