Door Wouter van Oorschot
Germaine Chastan is dan eindelijk gestorven. In april 2009 maar de buren vertelden het me pas een jaar later, nu ik weer bij hen terug ben. Germaine Chastan, geboren in 1914, werd 95 jaar oud. Zij is de heldin van Gerard Reve in de epiloog van diens onvolprezen roman Oud en Eenzaam. Dat haar naam aldus voor het nageslacht dat weten wil bewaard blijft, is een vorm van gerechtigheid. In de Franse literatuur komt zij niet voor, en heeft zij een van die vele ‘roemloze levens’ geleid, waarvan Pierre Michon er in zijn gelijknamige roman enkele aan de vergetelheid ontrukte. Germaine Chastan, in dit Franse buurtschapje ook mijn heldin, had, voor alle Fransen toegankelijk, in Michons boek moeten staan. Nu moeten zij wachten op een vertaling van de epiloog van Oud en Eenzaam; naar te vrezen valt een lange zit. Maar in Reve’s ene omschrijving: ‘Het gezicht van Germaine, die in haar gehele leven nooit anders gekend had dan werken, beginnen met werken en nooit ophouden met werken…’, daarin treedt onze voor de Fransen vooralsnog roemloos blijvende heldin naar voren zoals zij was. Beter: hoe haar leven is geweest. In dat gezicht, hoe ouder en doorgroefder ik het de afgelopen ruim veertig jaar ook heb zien worden, was altijd de beeldschone jonge vrouw zichtbaar die zij eens was, lang voordat ik zelfs maar bestond. Haar blik: zacht maar altijd twinkelend, haar spraak: welluidend maar terloops, alsof het voor God niet uitmaakte wat zij zei, haar hoofd: fier als het moest maar meestal iets schuingehouden, als keek zij je vanonder een zonnehoed aan, haar lichaam: tamelijk klein van stuk maar niet gedrongen, haar gehele voorkomen: zelfbewust, bescheiden, proper en zinnelijk. En: keihard als het moest. Laatstgenoemde eigenschap heeft zij gedurende haar lange leven nogal eens moeten aanspreken, vooral omdat zij van God niet dood kon.
Germaine Chastan werd geboren als tweede kind van vier in een familie waarvan alle leden al honderden jaren op dezelfde plaats ter wereld kwamen, woonden en werkten, aten, dronken en (soms) vrijden, en stierven. Voor haar kwam Marie en na haar kwamen Erneste en Marthe. Hunne ouders leefden in 1965 nog toen Hillie, mijn moeder, me verplichtte mee te gaan om kennis te maken. Ik was krap dertien, fris gewassen en in schoon goed gestoken, toen ik binnentrad in de wegens de hitte verduisterde woonkamer. Mijn kennis van de taal ontsteeg het niveau van ‘Papa fume une pipe’ nauwelijks, maar dat gaf niet want van mij werd niet verwacht te spreken. Alle tijd om rond te kijken dus. De oude mensen zaten tegen de achterwand, naast elkaar in wat fauteuils leken, alsof zij die verdiend hadden in plaats van de hardhouten rechte keukenstoelen waar de rest van het vertrek mee gevuld was. Ze zaten onbeweeglijk en het scheen mij toe alsof zij, in het gezicht van de anderen, tegen de wand geplakt zaten te wachten op hun beider dood, die slechts een lade hoefde open te kiepen waarin zij plots ruggelings zouden verdwijnen en waarna het leven verder zou gaan alsof er niets bijzonders gebeurd was. Het tableau en die voorstelling beklemden me en waarschijnlijk hierdoor kan ik mij behalve het glas grenadine dat mij werd aangereikt verder niets herinneren. Ik heb beide echtelieden daarna ook niet meer gezien.
Wel zag ik hun kinderen nog lange tijd. Dat wil zeggen de oudste drie want dochter Marthe was bij haar trouwen in het dorp gaan wonen, beneden in het dal. Marie en Erneste trouwden nooit. Marie is haar hele leven lang niet verder weg geweest dan het dorp beneden. Erneste wél: hij heeft het vaderland helpen verdedigen in de tweede grote oorlog, waar hij als mutilé de guerre’ uit terugkwam. Ook hij kwam daarna de buurtschap vrijwel niet meer uit, behalve soms voor een reünie van oudstrijders. Zuster Marie raakte niet aan de man, of wilde niet. Erneste raakte niet aan de vrouw, of kon dat als oorlogsslachtoffer niet meer. Germaine had een kortstondige verhouding met een tijdelijk bij de familie ondergedoken verzetsstrijder, die mooie liefdesspreuken in de steunbalk van de schuur kerfde, haar zwanger maakte en al snel met de noorderzon vertrok om nooit meer iets van zich te laten horen. In 1942 kreeg de tweede dochter een gezonde zoon, zij noemde hem Alain en daarmee was het voortbestaan van de familienaam gelukkig ook verzekerd.
En alles zou gaan zoals het eeuwenlang gegaan is: Alain zou opgroeien, vrijer worden van een meisje uit de buurt, geen seks voor het huwelijk – althans niet wat anti-religieuze mensen zich daarbij voorstellen -, met haar trouwen, voor nageslacht zorgen en dus voor een paar extra stel handen die op termijn het vele werk op de boerderij zouden helpen verlichten. En zo, tegen de tijd dat Germaine’s kleinkinders voldoende groot geworden waren, zouden er ook voldoende handen zijn om haarzelf, haar ongetrouwde zuster en broer naar het graf te helpen dragen wanneer God hen bij zich ontboden had.
Zo ging het al eeuwen, en hoewel Germaine zich geen enkele illusie maakte, dat de God in wie zij te geloven had gekregen het allemaal zo voorbeschikt had, je leefde nu eenmaal, moest dus werken tot de nieuwe generatie het overnam en met een beetje geluk beleefde je dan een redelijk onbezorgde oude dag, daar kwam leven immers op neer.
Het ging niet zo. Ja, Alain vond zijn boerendochter, Marise, een spichtige jonge vrouw met een strakke mond en een loensend oog, en zeker: getrouwd zou er worden. Maar waar zou het paar wonen? Harde onderhandelingen volgden. De moeder van de bruidegom kon haar zoon op de boerderij niet missen. De vader van de bruid, die geen zonen had, kon op zijn eigen boerderij een sterke jonge schoonzoon goed gebruiken. En Marise verdomde het om behalve met haar man en nog te produceren kinderen ook nog eens te moeten samenwonen met – lees: tot hun dood zorgen voor – schoonmama, haar wereldvreemde zuster en door de oorlog eenzelvig geworden broer. Resultaat: Alain zou een nieuw appartement aan de oude boerderij bouwen, daarna werd er getrouwd en trok Marise bij hem in, en hij zou zijn werkkracht verdelen tussen de twee boerderijen: boven en beneden, in het dal.
Het nieuwe appartement bijna gereed, werd er inderdaad getrouwd, er was een kind op komst, een dochter. En toen het gereed wás, verdomde Marise het alsnog om boven te komen leven. Sindsdien verdeelde Alain niet slechts zijn werkkracht maar ook zijn leven tussen boven en beneden: hij verdomde het zijn moeder in de steek te laten. Onmin groeide tussen de jonge echtelieden, maar voordat zij uit elkaar gingen kwam er nog wel een tweede dochter. Toen stierf, omstreeks haar tiende, het oudste dochtertje onder nooit geheel opgehelderde omstandigheden. De buren zeiden het mij raadselachtig zo: ‘de natuur verstaat heel goed wanneer zij niet gewenst wordt’ en deden er het zwijgen toe.
