‘Ik reken’, aldus uitgever Geert van Oorschot in mei 1985 voor de VPRO-radio, ‘het Dagboek van Max de Jong met De avonden van Van het Reve en Bij nader inzien van Voskuil tot de drie grote monumenten van de literatuur omstreeks het midden van de eeuw.’
Max de Jong (1917-1951), schrijver van onder meer het fameuze lange gedicht Heet van de naald, waarvan in 1947 bij uitgeverij Van Oorschot de eerste druk verscheen, hield vanaf datzelfde jaar tot kort voor zijn dood een dagboek bij. Getuige een korte schriftelijke verklaring zag hij dit niet voor publicatie bestemd. Deze wens werd door zijn zuster en enige rechtstreekse erfgenaam Lidi Bool-de Jong gerespecteerd – een besluit waarop niets viel af te dingen. Niettemin moet in De Jongs vriendenkring een kopie van het handschrift hebben gecirculeerd want al vroeg bestond er een getypte weergave van. In 1990 verscheen in een oplage van 51 exemplaren een roofdruk in vier delen. Het was daarmee een boek voor een ‘inner circle’ geworden, hetgeen menige rechtgeaarde belangstellende een doorn in het oog was. Het bleef een van de meest besproken en minst gelezen literaire documenten uit de naoorlogse literaire geschiedenis.
De zuster van Max de Jong overleed in 2013. Na rijp beraad hebben haar kinderen nu besloten het dagboek van hun oom vrij te geven voor publicatie. Tot onze vreugde gunden ze verschijning aan de uitgeverij die Heet van de naald 67 jaar lang met een gezamenlijke verkochte oplage van 2.500 exemplaren als een van de mooiste na-oorlogse dichtwerken koppig in druk hield.
Het Dagboek van Max de Jong beslaat circa 800 bladzijden. Het zal in november 2015 verschijnen als Van Oorschot-dundruk. De bezorging is in handen van literair historica Marsha Keja, die in 2014 tevens Heet van de naald en andere gedichten bezorgde.
Max Jelle de Jong (Wageningen, 25 december 1917 – Amsterdam, 10 juni 1951) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Utrecht, waar hij tot de vrienden en kennissen van Theo van Baaren, Gertrude Pape, Ad den Besten, Louis Lehmann en Leo Vroman behoorde. Hij werkte mee aan de literaire tijdschriften Groot Nederland – waarin hij in 1938 als dichter debuteerde -, De Gemeenschap, De Schoone Zakdoek en Libertinage. Na de Tweede Wereldoorlog was hij bevriend met uitgever Geert van Oorschot – bij wie in 1947 zijn lange autobiografische prozagedicht Heet van de naald verscheen – en de schrijvers Adriaan Morriën en Gerard Reve.