‘Wat nu het plan aangaat, door mij als Russische Bibliotheek samengevat, dient allereerst de opmerking te worden gemaakt, dat de Russische Bibliotheek een zeer belangrijk stuk “fondsvorming” betekent. De auteurs door mij in de R.B. ondergebracht behoren tot de “levende” klassieken, en zullen dit nog vele decennia blijven. Het publiek kent hun namen en hun “grootheid”, die voor een niet gering deel samenhangt met hun moderniteit, en hun leesbaarheid wordt door niemand betwist. […] De Nederlandse dundruk-editie die algemeen tot een groot succes heeft geleid, heeft bij het Nederlandse publiek de bedding gegraven welke ook de R.B. tot een goed resultaat zal brengen. […] Het feit verder, dat de auteurs uit de R.B. door alle gezindten worden geaccepteerd, betekent dat bijv. de weerstand die bij de niet-algemene boekhandel ten aanzien van de werken van ter Braak en Multatuli bestaat, voor de R.B. niet gelden zal. […] Ik wil dit project uitvoeren, zonder tengevolge daarvan de voortgang van mijn “normale” uitgeversbedrijf aan te tasten. Dientengevolge ontstaat een behoefte aan middelen boven hetgeen reeds in mijn bedrijf geïnvesteerd is. […] Het karakter van het plan zal het duidelijk maken, dat deelneming erin alleen zin heeft voor wie persoonlijk waarde hecht aan een dergelijke letterkundige gebeurtenis en vertrouwen wil stellen in de naam van mijn uitgeverij.’
Aldus luiden enkele passages uit een brief, in het voorjaar van 1955 toegevoegd aan een uitgewerkt plan waarmee Geert van Oorschot er later dat jaar in slaagde, externe investeerders te interesseren voor de oprichting van ‘G.A. van Oorschot’s Russische Bibliotheek N.V.’, voor een bedrag van 100.000 gulden (waarde anno 2004 ruim 150.000 euro). De boekhouding van deze naamloze vennootschap kwam los te staan van die van de uitgeverij. Als commissarissen van de N.V. traden toe Jonkheer Mr. L.H.N.F.M. Bosch Ridder van Rosenthal uit Rhenen en Mr. J. le Poole uit Den Haag. In de N.V.-statuten was de voor de uitgever belangrijke bepaling opgenomen dat hij, zodra alle schulden waren afbetaald, de aandelen van de naamloze vennootschap kon inkopen en de aldus gerealiseerde Russische Bibliotheek alsnog laten opgaan in zijn eigen uitgeverij.
Zo geschiedde. Niettemin: zonder het financieel vertrouwen in de goede afloop van de directies van papiergroothandel Bührmann-Ubbens, Drukkerij G.J.Thieme en Boekbinderij Elias P. van Bommel, die vaak zeer lang op de betaling van hun rekeningen hebben moeten wachten maar nooit één cent rente in rekening hebben gebracht, zou de Russische Bibliotheek mogelijk een vroege dood gestorven zijn.