Er is een nieuwe dichtbundel verschenen van Peter van Lier: Hoor. Erik Lindner schrijft op de website van De groene Amsterdammer over deze bundel: ‘Van Lier schrijft indruksgetrouwe en precieze poëzie. Hij maakt deel uit van de generatie van de impliciete filosofen, zoals Arjen Duinker, K. Michel en Mustafa Stitou (naast de veel explicietere filosoof Henk van der Waal). Veel wordt er via de beelden verteld. Soms is dat even onaangenaam, als aan een bar uit een broekzak of jaszak een speelgoedbeest te voorschijn komt. De dichtbijheid van de dingen klinkt soms een beetje navrant, door het vergrootglas van Van Lier. En tegelijkertijd is dat de scherpte, het bijzondere van zijn werk.’
Peter van Lier (1960) publiceerde in 1994 het filosofisch essay Van absurdisme tot mystiek. In 1995 debuteerde hij als dichter met de bundel Miniem gebaar, die werd bekroond met de Prijs van de Vlaamse Gids. Voor zijn bundel Gegroet o… (1998) ontving hij de Jan Campertprijs. Zijn voorlaatste bundel Zes wenken voor muggen aan de deur werd in het najaar van 2007 de kwartaalkeuze van de Poëzieclub.
Andere persstemmen:
‘De taal blijkt vooral een bezweringsmiddel tegen de dreiging van zinloosheid, chaos en wanhoop. Wat tot in de vorm van de gedichten voelbaar is: die geestige lange Van Lier-zinnen, waaraan alles gelegen lijkt de boel in verband te houden en tot een goed einde te brengen.[…]
Uit kolderiek omslachtige volzinnen die zich in grillige hink-stap-sprongen over de pagina bewegen rijst een wereld vol hedendaagse lulligheid op: gezinstaferelen, een burenruzie, kantoorlol, een televisiequiz. Een quasi-idyllische wereld, opgedist in kleine verhaaltjes met mierzoete happy endings.
Maar aan alle kanten puilt het gevaar of de afschuw achter de woorden vandaan. Mensen die zich terugtrekken op een eiland van komische vaste gewoontes en dooddoeners om zich staande te houden bevolken deze gedichten.’
Erik Menkveld in de Volkskrant
‘Zijn poëzie vraagt een aandacht die zeldzaam is heden ten dage. Hoe zuinig hij ook met zijn woorden is, de structuur van zijn gedichten, met die uitdijende zin en met het vele wit dat woorden isoleert en op de voorgrond plaatst, dwingt tot langzaam lezen.’
Janita Monna in Awater