Welterusten

William van Nassau, telg
van een Duitse en oude lijn,
Ik draag onsterfelijke
geloof in dit land van mij.
Een prins ben ik onverschrokken,
Van Oranje, altijd gratis,
aan de koning van Spanje heb ik verleend
Een levenslange loyaliteit.
  
Ik heb ooit geprobeerd om te leven in
de vreze Gods gebod
En daarom heb ik gereden,
Van mensen, thuis, en het land,
Maar God, ik vertrouw, zal rate me
Zijn gewillige instrument
En op een dag me te herstellen
In mijn regering.
 
(Eerste twee coupletten van het Wilhelmus. De Engelse vertaling is door Google terugvertaald naar het Nederlands)
  
Ik denk vaak aan Joost van der Westhuizen (1971). Deze Zuid-Afrikaanse Wesley Sneijder, of Marco van Basten, of Ruud Gullit, was een groot rugbyspeler en nu is hij gevloerd door een ernstige motorneuronaandoening. Binnen een paar jaar schakelen zijn hersenen een voor een al zijn spieren uit, tot het licht in zijn lichaam zelf wordt uitgezet. Verwachting is dat hij nog zo’n vijf jaar heeft.
Weten dat je doodgaat – volkomen logisch, maar pas als er een datum aan vastgeplakt is wordt het menens. En beangstigend. Ben ik bang voor de dood, of bang voor het lijden, dat soort vragen komen op, je kunt ze niet meer achteloos ontwijken want het lijf liegt niet; je tong begint te slepen, alsof je altijd net een glas te veel gedronken hebt. Je armen doen niet precies meer wat ze willen, je hebt niet genoeg kracht meer om je dochter op te tillen.
Het doet me denken aan een film waarin ook iemand opgesloten raakt in zijn eigen lichaam, nogal plotseling. De verschrikking van die eenzame opsluiting, die gruwelijke eenzaamheid. Er is geen loutering in zo’n plek, uit een zwart gat valt geen licht te destilleren.
Soms, als ik denk aan de toekomst, over tien, vijftien jaar, overvalt me een angst die met een soortgelijk gevangenschap verband houdt: dat ik het Nederlands verleerd ben en me met geen mogelijkheid verstaanbaar weet te maken. Vergeten en verstoft dwaal ik ergens langs een eindeloos lang strand, de geest is uit de fles en niets kwam in de plaats.
Andere dagen is het heerlijk om je zo nietig te voelen, je overweldigd te weten door alles wat je niet bevatten kunt. Vandaag zaten we in onze t-shirts onder de bomen en boven onze hoofden zag je de oeroude rotsen van Tafelberg, op weg terug naar huis beukte de zee tegen de kade, en knalde het zonlicht fel over het schiereiland. Wat een winter. In Helplessness Blues van The Fleetfoxes zingt Robin Pecknold: “If I know only one thing is that everything I see of the world outside is so inconceivable that often, I barely can speak.” Dat kun je wel zeggen.
Ja, het is hier al met al niet slecht. Er zijn ongeleide projectielen die in de politiek zitten, er zijn racistische speldenprikken, maar dit land is groot en absorbeert als de beste.
En Zuid-Afrika staat met beide benen op de grond, met al z’n zorgen en zegeningen. Wel economische ongelijkheid, maar geen woorden als ‘kopvoddentaks’, en geen doorgeslagen redelijkheid. Ik kan het mijn vrienden hier niet uitleggen; Nederland, een land waar de rechten van het dier tot in de politiek toe worden verdedigd, maar waar een partij als Martijn ‘gewoon moet kunnen’, een partij die toch streeft naar een wettelijke en maatschappelijke acceptatie van seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen. Aanspreekpunt. Signaalfunctie. Tja. En dan dat superioriteitsgevoel dat in de discussies komt boven drijven.
KaapstadHet heeft geen zin er van zo’n afstand nog op in te gaan, het internet stroomt over van de commentaren, over Noorwegen, over moslims, over noem maar op, de een nog intelligenter dan de ander. En niemand die luistert.
Het was interessant om twee maanden een blog bij te houden; internet is een heerlijke vrijplaats en een stinkende vuilnisstortplaats tegelijk. Ik had natuurlijk meer moeten posten, maar ik kwam er al snel achter dat zo’n blog veel tijd opslurpt.
Ik had nog kunnen schrijven over de harde wind die hier dikwijls aan de ramen rammelt tijdens de wintermaanden, of over de naargeestige videoclips die ik soms obsessief blijf spelen, mijn herinneringen aan Istanboel en Parijs, de laatste steden die ik bezocht voor mijn terugkeer naar Kaapstad, over de prachtig geschreven filmrecensies in Die Burger van Laetitia Pople (‘Spannende oe-ah!-aksie, mitiese wêrelde wat skouspelagtig ontvou en natuurlik koeng foe sorg vir nog ’n gewaarborgde loketreus’ – over Kung Fu Panda II), of over MacGregor, de schoonmaker van het complex waar we wonen. MacGregor is als zoveel mensen in dit land; iemand met veel verhalen. Komt elke ochtend met de trein vanuit Bonteheuwel naar Sea Point. Als ik vroeg ben, zie ik hem al op het station, rond half zeven. Anders tref ik hem in het gebouw. Bonteheuwel is een township waar vooral ‘colourds’ wonen. Ik weet nooit hoe ik ze hier moet noemen (en mezelf, gezien m’n huidskleur): bruinmense, kleurlingen, bruine mensen, gekleurde mensen – wat een gedoe.
Breed heeft MacGregor het niet, en dan elke dag werken in een welgestelde buurt. Je hoeft niet heel erg hard je best te doen om binnen de kortste keren schuldgevoelens op te bouwen. Terwijl je weet dat zo’n schuldgevoel eigenlijk een belediging zou zijn aan het adres van iemand als MacGregor; je zou alleen maar een slachtoffer van hem maken. En het laatste wat hij zou zijn, is een slachtoffer. Schijnt vier keer getrouwd te zijn, heeft rond de twintig kleinkinderen. Elke ochtend zegt hij: ‘Have a blessed day!’ Maya is gek op hem, en als ze hem een ochtend niet ziet, vraagt ze: ‘Waas Humgregor nou?’
Daarover had ik het ook nog eens kunnen hebben, de elementaire wereld van een kind. Over m’n dochter die niets moet hebben van de wind, en steeds roept ‘Nee wind, nie doen’. Of als de zon in haar ogen schijnt (en schijnen doet ie): ‘Nee son, nie doen!’ De wereld zonder gradaties, wat een belevenis en wat een chaos moet dat zijn. Dat je naar een vogel loopt en met de beste intenties roept ‘Hello vogel!’ En dan vliegt ie weg! Of dat je een vlieg met je ogen probeert te volgen en zegt ‘Wag, vlieg!’
Maar dat hoeft allemaal niet meer, het is wel mooi geweest. De paar lezers die hier af en toe eens kwamen buurten dank ik hartelijk voor de aandacht, en ek stuur vir u baie groete uit hierdie wonderlike, onthutsende, skitterende plekkie aan die suidpunt van Afrika.
Groetnis, en mooi bly,
Alfred

Uit verwondering werden wij geboren,
aan andere verwondering gaan wij dood.

