staren door het raam
Er is een leven in wat bewegen,
de takken beven een beetje tegen
elkaar. Een even beginnen schudt
elke boom: een bezinnen dit,
een schemeren gevend van eerste denken,
met loome vingers gaan zij wenken
wenken, wenken, brengen uit
een vreezend meenen nauw geuit.
En lichte dingen, herinneringen
lispelen zij, vertrouwelingen,
zouden wel willen, willen – dan dood
staan zij in de lucht, de boomen bloot.
De lucht, die leeg is en zonder ziel,
waar uitgetuimeld de wind uitviel.