Eens heb ik het leven liefgehad
Met mijn ganse liefde
De morgens waren als een glas witte wijn,
De avonden als een glas rode,
En de dag was louter champagne.
Eens heb ik op café-terrasjes
Blij koffie gedronken
Terwijl ik uitkeek naar de meisjes die passeerden
En mijn hart beklemd werd toen het jongetje
(Het donkere) vroeg of hij mijn schoenen mocht poetsen.
Eens heb ik staan wachten
Op hem onder de palmen
Terwijl de maan scheen en de schooiers
Om een aalmoes bedelden of de afvalbak
Nazochten voor een gebroken kammetje.
En alsof er niets was gebeurd
Ben ik teruggekomen.
Mijn hart is als een ongestemde piano
Waarvan de toetsen geel zijn en gebroken.
Geen lied kan ik meer spelen dat ik herken.
Uit: Hans Lodeizen, Verzamelde gedichten