Leven is verwondering verliezen.
Tenzij geboren worden en doodgaan
zou zijn doodgaan en geboren worden.

Leven zou dan een andere verwondering zijn:
de derde.

De meest ondraaglijke.

(Roberto Juarroz, Elfde verticale poëzie, vertaald door Guy Posson, 2001)

‘Hij is waarschijnlijk krankzinnig’

‘Een schietclub in Oslo heeft vandaag bekend gemaakt dat Breivik sinds juni 2010 actief lid was. Eerder was hij lid geweest van 2005 tot 2007. […] Volgens de club gaf het gedrag van Breivik echter geen directe aanleiding tot zorgen.’
(Uit: de Volkskrant, 27-7-2011)
        
‘De dader van de schietpartij in Alphen aan den Rijn is de 24-jarige Tristan van der V. Hij was lid van een schietvereniging. Hij had een vergunning voor vijf wapens, en drie wapens in bezit. Het is niet duidelijk of hij daarmee geschoten heeft.’
(Uit: de Volkskrant, 9-4-2011) 
    
       
Staat verzekerend 
   
   
‘Ik was aan het winkelen en ineens zag ik een rugzak staan. Helemaal alleen in een drukke winkelstraat. Net toen ik de politie had gebeld, kwam er een jongetje aanrennen.’
            
Mevrouw Berends in de brochure Wat wordt er gedaan tegen terrorisme? En wat kunt u doen? 
     
I
     
De kans dat er een terrorist* in uw wijk woont, is erg klein.
Mensen worden niet van de ene op de andere dag terrorist.
Heeft uw kind veel aandacht voor radicale ideeën?
Praat daar dan over met hem of met haar.
Mensen die zich verdacht* gedragen, worden scherp in de gaten gehouden.
Ook mensen die geen toekomst* voor zichzelf zien
kunnen een risico vormen. Meer dan we kunnen vertellen.
Daarom is er speciale aandacht voor plekken* waar radicalisering ontstaat.
We luisteren af. We infiltreren. We verzamelen en bestuderen
informatie over verdachte personen en groepen.
Wat de overheid wel en niet mag, is in wetten* vastgelegd.
Om terrorisme beter te kunnen bestrijden, worden wetten aangepast.
In een paar minuten zijn we aan de andere kant van het land.
We gaan er onmiddellijk op af.
U kunt niet altijd aan iemands uiterlijk* zien of hij of zij een terrorist is.

Oslo
II

We weten veel* en we doen veel.
In situaties van verhoogd risico zal er meer controle zijn.
We zoeken naar bewijsmateriaal* dat in de rechtszaal kan worden gebruikt.
Een officier van justitie kan niet altijd precies inschatten
of het bewijsmateriaal voldoende is voor een veroordeling.
Iedereen heeft het recht om zijn of haar mening te geven.
U begrijpt dat het niet goed is om te veel te vertellen.
Het niveau kan veranderen* in de tijd. Mijn collega’s* en ik
draaien ploegendienst. We houden de boel dag en nacht in de gaten.
Meer dan 200.000 professionals werken samen.
Dat kan op scholen zijn, maar ook in gevangenissen of op internet.
We komen ook in contact met mensen die dreigen te ontsporen
of verkeerde ideeën* ontwikkelen.
Meer dan we kunnen vertellen.
We hebben gelukkig nog nooit meegemaakt dat er echt iets aan de hand was. 

III

Iedereen* moet zich aan de wet houden.
Let u vooral extra op in situaties waar veel mensen bij elkaar zijn.
Ga zo snel mogelijk naar een open plek. Kijk bij een aanslag regelmatig
naar de televisie of luister naar de radio voor informatie.
Als het donker is, gebruik dan geen lucifers of een aansteker.
Het kan zijn dat u toevallig* mensen met elkaar hoort praten
en dat hun woorden u verdacht voorkomen.
Een bestelbusje* dat al twee weken bij u in de straat staat,
hoeft niets te betekenen. Maar het kan wel. Meer dan we kunnen vertellen.
Let u in elk* gebouw altijd op waar de nooduitgangen of vluchtgangen zijn.
Bescherm uzelf tegen rondvliegend of vallend materiaal.
Bent u zelf niet ernstig gewond, help dan zo veel mogelijk anderen.
Ga niet kijken op de plek van de aanslag. Ga niet in groepen* staan.
Er kan nog een bom ontploffen.
We moeten voorkomen dat netwerken overbelast raken.

Utoya
IV

Moeten we ons zorgen maken?
Waarschijnlijk was iemand vergeetachtig en is er niets aan de hand.
In geval van dreiging krijgen mijn collega’s en ik een sms’je.
Zodat we precies* weten wat we moeten doen. Meer dan we kunnen vertellen.
De inhoud van containers kan bekeken worden door een scan.
We zien dan, net als bij een röntgenfoto, precies wat erin zit.
Elk onbekend* vliegtuig boven ons land wordt meteen opgemerkt.
We werken aan een apparaat waarmee je door kleding kunt kijken.
Je ziet ook echt de vorm* van een pistool of een mes,
anders dan bij een metaaldetector. Er is geen reden voor paniek.
Belangrijk is dat we elkaar blijven respecteren* en vertrouwen.
Dat we in gesprek* blijven met de buurtbewoners.
Als het moet, zetten we de trein stil. We kunnen niet voorzichtig genoeg zijn.
Het is belangrijk dat ons leven niet wordt overheerst door angst.
Meer informatie is ook beschikbaar in een groter lettertype.

Voor ‘Staat verzekerend’ is gebruik gemaakt van de brochure ‘Wat wordt er gedaan tegen terrorisme? En wat kunt u doen?’
        
(Alfred Schaffer, Schuim, 2006)


Worden we persoonlijk?

