- De toekomst der filosofie Moritz Schlick, 1882-1936 door H.L. Mulder
- Brief uit Gosfield door Gerard Kornelis van het Reve
- Zes gedichten
- Litteraire tijdschriften in Frankrijk door W. van Eeden
- Ouderhuis
- Russische notities
- Gedicht voor mijn negen en dertigste verjaardag
- Schrijven kost geld
- Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit
- Cryptogram
- Adriaan van der Veen, De boze vrienden. Uitg. Querido 1962.
- Heere Heeresma, Een dagje naar het strand. Uitg. Contact. 1962.
- Tibet integraal
- Adhesie
[p. 174]
Het leven wordt plotseling ontroerend
als je denkt aan de posterijen,
niet aan de bezorgers langs de huizen,
maar aan de hele organisatie.
En aan de hagelwitte Zweedse broden
na de oorlog, en aan de hond
die zijn baas aan zijn kraag
naar het dorp trok, en aan
mevrouw E., die er niet
teleurgesteld uitziet.
En aan de Ile de France
die na dertig jaar varen
in Japan werd gesloopt.
Zo niet dan is het ook al
ontroerend genoeg.
[p. 175]
Wie op het schiereiland van de vervulling staat
moge de dood nog worden bespaard.
Hij die een wijngaard heeft geplant
maar de vruchten nog niet heeft geproefd,
hij die een huffs heeft gebouwd
maar er nog met in heeft gewoond,
hij die een vrouw heeft genomen
maar nog niet met haar heeft geslapen.
Hij die een leeg schrift, een onbegonnen
potlood of een schone zakdoek heeft.
Hij die ziet dat het gaat regenen.
Maar wie perfect de weg kept in een stad,
een lied kan blazen op een sprietje gas
of wie zich op een korrel heeft verschanst
en deze als de wereld ziet, zijn paard
niet afdroogt na een rit, zijn bril
beslagen laat, de regen heeft zien vallen,
zijn zakdoek gebruikt, zijn tranen gehuild heeft –
Of wie met hart en ziel terug wil draven
begraven batten op wil graven
dode dingen leven in wil blazen of gaat sparen;
een herfstblaadje, een bioscoopkaartje
een schaamhaartje bewaren –
Stuur hem desnoods dan maar de veldslag in,
alleen – verwacht niet van hem dat hij wins.
[p. 176]
De bomen zo geschikt om wandelend gedachten in te hangen
waren vanochtend uitgeknipt en op een schoon wit vel geplakt.
Ik kan de vorm van sommige wel dromen en wist zo
waar ik was; het struikgewas werd opgelicht door sneeuw
alsof het zomer was. De zon scheen maar te laag het was zo wit
en ik zo rood van binnen en ook vol rook, een mist
om mijn bedoeling te verhullen. Mijn voetstappen de eerste
in Beverse sneeuw als van een stroper of een overloper.
Ik ben Judith en heb net Holofernes’ nek gezoend
en heel gelaten, ik doe niet meer mee.
[p. 177]
Na Rabbi Akiva, Buxtorf, Herder,
volwassen mannen die ernstig maar dood zijn,
die hebben bebladerd, besproken, vergaderd,
maar lazen wat zij wilden zien,
nu deze ik met oogjes
gebogen over boeken van vroeger
(meer leergebonden boeken lezend
naarmate mijn eigen dood nadert).
En ik herken, na Chateillon (1544),
Grotius (1644), Lightfoot, Lowth,
tot mijn verwondering Salomo.
Dag dan liefde uit het midden
van een lijf en van een leven,
dichtbij gehoord en dichtbij gesproken,
adem gevoeld en huiden geroken;
wij varen nog onder dezelfde vlag.
[p. 178]
Hoe wist zij waar ik stond?
Bloedend uit geknipte oren
sleepte het dier zich blind
zig zag over grint
naar waar ik
wild en tegen rede hopend
stond.
In elk geval, oordeelde men,
moest de staart er nog af.
Zodat ik haar daarvoor gaf.
Vreemd, met dood opgestopt,
legde ik haar in de grond,
mijn glimmende kinderkat,
kortstondige familie,
wendbare vlinderkat.
En meed de stal
nadat ik een week later
daar het staartje vond.
[p. 179]
Als wij ons los konden schrijven –
(‘Een raar kadaver in de val
mager, en paars bebakkebaard’)
zouden wij dan op de bladzij blijven?
Nee, wij zouden scheef gaan, en er naast,
gewetenloos handtekeningen zetten
dwars door de teksten, op iemands benen,
of waar bij toeval het papier ook lag.
Zouden wij, wanneer de deur nu opende
niet op de gang, zoals anders,
maar op het wilde westen –
bang worden om in het wilde
weg te raken?
Of zouden wij in cowboypak
duimen in een afgezakte riem
op ons gemak, met zeebenen
of o benen voor een mogelijk paard
de driedimensionale diepte
ingaan, en wel eens zien?
Wij zouden wennen. Bravo
en Olé roepen op de rodeo
of het gewoon zo hoorde.
judith herzberg
Lees de Tirade Blog
Ik schrijf niet graag over mezelf
en nog minder over mijn leven, want ik vind dat allemaal maar weinig interessant. Dat is: ik vind mezelf en mijn leven maar een saaie zielige bedoeling. Mijn leven lang (wat voor velen nog kort is, maar aangezien ik niet anders ken, voor mij toch echt wel heel erg lang) probeer ik aan alle kanten...
Lees verderBeest zijn – over de groei van kennis
Larousse 6 Als op de markt een hond mij aankijkt, is mijn dag goed. Contact met een dier voelt als een sensatie. Een blik van verstandhouding met een jonge koe langs een wandelpad of een onverschrokken hangbuikzwijn dat je klokhuisje komt oppeuzelen, en even welwillend zijn varkensoogjes over je verschijning laat glijden, maar ook de...
Lees verderDe poëzie een woningzoekende
Het idee kwam tot me per toeval, zoals de meeste goede ideeën. Ik had een lang en ingewikkeld soort-van liefdesgedicht geschreven voor mijn toenmalige vriendin M. Het was in de stijl van Rilkes Duineser Elegien,die ik ooit was gaan bestuderen omdat ik had gelezen dat Lucebert in zijn jonge dichtersjaren ze als dagelijkse kost verslond....
Lees verder
Blog archief