Vanaf dat moment, zo omstreeks 1980, voltrok zich in Alain Chastan binnen enkele jaren de metamorfose van man in de kracht van zijn leven die hem wel eens raken kon, in die van een rabiate alcoholist. Hij bleef zijn moeder trouw, en werkte nog wel, maar nergens anders nog vreugde in zoekend dan, vergeefs, in vele liters pastis en nog meer liters rode wijn. En andere handen op de boerderij die altijd het vrouwenwerk hadden gedaan, zoals van de nu naar de 70 lopende Germaine, waren er niet want Marie voerde nooit iets uit, mogelijk uit misplaatste jaloezie jegens haar zusje die tenminste nog één keer in haar leven wél gevrijd had. Halverwege de jaren negentig stierf Erneste, ruim 80. En Alain dronk door. Totdat hij, na eens op het erf dronken op zijn tractor tegen een muur tot stilstand gekomen en eraf gevallen te zijn, om pas na geruime tijd te worden gevonden omdat men afkwam op het ongebruikelijk regelmatig geronk van de motor, van de artsen te horen kreeg dat zijn lever onherstelbaar beschadigd was en hij binnen enkele maanden sterven zou indien hij ook nog maar één glas dronk. Dat hielp; hij was een wrak geworden maar herwon iets van zijn oude kracht – wat zijn intussen ruim 80-jarige moeder behoorlijk te stade kwam. Hij leefde nog eens jaar of zeven, voordat hij in november 2007 stierf in zijn slaap, 66 jaar oud.
Marie was toen alweer ruim vijf jaar dood, 98 geworden en nu moest Germaine, zelf 93, ook haar zoon wegbrengen. Vanaf toen leefde zij alleen, in de immense boerderij die nog geen halve eeuw tevoren een hele familie had gehuisvest, en met 80 hectare bos en bergweideland eromheen. Hoewel zij daarvóór zelden of nooit haar gezicht had laten zien, kwam nu de overgebleven kleindochter twee maal per week haar grootmoeder een uurtje bezoeken, en vragen of zij nog iets uit het dorp nodig had. De buren werd te verstaan gegeven dat hun hulp en zelfs toekijkend oogje niet nodig, ja ongewenst was. ‘Zij kan nauwelijks wachten’, zeiden de buren, minder raadselachtig dan vroeger. En ja, de resterende 166 uur van de week was Germaine Chastan op zichzelf aangewezen.
De laatste keer dat ik haar ontmoette was op 10 september 2008. Ik was op weg naar de buren. Zij zat op een verhoginkje langs de rand van de weg bij een bergweide, nogal ver van haar huis, uit te rusten van de wandeling voordat zij weer terugging. Stok erbij. Klein hoedje op. Een klein blauw-wit vlindertje vloog er af en toe even van op maar ging telkens weer zitten op de rand. Ik stopte, al was het maar om te zien dat haar niets mankeerde. Haar mankeerde niets. Zij herinnerde zich mij als de zoon van ‘Hillechêne’ met wie zij het altijd zo goed had kunnen vinden. ‘Gaat het u goed?’ vroeg ik. ‘O ja. Men moet wat wandelen en het is mooi weer. Mijn jongste zuster die bewoog nauwelijks meer en die is dit voorjaar doodgegaan.’ ‘Ja en uw zoon ook nog, vorig jaar, mijn condo…’ ‘We gaan wanneer we gaan, maar sommigen gaan te vroeg, dat is jammer’, zei ze. ‘Wandelt u zometeen dat hele stuk weer naar boven?’ ‘O ja hoor, een beetje wandelen is goed, je kunt toch niet de hele dag thuisblijven? Dan kom je nergens meer.’ Enzovoort, en telkens dat van haar hoedje opfladderende vlindertje. En nog altijd die prachtige, zachte, twinkelende ogen.
En nu is Germaine Chastan dus alweer een jaar dood. ‘Op het laatst liep ze overal rond en riep om Alain’, vertelden de buren. Ik voelde hun verdriet, en woede om die kleindochter, die hun het contact met haar grootmoeder had verboden.
De 80 hectare bos en bergweideland is intussen verhuurd aan een boer in de buurt. De directe omgeving van de boerderij wordt momenteel opgekalefaterd en zij zal spoedig te koop gezet worden. Voor een veel te hoog bedrag, dat wel, maar voor rijke patsers, het foute type zeg maar, nog altijd voor een schijntje. En maar goed dat die 80 hectare tenminste hun zorg niet is.
Zij heeft niet vergeefs geleefd, het liep alleen maar anders dan in alle voorafgaande eeuwen: sta me toe in liefde te gedenken: Germaine Chastan.