Plant u niet voort, de wereld is te boos;
de wolven jagen tot de horizon;
knip alle knoppen, bottend aan de roos;
wee, wie vandaag zich nageslacht gewon.
Wee, wee, de vrouw, die gij tot akker maakt
van uw doemwaardig zaad in dit getij,
nu waanzins uur met ondergang genaakt
en toekomst overloopt in een voorbij.
Wie gij ook zijt, geen die dit uur ontgaat,
reeds kronkelt aan doods onafzienbare stoet;
het tijds-genoeg vervloeit in het telaat.
nu het vernuft zich paart aan overmoed.
Jaag enkel nog naar een vergeten-zijn;
ge spaart, wat komen kon, dan angst en pijn.
Uit: Jac. van Hattum, Verzameld werk / Verzen