De hoofdpersoon van dit boek is Thérèse Cornips (1926). Ze is vertaler van onder anderen Marcel Proust en was lange tijd de geliefde van de dichter Chr.J. van Geel.
Zij vertelt over zichzelf als het kleine, brave meisje dat elke dag naar de Maastrichtse bewaarschool van de Zusters onder de Bogen gaat. Als de weerspannige twintigjarige die op een winternacht uit het raam klimt en ontsnapt aan haar tirannieke moeder, met een haastig van de waslijn gegriste, bevroren jas met een geleend tientje. En als de boze jonge vrouw die het huis van Van Geel in brand wil steken omdat hij haar voor iemand anders heeft ingeruild. Het zijn bijzondere, grappige, soms ook droevige verhalen. Over het naoorlogse bohémienleven met schilder Klaus Grünewald in Wallonië. Over haar reis naar Zweden, in de winter van 1950-1951. Over de liefde voor haar vader, die haar op zijn sterfbed een bekentenis deed, haar zelfmoordpogingen en haar gedwongen verblijf in een inrichting, haar ontmoetingen en vriendschappen met dichters en schrijvers als Elisabeth Eybers, Renate Rubinstein, Armando en Nescio.
Guus Middag stelde haar ervaringen en omzwervingen te boek, zodat nu iedereen kennis kan nemen van dit rijke, avontuurlijke levensverhaal dat bijna een eeuw omspant.