Ik zocht een krant. Ik wilde iets lezen over de gebeurtenissen in Noorwegen, of over Amy Winehouse. Misschien was er nieuws over het afluisterschandaal in Engeland. Of over Strauss-Kahn. Aan de kranten merk je hoe veelkantig het wereldbeeld is. Hier is Somalië belangrijker, en alle binnenlandse zaken moeten ook verteld. Ik kon me voorstellen dat de recente berichten uit Europa het hier met één pagina moesten doen.
Maar ik zag geen recente krant, ik vond alleen een oude zondagskrant, de Zuid-Afrikaanse Sunday Times. Ik sloeg hem open en zag op pagina drie een grote foto van Brad Pitt en Angelina Jolie. Zondagskranten: overal ter wereld hetzelfde.
Toen kwam de serveerster de bestelling opnemen. Na even aarzelen, vroeg ze wat dat hangertje om m’n nek betekent.
Heel wat jaren terug sliep ik op een avond in en belandde in een krakkemikkig en verweerd houten bootje op een vlakke, azuurblauwe zee. Het water klotste tegen de boot, héél ver weg was iets van een eiland in zicht. De zeespiegel schitterde door het overvloedige zonlicht, het was tropisch warm en de wereld was scherp als een screensaverfoto.
blue-sea_1Ik was alleen, maar niet verlaten.
Ik helde voorover en stak mijn hoofd in het verkoelende, heldere water. Gek genoeg kapseisde ik niet. Ik zag tientallen dolfijnen van alle kanten om me heen drommen. Een adembenemende aanblik. Ik kwam weer omhoog, en één dolfijn stak zijn kop boven water uit en piepte naar me. Toen omhelsde ik hem, innig omhelsde ik dat grijze glimmende wonder en de dolfijn liet het toe.
Het is een van de zeldzame keren geweest dat ik in tranen wakker werd. There was nothing to fear, nothing to doubt. Maar dan de fluwelen zijde van die nachtmerrie. Er zijn miljoenen dingen die je vergeet, miljarden grote en kleine emoties. Maar zo’n volkomen ontastbare ervaring als een droom draag je je hele leven mee.
Ik voelde me gesterkt in de weken nadien. In die tijd woonde ik net als nu in het buitenland, en ergens op een markt zag ik een dolfijnhangertje liggen. Nu kan ik niet meer zonder dolfijntje. Zeker niet in dit land. Anders is het net alsof ik zonder autogordels rijd.
Ik wilde de serveerster de herkomst van mijn talisman best vertellen, maar dacht: de waarheid is veel te sentimenteel. Dus zei ik: ‘Oh, dat, heb ik een keer van iemand gekregen.’ Wat van mij is, is van mij.
Ik sloeg de krant weer open en las dat Brad Pitt en Angelina Jolie een huis in Frankrijk hebben met vijfendertig kamers. Daar hebben ze vijfendertig miljoen dollar voor betaald, misschien wel contant. Er zijn genoeg mensen die er meer hebben, maar vijfendertig kamers, dat is op de één of andere manier een nog net te behappen aantal, en juist daarom niet voor te stellen.
Vijfendertig kamers, een heerlijke luxe, een kleine vorm van waanzin.
Ik moet er ook niet aan denken. Heb je haast en zoek je je portemonnee, nou, vind die maar eens zo snel. Ik vraag me af of een krottenwijkbewoner uit Khayelitsha of Guguletu een huis met vijfendertig kamers zou willen bewonen, als je hem er een zou aanbieden. Ja, een groter huis, natuurlijk, een huis überhaupt, niet zo’n kartonnen geval met een zinken dak erop. Maar één met vijfendertig kamers… Nou ja, misschien ook wel. Kun je aan je hele familie en vriendenkring onderdak bieden.
In mijn huis met vijfendertig kamers ren ik van de ene naar de andere kamer, in elke kamer doe ik even een hysterische jel, spring druk op en neer en daarna ren ik naar mijn volgende kamer, en zo hop ik van kamer naar kamer, ik weet niet waar ik het zoeken moet. Tot ik van geluk uiteenklap.

Watergraf

As dan soos ’n slaap water om my spoel,
helder windsels water my ledemate klee
en slakke in en om my ore pak, as dan
bondels lig die nis festoeneer en ryklik
straal deur die skemer van ’n halflewe,
sal my oë oopgaan, sal my voete wandel
oor die sand van die dood, sal ek weggaan
van die donker skeur en aankom by ’n kus,
’n takkie sitergroen seegras in my hand,
ag, ewe sorgeloos in my geskubde hand.
Kransduiwe sal skreeuend vlug as ek tree
op die strand met die puimsteen van my sole.
Verbysterde meeue sal hoog wielewaal,
en sak en pik na die skulpe van my oë.

(Wilma Stockenström, Die stomme aarde. ’n Keur, 2007)

Mijn kamer van afzondering

Vandaag had ik ineens trek in dat typisch Hollandse-Chinese voedsel, dat in Amsterdam precies hetzelfde smaakt als in Eindhoven of in Franeker. Met kloepoek en sambal bij. Pure nostalgie. Die grote plakken ham erin, een gebakken rubberei, die plastic bakken in dat grijs-witte papier verpakt.
Chinees, en live-concerten in Paradiso en De Melkweg. Af en toe kijk ik op de sites. The War on Drugs, Beirut, ik had ze graag willen zien. Hier komen nu en dan wat uitgemolken mega-acts voorbij, wat R&B (maar dan weer geen Prince). Kylie Minogue en Neil Diamond waren hier onlangs voor een paar concerten. En eind dit jaar treedt Coldplay op – slaan we maar over. Kings of Leon ook. De Radioheads, Bon Ivers, DM Stiths en Antony and the Johnsons van deze wereld moet je maar downloaden. Het is een kleine prijs voor het leven hier.
Wel binnenkort in dit theater: enkele ‘Hollandse Legendes’, onder de titel ‘Goue Stemme in Konsert’, begin september: “Onthou weer die dae toe jy verlief geraak het op die mooiste melodieë van Pussycat. Herleef die gesinsvakansies by Hartenbos met liedjies van BZN op die langpad. Koester die sorgvrye herinneringe van langarmdans op George Baker se treffers [hits]. Dit sal niks minder as ’n nostalgiese reis wees nie en die wêreldklasorkes van Nederland sal beslis bydra tot die betowering van ’n aand saam met lewende legendes! ’n Spesiale versamelalbum van EMI met die goue treffers sal in Augustus op die winkelrakke beskikbaar wees.’ Tijd voor de Jeugd van Tegenwoordig om eens langs te komen.
leroux-etienne-8Het schrikbarende vermaak dat die avond van Hollandse meesters belooft, vormt een stevig contrast met een van de grootste romans uit de Afrikaanse canon, Sewe dae by die Silbersteins (1962) van de excentrieke en charismatische Etienne Leroux (1922-1989). Ik lees het boek nu voor de vierde keer. Er is ooit een vertaling verschenen in Nederland, maar het zou eens opnieuw moeten worden opgepakt. Je kunt de roman een kruising noemen tussen het proza en de poëtica van Michel Houellebecq, W.F. Hermans en Jorge Luis Borges.
Sewe dae by die Silbersteins is het verhaal van een wat naïeve jongeman, Henry de Goede, die in zeven dagen wordt ingewijd op de boerderij van zijn aanstaande schoonfamilie, de familie Silberstein, die in het bezit is van een enorm landgoed, genaamd ‘Welgevonden’. Henry’s verloofde Salome blijft echter de onzichtbare factor; ze is voortdurend aanwezig, en tegelijkertijd onzichtbaar. Een boerenroman op LSD, decadent als de films van Visconti. Uiterst erudiet, ironisch, grotesk, geëngageerd, Jungiaans, krankzinnig, hallucinant. Geen ‘sorgvrye herinnering’ of ‘nostalgiese reis’. Sewe dae by die Silbersteins verbeeldt het belang van initiatie, en de waanzin van regels en rituelen die van een groep mensen een samenleving maakt. Een samenleving die ook plek moet bieden aan de zwarte ijsbeer in ons allen.
De roman barst van de klassieke scènes, maar onderstaande is een van mijn favoriete. Jock Silberstein leidt zijn aanstaande schoonzoon naar een soort machinekamer. De scène groeit uit tot een metafoor voor de zondige, doodeenzame mens, voor de schittering van het sublieme en de zuivering van de geest. Een primordiaal toneel met een innerlijke wedergeboorte als uitkomst.
Even terzijde: volgens mij is dat Afrikaans zo moeilijk niet. De sleutel is vaak: hardop lezen. Klankmatig kom je er dan wel uit, met een paar kleine regieaanwijzingen. Zo klinkt de ‘y’ als de Nederlandse ‘ij’, en staat er ‘een’, dan spreek je dat uit als ‘één’ (het Nederlandse lidwoord ‘een’ wordt in het Afrikaans als ‘’n’ geschreven); ‘hê’ klinkt als het Nederlandse ‘hè’, en ‘oë’ (‘ogen’) spreek je uit als ‘oowuh’. ‘Dis’ is een samentrekking van ‘dit is’, ‘teen’ spreek je uit als ‘tiejun’ en betekent ‘tegen’. ‘Du op’ is zoiets ‘komt naar boven’. ‘Soos’ is ‘zoals’.
Het was even tikken, maar nog een dag of zeven en mijn blogtijd zit er op. En dit wilde ik nog wel even kwijt.

Jock loop voor tot in ’n kamertjie wat van kant tot kant met koperpype bevleg is. Hy trek ’n deurtjie agter hom toe en ’n kliniese stilte heers in die vertrekkie. Hy kyk na Henry, beduie vir hom iets met sy vinger, en draai meteens ’n kraan oop. ’n Helse stoomgesuis vul die vertrek sodat alle ander geluide uitgewis word. Eenkant in die hoek staan ’n ysterhamer. Jock tel dit op en slaan met kragtige hale teen ’n stuk staal sodat die hamer met blitsvinnige protes terugspring terwyl die spiere in sy arms swel om die yster te tem. Maar daar is geen geluid behalwe die gesuis nie. In uitbundige vervoering spring Jock op en af, smyt die hamer weg, skop teen die mure, slaan met sy vuiste teen die pype – en daar is steeds geen geluid nie behalwe die oorheersende stoom wat op eie manier, namate hulle daaraan gewoond raak, ’n stilte van sy eie skep.
Nou draai Jock die stoomkraan toe en opeens kom sy stem duidelik en helder tot Henry.
“Dit is my kamer van afsondering,” sê hy. “In hierdie gedruis is die volkome stilte.” Hy vat dringend aan Henry se arm en trek hom nader, sy een hand op die kraan, sy stem in vervoering onder die aanslag van sy besondere verdowingsmiddel. “Gee jy om om mee te doen? Sodra ek die kraan aandraai, wil ek hê dat jy so hard skree as wat jy kan. Vloek, laster en huil soos jy wil – protesteer hardop soos jy alleen ander tye in jou gedagtes kan protesteer, beskerm soos Job jou onverdiende menslike lot, want hier praat jy direk tot jou Skepper; niemand anders kan jou hoor nie.” Sy oë is spierwit met die blink lig van fanatisme. “Hier is jy alleen soos jy nog nooit alleen was nie, maar dis nie die impotente stem van jou gedagtes nie, dis die volle, liggaamlike stem wat skreeu teenoor die Heelal; dis jy self in volle beheer van jou sintuie; dis jy, Job, wat van vooraf die vraag teen die Almag uitbulder. Dis jou reg, as mens, om met alles in jou vermoë jou protes aan te teken in die tussenwêreld van stilte wat nie stilte is nie.”
wynplaasHy draai die kraan meteens oop, die stoomgesuis oorweldig alles, verdoof alle ander geluide en gaan oor tot die nuwe stilte wat uit die eenklank gebore word. Dis net Jock se mond wat oop en toe gaan. Henry kan die are in sy nek sien swel – sy magtige bors wat dein met die krag van sy onhoorbare krete. Sy oë is na die dak gehef, sy arms gekrom in die lug, sy hele liggaam sidderend in die geluidlose ontboeseming. Vir die eerste ruk is Henry verslae voor hierdie sonderlinge bieg, dan begin iets in homself ontwaak, in hierdie oorverdowende stilte – ’n gevoel van ganse alleenheid, asof hy in ʼn verlate landskap staan, in die eensaamheid van die wildernis, en in die afsondering van diep binne hom die oerkreet opwel, die verlange, die ontketende protes teen die magteloosheid, die weeklag van sy verlatenheid, die vrye, gans ander formulering van sy diepste begeertes, die ontlediging van sy hart self. Hy voel ʼn klammigheid op sy wange en besef dat dit trane is. Hy vee hulle met sy hand af en ontdek in die proses dat sy mond wawyd oop is. Daar is iets wat in sy keel prikkel, iets in sy bors, iets in sy longe, en hy besef dat hy homself ook oorgegee het. Nou eers begin hy dink en die aard van sy versugtings en protes formuleer, maar spoedig besef hy dat die gewone formulering nie nodig is nie. Sekere woorde, sekere begrippe, sekere geluide, waarvan hy self nie seker is nie, skreeu hy ten hemele; slegs die kern van gevoel du op, die halfgebore gedagtes kom en gaan en niemand weet wat te voorskyn kom nie. Dis meer as die stilswyende wens, verlange of weeklag, want dit is geartikuleer sonder die beperktheid van gewone artikulasie. Dis ʼn volkome vrye uiting sonder die bande van selfoordeel, want hy weet nie wat hy sê nie. Dis die grootste, die alleromvattendste kommunikasie met die Almagtige wat hy nog ooit ervaar het.
Uitgeput, intens gereinig, snak hy na asem en sien hoe Jock meteens sy vinger na sy lippe bring. Dan word die kraan toegedraai en neem die ander stilte oor wat slegs deur hulle asemhalings onderbreek word. Hulle kyk na mekaar maar met die gevoel van mense wat ʼn ervaring gedeel het, en tog geïsoleer was van mekaar; met die kameraderie wat spruit uit die volkome deelname, en tog met ʼn kern van geheimhouding wat onaantasbaar is. Dis die volmaakte broederskap, en hulle verlaat die heiligdom in volkome swye.

Auw

Entertainment staat of valt vaak met leedvermaak, afgrijzen, een hoog dat-ie-dat-doet-zeg-hoe-dóet-ie-dat-nou-mij-niet-gezien gehalte. Soms denk je alleen maar: ‘Why…?’ Je steekt er niks van op, toch blijf je kijken.
Ik weet niet of de Chinese imker Lu Konjiang (20) hier veel pijn heeft – hij zwaait in elk geval vrolijk naar de camera’s voor zo’n 23 kg bijen hem van top tot teen bedekken.
Hij doet een wedstrijdje met een andere imker, Wang Dalin (42), die uiteindelijk maar liefst 26 kg bijen weet te lokken. Zal een behoorlijke herrie maken. Het record staat trouwens nog steeds op naam van ene Mark Biancaniello, die in 1998 maar liefst 39.5 kg bijen wist aan te trekken.
Arme Lu, bijna een uur lang onder de bijen zitten, en dan toch verliezen. Maar ja, als imkers elkaar uitdagen, dan doen ze nu eenmaal niet aan armpje drukken. Da’s iets voor softies.

Bee 1    

Bee 3











The Bee is not afraid of me

The Bee is not afraid of me.
I know the Butterfly.
The pretty people in the Woods
Receive me cordially—

The Brooks laugh louder when I come—
The Breezes madder play;
Wherefore mine eye thy silver mists,
Wherefore, Oh Summer’s Day?

(Emily Dickinson, The poems of Emily Dickinson, 2005)

grond/Santekraam

Kamfer‘Het is poëzie die de lezer verpletterd achterlaat: macaber en hallucinerend, maar ook vol ironie en vernuft en bovenal met een sterke emotionele kracht.’ Aldus de flaptekst achterop Sylvia Plaths Ariel (vierde, herziene, eerste tweetalige druk, De Bezige Bij 2003), vertaald door Anneke Brassinga.
Het had ook achterop de deze week verschenen tweede dichtbundel van de Zuid-Afrikaanse dichteres Ronelda S. Kamfer (Kaapstad, 1981) kunnen staan. Die heet grond/Santekraam, en is een adembenemende, zeer persoonlijke en ook zeer Zuid-Afrikaanse bundel. Maar er staat niets achterop vermeld. Geen foto, geen beschrijving, geen citaten. Terwijl dat makkelijk had gekund: haar debuut Noudat slapende honde (2008) is terecht overladen met lof, hier en buiten Zuid-Afrika.
Maar Kamfer is, zoals ook J.M Coetzee, een voorbeeld van een schrijver die wars is van dikdoenerij of geschreeuw. Laatst waren we hier in Sea Point met een klein groepje bijeen om Ronelda wat handige cadeaus te geven voor haar dochtertje, die een dezer dagen geboren wordt. Wij, haar uitgever Nèlleke de Jager, dichteres en mentor Antjie Krog, Margot Luyt van de radio, en ik, waren meer aan het woord dan Ronelda. Die luisterde vooral, lachte hartelijk en wreef af en toe over haar buik. Als het gezegde ‘Stille wateren hebben diepe gronden’ ooit op iemand van toepassing is geweest…
De gedichten in grond/Santekraam gaan echt ergens over, zonder prekerig, simplistisch of pamflettistisch te worden. Zoiets is razend knap. Over identiteit, over groepen achtergestelde landgenoten – het lot van de gewone, arme bruine medemens. Er worden personages ten tonele gevoerd die als metafoor dienen voor het onrecht dat veel landgenoten is aangedaan. Mensen die uit hun bestaan werden weggerukt en verplaatst, overgebracht naar een vreemde plek, krijgen hier een stem.
santekraamOok personages die minder mythisch lijken en midden in de stedelijke en rauwe realiteit staan, krijgen een stem. Dat gebeurde al in Noudat slapende honde, dat gebeurt nu nog sterker en doordachter. Deze poëzie gaat dikwijls een gesprek aan met Zuid-Afrikaanse geschiedenissen, liedjes, gedichten, opvattingen – ‘The empire writes back’, als het ware. Nu en dan is de toon bitter: geen wonder, gezien de geschiedenis. Maar zoals Fred de Vries concludeert in zijn mooie bespreking in Rapport: ‘Dié is ’n moderne Suid-Afrikaanse weergawe van die “dust bowl blues” van die liedjies van die katoenplukkers en chain gangs – ’n oproep tot medemenslikheid en begrip wat nooit gekunsteld of pateties aandoen nie.’
grond/Santekraam is een verslavende, veelkantige en soms ingewikkelde bundel, vooral vanwege de verwevenheid met andere Zuid-Afrikaanse teksten.
Wat een grootse, hartverscheurende poëzie. Dat sms-te ik mijn goede vriend, dichter Danie Marais. Hij sms-te terug: ‘Absoluut. Mens kan dit eintlik nie eers kuns noem nie. Dis iets ergers.’

Jeppe
 
Jeppe wens hy was dood
elke dag
elke oggend
ons het saam taxi gery tot by Medi-Clinic
hy was 35 jaar oud
en ek 25
hy het sommer een oggend besluit
om my sy hele life story te vertel
so
tussen squeal met die taxi guard oor kleingeld
 
sy pa was ’n alkoholis
dis hoekom hy drink
en sy ma was ’n moeilike vrou
hy wou nie uitbrei nie
die bottom line het hy elke dag elke oggend
gesê
ek wens ek was dood
elke dag
elke oggend
het ek gesit en luister
 
een oggend vertel ek hom van my lewe
en hoe ek wens ek het nie so dood gevoel nie
en as ek kon
as dit van my afhang
as dit in my hande was
as ek regtig kon sou ek hom doodgemaak het
dan het ons albei se wens waar geword

ná daai oggend het ons nie meer met mekaar gepraat nie

dit vat ’n kat om ’n muis te vang
 
ek het my pa gaan soek
eers buitekant
waar mens mos begin
in die tuin tussen sy rankrose
toe in sy motorhuis
waar hy altyd in stilte besig is
laaste het ek binne gaan soek
waar mens mos eindig
drie kloppe
een
twee
drie
op jou merke gereed weg
my hand het sy asem opgehou
al vyf vingers se oë was toe
met die oopdraai van die handvatsel
het die deur gekreun
my vingers het my probeer waarsku
een
twee
drie
op my merke gereed weg
my oë was toe
maar ek kon hom sien
ek kon my pa sien hang
hy hang
en hy hang
en hy hang
sonder my
elke dag sonder om te val
hang hy
hy hang nou nog 

(‘Jeppe’ en ‘dit vat ‘n kat om ‘n muis te vang’: Ronelda S. Kamfer, grond/Santekraam, 2011)

Verdampt

Ik had het over de jaren tachtig. Verleden week tijdens de winterschool. Opvallend toch dat, als je terugkijkt op de vorige eeuw, bijna geen ander tijdperk zo achterhaald lijkt en vermakelijk is als die jaren tachtig. De doem van de politiek, de vlucht in het 80s-Shoulder-Padspostmodernisme, de totale anarchie op het gebied van smaak: die dikke rode colbertjes bij de C&A, schoudervullingen, plastic muziek – sowieso veel plastic. Ik kan urenlang van jaren tachtig videoclip naar jaren tachtig videoclip surfen.
Maar ja, dat zijn de Nederlandse en de westerse jaren tachtig. Ik stelde, dacht ik, een retorische vraag toen ik vroeg naar de Zuid-Afrikaanse jaren tachtig. Een uitnodiging tot discussie. Jaren van isolement, angst, haat, oproer, nog sterkere ongelijkheid. Het kwam in die tijd tot een kookpunt, tot het aan alle kanten gewoon niet meer ging en men besefte dat het tijd werd voor een ander tijdperk, te beginnen met de vrijlating van Nelson Mandela.
Maar wat blijkt dan: je stelt zo’n vraag en nagenoeg alle studenten (maar natuurlijk!), hebben helemaal geen weet van die laatste, deprimerende apartheidsjaren. Zijn ze veel te jong voor. Dat zijn van die momenten dat je beseft dat het allemaal wel goed komt. De economische ongelijkheid en de daaruit voortvloeiende criminaliteit mogen dan een erfenis zijn uit die donkere tijd, de angel zelf is er wat betreft de jeugd wel uit.
Alleen nu en dan steekt zo’n stukje onkruid nog de kop op. Zoals laatst in de Pick ’n Pay (de Zuid-Afrikaanse Albert Heijn) in The Waterfront, een groot, druk en toeristisch winkelcentrum aan de haven van Kaapstad met veel, en soms dure winkels en veel cafés en restaurants. Uitgerekend daar voelde ik een naschok uit een tijd dat ik nog midden in mijn Leidschendamse jeugd verkeerde.
‘You’re all the same, you fucking blacks!’
Blijkbaar had de zwarte meneer die de winkelmandjes verzamelt wat te vroeg het winkelmandje van een mevrouw te pakken, haar boodschappen zaten er nog in. Niks aan de hand natuurlijk. Maar de vrouw zag haar kans schoon en brandde los. De man protesteerde, maar werd totaal overschreeuwd.
En daar kan ik dan niet tegen, zeker niet als iedereen eromheen zo stil blijft. En het is druk zat in de Pick ’n Pay van de Waterfront.
‘Whát did you just say to that man?’ Ik kreeg natuurlijk ook een grote bek, dat ik me met mijn Amerikaanse (ja, mijn Engels klinkt nogal Amerikaans) bemoeizucht moest reppen naar mijn eigen land.
Maar ik liet niet los. ‘You make your apologies, nów!’ Dat heeft ze uiteindelijk niet gedaan, maar ze droop wel af met de staart tussen de benen, onder tal van blikken. De oude, zwarte man in kwestie stond er verbouwereerd bij – je zag gewoon hoe de geschiedenis voor zijn geestesoog voorbij trok.
Gelukkig maak je het hier niet veel mee, maar waar ie opsteekt, die raciale haat – gelijk aanpakken. Deed mijn moeder al toen ze in de jaren zestig van Aruba naar Nederland kwam en een keer als enige zwarte vrouw in een Haagse tram gesommeerd werd op te staan, voor een oudere blanke dame. Dat heeft die vrouw geweten: in een stampvolle tram werd die vrouw eens flink de waarheid gezegd.
Toen ik bij m’n auto kwam was mijn bloed nog steeds aan het koken. Ik had dat wijf bij haar vettige haren moeten grijpen en door het hele winkelcentrum moeten slepen. Op z’n minst. Maar gedwee laadde ik de boodschappen in, reed de parkeergarage uit en schoot langs zee terug naar huis. Ramen open – de winter is hier met elke dag zon en 24 graden extreem zacht – en de radio hard. ‘Ebony and Ivory’ van Stevie Wonder. Wat een timing, Stevie! Zijn muziek was hier trouwens verboden tijdens de tweede helft van de jaren tachtig, omdat hij zijn Oscar voor beste filmmuziek opdroeg aan Nelson Mandela. ‘Ebony and Ivory’; beetje soft nummer.
Maar toen kwam ‘Molalatladi’‘ van de Johannesburgse band BLK JKS voorbij op 5FM. Dat kon geen toeval zijn. Dus ging het volume omhoog. En wég vloog de woede.

White people are white people

White people are white people,
They are burning the world.
Black people are black people,
They are the fuel.
White people are white people,
They must learn to listen.
Black people are black people,
They must learn to talk.

(Mongane Wally Serote, Selected poems, 1975)

Zegt het voort

old-classroomEen kleine vijftig studenten. Vorige week was winterschoolweek bij de vakgroep Afrikaans en Nederlands van Stellenbosch, elke dag van negen uur tot half zes. Marleen Coutuer zorgde voor het taalkundige gedeelte, ik voor het letterkundige en geschiedkundige/maatschappelijke deel. Bijna allemaal jonge vrouwen van begin twintig. Van universiteiten uit Johannesburg, Potchefstroom, Pretoria, Durban, Windhoek (Namibië).
Het is goed je nu en dan eens intensief met je geboorteland bezig te houden, zeker voor zo’n vreemd gezelschap. Zoals je je woonplaats anders bekijkt als je er met een buitenlandse bezoeker doorheen loopt, de plek frist er wat van op. De afsluitdijk, de watersnoodramp, provo, de treinkapingen, Pim Fortuyn, alles kwam in vogelvlucht voorbij. Veel beeldmateriaal, over Indonesië, de Antillen, veel beeldmateriaal van de schrijvers en dichters die ik behandelde. Reve in de kerk, Frank Martinus Arion op Curaçao, Hermans op bezoek in Zuid-Afrika. Harry Mulisch tijdens zijn laatste optreden bij De Wereld Draait Door.
Matthijs van Nieuwkerk. Op zo’n afstand valt zijn vakmanschap des te meer op, en ook die niet te volgen snelheid, iedereen begon bijna direct te steigeren – ‘Wát sê die man alles?’ ‘Sjoe, maar hy praat vinnig [snel]!’ Ik liet hem voorbij komen tijdens een sessie over de media, en vergeleek hem maar met Oprah Winfrey. Klopt niet helemáál, hij geeft geen auto’s weg, natuurlijk, dat niet.
Die andere ogen, dat is toch wel interessant. In de documentaireserie Het Verleden van Nederland is een fragment te zien waar toch wel behoorlijk jonge kinderen, ergens eind jaren zestig, gevraagd wordt hoe dat nou allemaal zit met het geslachtsverkeer, hoe het werkt, hoe alles heet. Mijn studenten, voornamelijk jonge dames dus, vonden het toch een beetje vreemd, ongemakkelijk ook. Nu is de gemiddelde student hier een stuk conservatiever en godsvruchtiger dan in Nederland, maar ik voelde dat ongemak ook. Ik denk ook niet dat het er in het Nederland van vandaag zó openhartig aan toe gaat. Maar ik kan het mis hebben.
Het fragment met Reve was dan weer een succes, had ik niet verwacht. De hele scène is zo vreemd voor de gemiddelde Zuid-Afrikaan.
‘Ik heb desgevraagd gewenst te kennen gegeven: zoek als het kan een schouwburg, een theater. Toen heb ik gezegd: het is misschien niet zo’n gek idee om te zoeken naar een theater dat een theater is, een schouwburg én een circus, dat de Divina Comedia is, dat de eeuwige schouwburg, de eeuwige komedie is: een Rooms-katholieke kerk.’
Of: ‘De vraag is dus: je kan je eigen ophangen, je kan je eigen niet ophangen. En ik heb het besluit genomen om me eigen niet op te hangen, ik moet nog wat werken, ik moet nog wat voort naar mijn eigen idee.’
Zo maakt men ze niet meer. Toen ik vertelde van Reve en de ezel, waren een paar studenten even uit het veld geslagen.
Het filmpje waarin Hafid Bouazza wordt geïnterviewd vond iedereen razend interessant en heel grappig, het hyperbolische karakter van Moussi el Kandoussi kon men wel degelijk plaatsen. Al lijkt het moslimdebat in Nederland en Europa hier, waar christenen en moslims relatief probleemloos met elkaar leven, wat buitenaards.
Tegen het eind van de week werd het steeds meer beeld en steeds minder tekst, m’n stem begon het van de vermoeidheid en verkoudheid te begeven. De animatie van ‘Vos’ van Ramsey Nasr, Bert en Ernie bij Mark Boogs Poetry in Motion, een handgeschreven gedicht bij Tonnus Oosterhoff, het reclamefilmpje van de PVV, opnames van het Boekenbal, Franca Treur bij EO-Netwerk – er was genoeg te zien.
Ik las Faverey’s ‘Man & dolphin / Mens & dolfijn’ – rustig, in z’n geheel, het gedicht was een hit. En er werd spontaan geklapt na de voordrachten van Mustafa Stitou (op cd) en Lucebert, vooral ‘visser van ma yuan’ kreeg veel bijval.
Een inspirerend weekje al met al, zo’n kleine vijftig Zuid-Afrikaanse geïnteresseerde studenten zijn een week lang volgepropt met Nederland en Nederlands. Wel behoorlijk vermoeiend: weinig slaap, negentig minuten les per sessie.
De zaterdagochtend, met de afsluiting van Frits van Oostrom, heb ik niet meer bijgewoond. En ik was er ook niet helemaal bij toen ik zaterdagmiddag weer uitstapte in Kaapstad. Ik had de krant bij me en twee recente Nederlandse dichtbundels, die ik als voorbeeld heb gebruikt van zeer recente, steengoede poëzie. Wat ik mijzelf graag voorhoud van Lieke Marsman en Melktanden van Martijn den Ouden liggen hopelijk al niet meer in de trein, maar worden nu ergens in Kaapstad gespeld, ontcijferd en vertaald. Naar het Afrikaans, het Engels, het Xhosa. Hopelijk valt men dan ook van verbazing achterover.
Mooi hoor, heb ik weer.

een handvol herten
drijft af
in de snelle, lichtende rivier

naar groen gors ruikt de adem
die angstig uit hun muilen slaat

ik heb nooit een hert geslagen
ik wandel ook nooit door het bos

omdat de roze tong
van de vruchtbare nacht
likt
aan het natgeregend beton in de stad
wandel ik nu door het bos

keil
uit stomme verveling
wat in mijn zakken zit
in de lichtende rivier
waarin zo-even
een handvol herten dreef

(Martijn den Ouden, Melktanden, 2010)
 

Mars

Het is stil. Toch reizen elke dag miljoenen mensen tussen huis en werk, alleen, je merkt er niets van. Het is een gedweeë tocht, in de nog donkere uren, zowel ’s morgens als ’s avonds. De winter houdt de mensen bij elkaar weg, zo lijkt het. Is natuurlijk schijn. Waarschijnlijk begin ik gewoon te wennen aan het land, en vallen dagelijkse zaken niet meer zo op.
Ik heb De correcties van Jonathan Franzen uit. Op de een of andere manier had ik het idee dat dit een uitzonderlijk boek zou zijn, ik heb het iedereen aanbevolen nog vóór ik de roman zelf had gelezen. Wat kan een magistrale, aangrijpende roman toch verslavend zijn. Wat een enorme greep, wat een inlevingsvermogen. Een op het oog eenvoudige alinea als deze kan ik lezen en herlezen en weer herlezen:

old-railway-with-old-railway-equipmentIn augustus had de Midland Pacific Alfred benoemd tot assistent-hoofdtechnicus voor sporen en bouwwerken, en nu was hij naar het oosten gestuurd om de Erie Belt Spoorweg kilometer voor kilometer te inspecteren. De districtmanagers van de Erie Belt reden hem heen en weer in piepkleine motorwagentjes op benzine, en schoten als kevers wisselsporen op als er Erie Belt-megalosaurussen langsdenderden. De Erie Belt was een regionaal netwerk waarvan het goederenvervoer te lijden had gehad van vrachtwagens en het reizigersvervoer dankzij personenauto’s in de rode cijfers was beland. Hoewel de hoofdlijnen in het algemeen nog goed mee konden, waren de aftakkingen en zijlijnen er onvoorstelbaar slecht aan toe. Treinen sukkelden met 15 km per uur voort over rails die niet rechter waren dan slap touw. Kilometer na kilometer hopeloos kromgetrokken Belt. Alfred zag bielzen die geschikter waren om compost van te maken dan om spoorspijkers op hun plaats te houden. Railstoelnagels waarvan de kop was weggeroest, de romp nutteloos achtergebleven in een korst van corrosie, als garnalen in een omhulsel van frituur. Ballast die zo weggespoeld was dat bielzen aan de rails hingen in plaats van ze te ondersteunen. Steunbalken schilferend en vermolmd, als Duitse chocoladecake, de donkere vlokken, het gemengde kruim.

Het ritme, de kennis, het beeldende vermogen. Uitstekend vertaald ook. Het origineel zal er waarschijnlijk nog een schepje bovenop doen. In één alinea wordt een heel tijdperk tot leven gewekt, het verhaal wordt op prachtige wijze geïllustreerd aan de hand van woorden als ‘sukkelden’, of formuleringen als ‘schoten als kevers wisselsporen op’ of ‘een korst van corrosie, als garnalen in een omhulsel van frituur’. Met als kers op de taart natuurlijk die Duitse chocoladecake. Hier wordt niet stilgestaan bij en oeverloos voortgeborduurd op mooie vondsten, zoals je vaak ziet in zwak proza – taal en verhaal gaan hand in hand.
Ik was zozeer in De correcties verdiept – ik zat acht pagina’s voor het einde – dat ik niet in de gaten had dat de trein terug naar Kaapstad al geruime tijd stil stond, net buiten Lynedoch. Het buitengewoon ontroerende en knappe slot van de roman, waar Chip tegen zijn vader Alfred, die inmiddels aan alzheimer lijdt, moet zeggen dat hij hem niet van het leven kan ‘verlossen’, is zó accuraat, behendig, zo zonder franje neergezet, dat je bijna precies kunt nagaan hoe en door welke wendingen en woorden je ontroerd raakt, terwijl je tegelijkertijd ook daadwerkelijk ontroerd raakt.
Maar goed, we reden dus niet meer. Ik legde het boek weg. Een paar passagiers schoven de schuifdeuren open en zagen een optocht van reizigers die langs het spoor trok richting het volgende station, minstens dertig minuten verderop.
‘No need to wait, the train is broken!’ riep iemand. De stoet was opvallend stil en gedisciplineerd. De gewone treinen hebben hier geen intercom – er was dus niets omgeroepen, er was geen spoorwegteam of iets dergelijks te bekennen, iedereen was gewoon uitgestapt en begonnen met lopen.
IMG_0448Wat staat zo’n trein eigenlijk hoog, merk je als je eruit moet springen. Een paar passagiers uit ons compartiment hielpen elkaar de trein uit, en zo voegden we ons bij de lange schare reizigers, op weg naar station Eersterivier.
Het was gelukkig zonnig, niet al te koud. En het was nog licht. Dat scheelt. Maar toch, de kalmte en de vanzelfsprekendheid waarmee alles gepaard ging, de hele gebeurtenis leek iets wezenlijks te zeggen over dit land en zijn mensen. Zo’n vriendelijke mars, geen gezeur, zo’n praktische ingesteldheid. Het was een prachtig en dramatisch gezicht, die mini-exodus langs de spoorbaan.
Ik mis mijn oude vrienden, kennissen, ex-collega’s. Maar wat mis ik aan Nederland? Misschien het fietsen door Amsterdam met mijn dochter voorop, Paradiso, paprika chips – dat soort dingen. Ik ben vorig jaar op een warme dag in mei per ongeluk een keer naar Volendam gefietst. Lang verhaal, doet er niet toe – maar die stilte, die vlakte, het is een dierbare herinnering. Maar verder, merk ik, mis ik nog weinig. Af en toe lees ik iets over Nederland en dan ken ik het land al bijna niet meer terug. Misschien, bij een eerstvolgend bezoek, hoor ik de stilte niet meer omdat iedereen op klompen loopt.
Terwijl ik deel werd van die Zuid-Afrikaanse mars door het hoge gras en de plassen naast de spoorbaan richting het eerstvolgende station, waar hopelijk de trein uit de richting Somerset West al klaar zou staan, bedacht ik: vreemd, maar ik zou me hier nog wel eens heel erg thuis kunnen gaan voelen.

ik ben een paard

ik reis in een trein
die stampvol is.
in mijn coupé
is iedere plaats bezet door een vrouw
die een man op haar schoot heeft.
de lucht is ondraaglijk tropisch.
alle reizigers
hebben vreselijke honger
en eten onophoudelijk.
plotseling beginnen de mannen
te kermen
en verlangen de moederborst.
ze knopen de damesblouses open
en zuigen verse melk naar hartelust op.
alleen ik zuig niet
en wordt niet gezoogd.
er zit niemand op mijn schoot
en ook ik zit op niemands schoot.
want ik ben een paard.
ik zit rechtop en groot
met mijn achterpoten op de treinbank.
en steun comfortabel
op mijn voorpoten.
ik hinnik luid hiii hiii hiii.
aan mijn borst glinsteren
de seksknopjes van mijn sex-appeal
in mooie rijen
als de glinsterende knopen van een uniform.
o zomertijd.
o wijde wereld.

(Hans Arp, Onze dagelijkse droom. Vertaald door Peter Nijmeijer, 1986)