[p. 626]
Zes gedichten
Ben Bos
I
threskiornis aethiopicus
de vogelgodheid
heilige ibis
stijgt op ten hemel
zet lichtende vleugels
de zon in het zenith
verjaagt wiekend de wolken
verkondigt de aarde vleugelwijd
ik ben van einder tot einder
het veren vuur
hoog op zijn tak neergedaald
staat deze godheid
onaanraakbare vogel
heilige ibis
ten offer de zon
II
de zonneschijf mytilene
omspoeld door de egeïsche zee
golven met mythen bekopt
stoot rotsen op uit de aarde
smyrnagorsen bevolken de spleten
zingen eeuwenoud de zangen
homerus hun snavels gesperd
ragfijn de poten zetten de gorsen
gevederde zangers neer op het steen
[p. 627]
III
de isabeltapuit
fluit de metaalklank
de zon ten onder
dansen de muggen
IV
de poelruiter
zet teenafdrukken
neet op moerasgrond
het schrift is aards
vol modder en water
langs meeroevers
hoor je zijn tsjilpzang
voor de afgod de zon
V
woorden zijn ivoormeeuwen
boven het ijs van de taal
ze trekken de poolcirkel rond
bevliegen sierlijk het eeuwige licht
[p. 628]
VI
monniksgieren betreden de tempel
bezien ingewanden het lot
de muilezel geworpen op stenen
ontbonden last tot het aas
de monniken bidden de hemel
snavels neerwaarts op het gebeente
ontbloten de altaarsteen van het karkas
vieren vleugels gewijd hossana de zon van de dood