zoals de lauwe nacht
zoals de wollen vacht
van schapen
zoals van wimpers ongedacht
een groet mij wel eens tegenlacht
zo blank als is er geen
als rijst als elpenbeen
als maanlicht
als zilver dat men krijgt ter leen
en af moet geven schier meteen
een veulen in de wei
dat lui ligt op zijn zij
te slapen
een oud paard is niet dikwijls blij
maar voor de veulens is het mei
je oog de winterwind
ofschoon wel meer bemind
en zachter
maar wijs en grijs en trots toch kind
die plaatsen waar je ziel begint
Uit: Jan Hanlo, Verzamelde gedichten