Het bleek een roekeloos besluit om in plaats van alleen Tsjechow een zoveel delen omvattende serie uit te geven en ook de eisen waaraan zij moest voldoen waren niet gering.
Voordien waren elders vooral krenten uit de Russische pap gehaald, zoals gezegd vaak sterk bekort en bovendien hervertaald uit het Duits, Engels of Frans. Ditmaal moest echter ‘onverkort en rechtstreeks uit het Russisch’ het parool zijn en zou het gaan om ‘verzamelde werken’: niet ‘compleet’ want wat aan te vangen met 12 of 20 delen brieven van respectievelijk Tsjechow en Tolstoj, of met minder geslaagde werken van schrijvers die één meesterwerk hadden afgeleverd? Voorts zou het gaan om delen van gemiddeld 600 à 800 dichtbedrukte bladzijden, in een noodzakelijk geachte, voorbeeldige vormgeving en ‘uiteraard’ gedrukt op het mooiste dundrukpapier en gebonden in het fijnste linnen, met fraaie goudstempels op rug en plat. Ten slotte moest de verschijningsfrequentie om commerciële redenen regelmatig én hoog zijn: een ongeschreven wet in uitgeversland voor de exploitatie van werken in serieverband.
Aan hoofdredacteur Timmer en een aantal talentvolle jonge vertalers/slavisten zou het niet liggen: zij konden aan de slag, werden ook aan het werk gezet en zo verschenen tussen 1954 en 1956 de delen Dostojewski 2, 5 en 8, Toergenjew 1, 2 en 3 en Tsjechow 2, 3, 6 en 7. De uitgever had echter drie kardinale problemen.
Het eerste was dat alle delen uit lood gezet moesten worden en dat loodzetsel zowel beslag legde op de zet-capaciteit als op de opslagruimte van de destijds voor geen kleintje vervaard zijnde (huis-) Drukkerij G.J. Thieme te Nijmegen. Dit maakte het laten ‘overstaan’ van loodzetsel zeer kostbaar, wat inhield dat de uitgever vrij snel genoodzaakt was ‘zijn’ zetsel op te geven, met het risico dat een plotseling noodzakelijke herdruk geheel opnieuw zou moeten worden gezet. Dit netelige vraagstuk deed zich gezien hun grote omvang bij alle RB-delen in extreme mate voor. Als oplossing werd gekozen voor een vlucht naar voren: er werd besloten tot een zo’n hoge beginoplage, dat men jaren vooruit zou kunnen. Voor de Russische Bibliotheek gold een beginoplage van 3000 à 4000 exemplaren, waarvan de ‘losse vellen’ integraal werden opgeslagen bij Boekbinderij Elias P. van Bommel in de Amsterdamse Kerkstraat. Hiervan werden in eerste instantie 1000 exemplaren ‘in de band gezet’. De overige 2000 à 3000 exemplaren bleven ‘plano’ liggen totdat opdracht kon worden gegeven tot ‘bijbinden’. Nadeel van deze handelwijze was het risico, dat men met een enorme stapel bedrukt, dus betaald maar toch waardeloos papier kon blijven zitten wanneer enig RB-deel niet verkocht. Het voordeel was dat vooralsnog niet behoefde te worden geïnvesteerd in bindkosten, en dat de opslagkosten voor het loodzetsel konden worden weggestreept tegen die van het bedrukt papier.
Het tweede probleem was dat de Russische Bibliotheek niet in aanmerking kwam voor rijkssubsidie, dit in tegenstelling tot soortgelijke edities van de Nederlandse Klassieken, die in diezelfde jaren in minstens zo hoge frequentie van de band begonnen te rollen. Een derde probleem was dat in die eerste jaren, ondanks ruime aandacht in de dagbladpers, de verkopen ruimschoots ten achter bleven bij de gekoesterde verwachtingen. Met name dit laatste probleem was hachelijk: er was een enorm project in gang gezet, een weg terug was er niet en een faillissement voor de nog tamelijk jonge uitgeverij lag op de loer.