Tijd

Ik droomde, dat ik langzaam leefde…

langzamer dan de oudste steen.

Het was verschrikkelijk: om mij heen

schoot alles op. schokte of beefde,

wat stil lijkt. ‘k Zag de drang waarmee

de bomen zich uit de aarde wrongen

terwijl ze hees en hortend zongen;

terwijl de jaargetijden vlogen

verkleurende als regenbogen…

Ik zag de tremor van de zee,

zijn zwellen en weer haastig slinken,

zoals een grote keel kan drinken.

En dag en nacht van korte duur

vlammen en doven: flakkrend vuur.

– De wanhoop en welsprekendheid

in de gebaren van de dingen,

die anders star zijn, en hun dringen,

hun ademloze, wrede strijd…

Hoe kón ik dat niet eerder weten,

niet beter zien in vroeger tijd?

Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten