Bewegungsfreiheit – een instructievideo

Tirade – verrast.

‘Hé, verrek… begint ie nou met de pay-off?’

‘Zijn we te laat? Is ’t al voorbij?’

‘Nee, nee, nee: kan niet… ik zit al sinds zes uur vanochtend te refreshen… er is al die tijd geen nieuw stukje voorbij gekomen, dat weet ik zeker.’

‘Wat raar.’

‘Een pay-off aan ’t begin… dat is toch wel heel ongebruikelijk. Ik zou haast zeggen: verrassend.’

‘Hahaha, verdomd! Heeft ie expres gedaan!’

‘Tyn… we hebben ’m door! Begin maar jongen!’

‘Kom er maar in!’

‘Dat zei m’n vrouw ook vannacht.’

‘Hahaha, schitterend!’

‘Tyn? Joehoe? We zijn klaar om verrast te worden! En dan met dubbel ‘r’ graag, anders lijkt het me een stuk minder feestelijk.’

‘Hè? O. Haha!’

Straks: een instructiefilmpje.

Maar nu eerst:

Gekist – de nachtmerrie

Hoe het zo gekomen is weet ik niet, het is allemaal een beetje langs me heen gegaan, ik lag gewoon lekker te slapen, maar om de een of andere reden lig ik nu in een doodskist die op een grote stalen tafel staat, midden in een soort timmerwerkplaats. Een man in een krijtstreeppak tilt een deksel op de kist en begint die met kitscherige gouden klinknagels dicht te spijkeren. Bij de tweede spijker schrik ik wakker en bij de derde serie hamerslagen realiseer ik me in wat voor houten donker ik lig. Wat een ongrappige situatie is dit! Ik sla met een woedende vuist door het deksel, ram drie, vier keer met mijn voorhoofd tegen het eikenhout en kom dan in een explosie van houtsplinters overeind; ik spring uit de kist, grijp de bankierachtige begrafenisondernemer bij zijn strot en terwijl ik de hamer uit zijn hand trek brul ik in zijn gezicht dat hij godverdomme een gestoorde vijftig jaar te vroeg is en met drie, vier klappen sla ik zijn schedel, met zijn eigen hamer, tot bloedmoes. Vervolgens zwaai ik zijn lichaam met één hand in de lucht om de slappe pop die zijn stoffelijk overschot nu is met een snelle beweging dwars door de resten van het deksel de voorverwarmde kist in te rossen. Zo vriend, deze rolverdeling bevalt me een stuk beter.

‘Frans? Mag ik die dubbele espresso afbestellen? Ik ben nu wel wakker, geloof ik.’

Zo, nou… welkom!… Dit wordt een tamelijk relaxte aflevering van de maandagochtendshow hier bij Tirade. Wat gaan we doen? We gaan een filmpje kijken! Een soortement gedicht. Zestig seconden poëzie.

‘Wil je er eerst wat over vertellen? Of zullen we meteen gaan kijken?’

‘Nou… laten we maar meteen gaan kijken!’

 

Aan de art direction kun je zien dat de beelden kort na de millenniumwisseling zijn geschoten. De spot (plot, personages, het grijsgroene kleurenpalet van de eerst helft) doet cinefielen, denk ik, denken aan Tom Tywkers Heaven (2002).* De muziek is trouwens van Händel (Sarabande; HWV 437). Ik voel wat plaatsvervangende schaamte voor dat digitaal gegenereerde bos, maar soit.

Wat wil dit filmpje? Spijkerbroeken verkopen aan tieners. Oké. En wat willen die puistenkoppen?  Een vriendje of vriendinnetje om vieze dingen mee te doen. Goed mogelijk. Wat is dus de dieptepsychologische belofte van deze commercial? Draag onze broeken, dan krijg je seks.

Heb je dat er niet uit gehaald? Dan gaan we nog een keer kijken. Let goed op!

De jongen en het meisje bevinden zich aan het begin van het filmpje niet in dezelfde ruimte. Dat zie je al aan de gesloten manier waarop de jongen zich voorbereidt/concentreert op zijn hordeloop (0.05-007)*, maar ook aan de afstand tussen de jongen en de camera die hem op 0.10 zelfs een stukje langs de buitenmuur volgt (een prachtig shot vind ik dat).

Op 0.14, in de hal, rijdt de camera een stukje naar achteren zodat er ruimte ontstaat om het meisje te introduceren en haar perspectief ook in de handeling te betrekken (laten we maar geen bijdehante vragen stellen over de plattegrond van het gebouw; droomlogica). We volgen jongen en meisje beiden, alternerend, tot we op 0.26 het volgende (deel)gebouw inspringen en de twee – tijdens de balletachtige instelling op 0.34 – tevreden constateren dat ze elkaar op de afgesproken plek hebben gevonden*. Het eerste deel van de missie is geslaagd. Je ziet hen zwijgend overleggen – en dankzij deze elegante wandeling herinner je je dat een sarabande een dans is.

Ze besluiten samen die laatste muur (0.42) door te gaan.

Het gebouw komt niet uit op een straat of in een stad, maar rechtstreeks in dat digitaal gegenereerde bos. Jongen en meisje rennen de bomen in… de vrijheid tegemoet. De twee zijn nu samen ontsnapt aan de civilisatie en via het bos (symbool voor de natuur, het ongetemde, het lichamelijke) – en inderdaad: dit bos is een verzameling fallussymbolen – bereiken ze… het hoogtepunt! La petite mort… Zie ze zweven… twee spermatozoïden na een ejaculatie… het heelal als baarmoeder… Gert, Gert… waar is dat ei nou?

Deze interpretatie is mede mogelijk gemaakt door de Firma Freud.

Het gebouw waar de twee uitbreken lijkt op een school. Op 0.42 zien we in de bijna blinde buitenmuur bovendien – op links – een raam met tralies. School is duf, Levi’s is tof, dankzij Levi’s ontsnap je aan de seksloze grauwheid.

In het oktobernummer van de Opzij las ik dat dit filmpje onder feministes van de tweede golf een canonieke status heeft bereikt omdat de jongen en het meisje in het filmpje allebei de broek aan hebben.

Waar waren we? Nergens. Of toch… wacht… o, ja… we zijn gewoon hier, hahaha! Volgens mij zit er nog wel meer in dit paradepaardje van Troje. Ik weet niet of jij hetzelfde ervaart, maar ik kan dit filmpje een paar keer achter elkaar bekijken en steeds grijpt het me weer aan. Dankzij de muziek, zeker.

Maar ook omdat ik er niet aan ontkom het gebouw, de muren, te lezen als symbolen voor ons bewustzijn, voor je ‘bovenkamer’ – en die moedige renpartij als de inspanning die kunstenaars en hun publiek leveren om elkaar te bereiken. Het eigen beperkte, solipsistische kutperspectief uit. Denk ook aan de woorden van Nabokov die zich opgesloten voelde in het sterfelijke bewustzijn en zijn vuisten heeft ‘gekneusd’ door te beuken op ‘de muren van de tijd’.

Kunstenaar

Er is meer… het filmpje is in mijn ogen nog rijker, bedoel ik… Het gebouw in de spot lijkt ook de traditie/overlevering/conventies waarin je opgroeit en wordt onderwezen te representeren – je moet er, zeker in de kunsten, zeker sinds het modernisme, uitbreken om je eigen weg te gaan zoeken. In die interpretatie is dit filmpje de ultrakorte, overgecomprimeerde adaptatie van een Bildungsroman.

Toegespitst op de traditie kun je het schoolachtige gebouw, al die muren dus ook zien als wat Milan Kundera* le rideau noemt, het gordijn/doek, de korst van conventies waar iedere schrijver en lezer doorheen moet breken als hij een nieuw lied wil zingen of horen. Kundera, in de vertaling van Martin de Haan:

‘Door angst bevangen stel ik me de dag voor waarop de kunst niet meer naar het nooit-gezegde zal zoeken en zich gedwee weer in dienst zal stellen van het collectieve leven, dat van haar zal eisen dat ze de herhaling glans verleent en het individu helpt om in vrede en vreugde op te gaan in de uniformiteit van het zijn.’

Instructievideo

Tot slot is er de interpretatie van de onderbuik… je kunt de spot ook zien als een instructievideo namelijk… Ik bedoel dit: we streven allemaal doelen na… iedereen wil wel iets… een nieuwe fiets… een tweede huis, die ene vrouw of man, eeuwige roem of een monsteroplage – pak ’m beet: 25.000.000 exemplaren per nummer – voor het literaire tijdschrift waar je in de redactie zit… Alleen: er zijn altijd mensen, instellingen en natuurkrachten die je proberen af te remmen of tegen te werken. Soms met opzet, soms in alle onschuld omdat ze toevallig zelf een ander/tegengesteld doel nastreven.

Dat is natuurlijk niet de bedoeling!

Want jij wilt zo snel mogelijk je doel bereiken, ja toch? Schijt aan al die klerelijers en hun miezerige ambities. Ja toch? Die lui moeten gewoon oprotten! Zo is het toch? Wat jij wilt is belangrijker dan wat anderen willen. Vind ik wel. Vind jij ook. De vraag is dus: hoe moet je omgaan met instanties en individuen die tussen jou en je doel instaan? Nou, zegt dit filmpje, dat is eigenlijk heel eenvoudig: daar ga je dwars doorheen. Laten we nog één keer kijken hoe je dat ook alweer doet:

Tiradedoor roeien en ruiten.

Stukje over dit stukje

Zondagmiddag. Ik hang bij een vriend op de bank. Zijn dochtertje hangt naast me filmpjes te kijken op haar tablet. De zon schijnt, maar wij blijven lekker binnen – het lijkt wel spijbelen. Die vriend maakt espresso, dochter Floor en ik laten elkaar om beurten grappige YouTube-filmpjes zien. Als Floor het Levi’s filmpje van hierboven heeft uitgezeten zucht ze diep en zegt: ‘Waarom gaan ze niet gewoon door de deur?’* Ook in de hermeneutiek heb je altijd baas boven baas.

Volgende week: Grand Hotel Budapest.

Noten

*Pitchline Heaven: ‘In the name of justice she committed a crime. In the name of compassion he broke the law.’

*Van 0.05 tot 0.07 geeft de regisseur ons een voorbeeldige close-up. Vanaf dit moment zijn we niet alleen benieuwd wat de jongen gaat ondernemen, we zien en voelen ook dat het hem ernst is – we willen dat hij zijn doel gaat bereiken.

*Gevonden op de afgesproken plek bij de finale muur; op zich bevinden ze zich op 0.16 en 0.30 ook al even in dezelfde ruimte. Accuratesse voor alles!

* Milan Kundera, Het doek (Le rideau, 2005), vertaald uit het Frans door Martin de Haan. Ambo-Anthos (2006;p.167).

*En Floor heeft natuurlijk gelijk. Ter nuancering van mijn slotinterpretatie dus dit: er rust wat mij betreft beslist geen taboe op het bewandelen van de diplomatieke weg. Het duurt misschien langer voor je je bestemming bereikt, maar in de berm van de Koninklijke route bloeien prachtige bloemen, er fladderen wel twintig soorten vlinders en overal staan campingtafeltjes met behulpzame oude dametjes erachter die je graag een koel bekertje limonade aanreiken.

Liefde is: bek dicht

‘love, in distinction from friendship, is killed, or rather extinguished, the moment it is displayed in public. (“Never seek to tell thy love / Love that never told can be.”)’

Over romantische liefde moet je privé zijn, stelt Hannah Arendt in The Human Condition. Ik volg haar graag, maar woensdag aanstaande praten Jan Drost en Mark Mieras met Colet van der Ven over de liefde in een Wat is wijsheid? (zwijgen dus) programma in debatcentrum De Nieuwe Liefde. Ik houd die avond een column, vandaar dat ik nu mijn kruit nog niet verschiet en met andermans moeite volsta. Vergeef mij dit bijeengeplakte blog: 

Ik lees veel moois in Waarom ben je niet bij mij? een verzameling Nederlandse liefdespoëzie, samengesteld door Arie Boomsma en afgelopen week verschenen bij uitgeverij Prometheus. Prettige bekenden als Komrij, Campert  en Vroman, maar ook veel recent werk. Zoals ‘Afstudeerproject’  van Mustafa Stitou (al is wat naar Paul Celans ‘Dodenfuge’ verwijst voor mij algauw goed, je asgrauwe haar Sulamith) of het titelloze gedicht van Miguel Declerq waarin alles vloeit en uitzwermt: ‘Een hoezenpoes, niet minder echt en even efemeer,/ ligt zij, etherisch, uit te vloeien op het beddengoed.’ 

Er is zoveel meer te citeren, maar voor treffende eenvoud hier het gedicht van Marjolijn van Heemstra:

 

als je wilt bak ik een ei
leg ik je uit hoe mijn
familiegeschiedenis
in elkaar steekt

ik kan je verzekeren dat
wat gebeurd is hier
tussen vier muren blijft
ik kan koffiezetten

melk warm maken
tv aandoen
verzinnen dat het regent
je jas nog nat is

sokken voor je pakken
mijn tanden poetsen
waar jij bij bent

ik kan
het raam openzetten
je de vogel laten horen
die al weken haar nest
kwijt is en gilt

 

Wie ik wel mis in de bundel, is Lieke Marsman. Niet omdat ze toevallig bij Tirade hoort en de redactievergaderingen er gezelliger op worden. Maar omdat ze me met elk gedicht opnieuw verrast, en raakt. Vooral dat. Sommigen zien in elke vorm van lof reclame of belangenvertegenwoordiging. Gelukkig kun je van poëzie en vriendschap niet eten. Alleen leven.

Afgelopen vrijdag nog op haar blog (deze van een tijdje geleden is ook mooi, btw):

 

Wiegeliedje voor wie alles moet

Je kunt het beste alles wat je moet
van jezelf in je armen houden
en fijn knijpen
zodat je enerzijds iets hebt om vast te houden
en er tegelijkertijd ruimte komt
voor kleinere activiteiten:
de sapcentrifuge aanzetten
een vergiet pakken
de gasslang laten repareren
kijken of er post is, waarschijnlijk
heb je een brief gekregen
met goed nieuws er in, iemand
wil je geld geven en jij hebt al ja gezegd
en je blijft ja zeggen
tegen kersen in een bakje leggen voor de gasten
tegen zin hebben in het euro visie songfestival
tegen iedere week een cryptogram oplossen
met je moeder

oh, je kunt wel bang worden van een
verkeerd geplaatste letter of een
film met onheilspellende afloop
maar oh, word maar niet bang van een
zich opnieuw aankondigende ochtend
die je mogelijk onbeantwoord lief laat hebben
want dat is geen duidelijk aanwijsbare reden
die ik overigens voor je weg wil nemen

oh, je kunt wel bang worden van een 
te laat betaalde rekening
maar oh, word maar niet bang van een 
te vroeg uitgesproken verliefdheid
kom, dan gaan we gezellig
in een klein karretje door een graslandschap rijden
en onderaan de heuvel druivensap drinken

het moeilijke aan ouder worden is niet
dat je steeds verdrietiger wordt
maar dat je steeds meer woorden krijgt
om je verdriet te beschrijven
en als je het kunt, moet je het doen
dat is waar
maar ik heb hier een fleecedekentje neergelegd
en ik leid je er hand in hand naar toe
en het is hier warm
en je bent hier veilig
oh

 

Zij die langere troost nodig hebben dan een gedicht (zij die in elk einde het eigen weerspiegeld zien en iets nodig hebben dat niet zo snel bij de laatste regel belandt), verwijs ik door naar deze blog van essayiste Katie Roiphe: ‘The Best Breakup Books’.

De foto boven Roiphe’s stuk is nogal slecht in scène gezet, maar bevat tegelijkertijd het bewijs dat de uitdrukking van onze liefde veelal een openbare aangelegenheid is – een herkenbare act. Dacht Arendt dat er zoiets was als authentieke liefde of wilde ze slechts misbruik onder het mom van liefde voorkomen? Ik vermoed het laatste: ‘Because of its inherent wordlessness, love can only become false and perverted when it is used for political purposes such as the change or salvation of the world.’

Hoe een authentieke liefdesverhouding er in volledige intimiteit uitziet komen we natuurlijk nooit zeker te weten: de beleving van de ander is zonder expressie niet te bewijzen.

Nog één tip (omdat ik mijn luie blog en het gebrek aan eigen woorden wil overschreeuwen met veel). Ik lees nu in het vijfhonderd pagina’s tellende Antifragiel. Dingen die baat hebben bij wanorde van filosoof Nassim Nicholas Taleb. Het boek bevat hoofdstukken en ondertitels als ‘Hak alsjeblieft mijn hoofd af’, ‘De tijdbom genaamd stabiliteit’ en ‘Emotionele robuustificering in het stoïcisme’.

Of de meest geruststellende: ‘Wat mij niet doodt, doodt anderen’.

Onder het mom ‘wat ik niet zeg, zeggen anderen’, spreek ik me woensdag onverschrokken publiek over de liefde uit.

 

Tegen de ‘guilty pleasure’

Het 450ste nummer van Tirade is in aantocht. Om deze bescheiden mijlpaal kracht bij te zetten nodigde de redactie 45 schrijvers uit om ieder een tirade van 450 woorden tegen iets of iemand af te steken. Omdat ik zelf bijna elke dag loop te tiraderen, volgt op deze plek een wekelijkse tirade.

Welke idioot heeft ons ooit opgescheept met de term guilty pleasure? Die term doet al een paar jaar opgeld, in de overvolle categorie van containerbegrippen, terwijl hij kant nog wal raakt. Een guilty pleasure zou namelijk iets zijn waar je plezier aan beleeft en je tegelijkertijd schuldig over voelt. De ‘schuld’ bestaat vaak uit niet meer dan de angst dat een ander jouw lowbrow, campy en platvloerse smaak ontdekt – smaak in wat dan ook: muziek, films, boeken, eten, spelletjes.

We praten er graag over, merk ik. Het lijkt net alsof vragen naar iemands guilty pleasure een standaardzin is geworden voor als het gesprek even doodslaat. In DWDD was er laatst een item over het 25-jarig bestaan van Sky Radio, en aan tafel ging het dus over muziek die ‘strijdig met de collectieve smaak’ is, omdat die zender daarin zou voorzien. Sky Radio is zo’n beetje de best beluisterde zender van dit land, en volgens mij zelfs de vleesthermometer van de maaiveldse muzieksmaak. Ik hoop oprecht voor Matthijs dat ze er veel Roger Wittaker uitzenden, vindt hij prachtig.

Het zou me eerlijk gezegd worst wezen wat iemand mooi vindt of niet. Intrinsieke schoonheid bestaat niet, beauty is in the eye of the beholder, en wie zijn wij om over andermans oog te oordelen? Graag naar Austin Powers kijken, ik noem maar wat, is geen reden om iemand een schuldgevoel aan te praten. Sterker nog, het is een imaginair schuldgevoel, want ook voor de smaakpolitie geldt: guilt is in the eye of the beholder. Terwijl de een vindt dat je je moet schamen omdat je elke avond naar DWDD kijkt, roept een ander foei omdat je elke dag een chocoladereep naar binnen werkt.

En ben je niet schuldig in de ogen van anderen, dan vind je zélf wel dat je je schuldig maakt aan iets plezierigs. Dat is een schuld-pleziersensatie in optima forma: een schuldvermenging van-heb-ik-jou-daar, schuldenaar en schuldeiser in één persoon verenigd. Absurd.

Ik zal niettemin een duit in het schuldenzakje doen. De mensen fronsen hun wenkbrauwen wanneer ik zeg dat ik inderdaad graag roddel- en lifestylebladen lees, net als het verzameld werk van Kluun, Vuijsje en Mary Renault. Hoongelach, omdat ik luister naar Status Quo, Vangelis en Yann Tiersen. Of omdat ik houd van dat ene nummer van Hanson en marathonsessies Bloedverwanten of Downton Abbey (jawel). Ik haast me te zeggen dat ik daar trots op ben en dat ik schuld een zwaar woord vind; het is een gevoel dat ik me niet zomaar laat aanpraten. Bovendien, waar bemoei je je mee?

Laten we dat betuttelende guilty pleasure toch collectief afschaffen. Er bestaat simpelweg niet zoiets waanzinnigs als (objectieve) schuld vanwege smaak, en smaak is natuurlijk ook een volslagen subjectief begrip. Al dat geouwehoer over guilty pleasures maakt suffe burgertrutten van ons. Daar kunnen we straks met onze collectieve goede smaak, lekker veilig weggestopt in onze oneindige onschuld, de smaakfascisten voor bedanken…

 

* Luisteren: Guilt van Marianne Faithfull.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Wiegeliedje voor wie alles moet

Een paar dagen geleden las ik een leuk stuk (getiteld ‘Ben ik een elitaristisch rund?’) van mijn goede vriendin Reowin  in het periodiekje van de studentenvereniging waartoe ik mij reken. Ze schreef over haar angst voor het leven en over hoe die soms interfereert met haar verlangen naar liefde (seks): wanneer je eenzaam en bang in bed ligt is het laatste wat je wil dat er iemand naast je ligt die je zo kan zien. Omdat je jezelf hiermee erg in de weg kunt zitten, noemde ze vervolgens een aantal manieren om deze levensangst te overwinnen (o.a. oxazepam, lorazepam, diazepam en yoga). Mijn eigen persoonlijke manier om angsten (alsook verdriet, woede en onrust) te bezweren is echter het lezen van poëzie. Ik ben soms bang dat mijn liefde voor poëzie niet voortkomt uit een liefde voor de literatuur zelf, maar simpelweg uit een egocentrische drang om me in alles te herkennen – mooie gedichten vind ik vaak die gedichten die mijn dan huidige gevoelens omschrijven.

Reowin: “Het tegenovergestelde is ook denkbaar, namelijk niet zozeer dat je teveel angsten hebt, maar juist dat je van mening bent dat je teveel seks hebt. In dat geval is het misschien een idee om de volgende vragen eens in je hoofd te laten omgaan. Waartoe zijn we op aarde? Wat kan ik wél? Meende de koffiejuffrouw het toen ze me een goede dag wenste? Ben ik een elitaristisch rund? Ben ik een stiekeme racist? Zijn mijn ouders wel mijn ouders, en zo nee, is dat erg? Hou ik überhaupt van iemand? Moet ik stoppen met studeren? Ben ik een gewoon gênante danser of een héél gênante danser? Heb ik een rare stem? Zou GroenLinks ooit nog boven de 5 zetels uitkomen? Weet ik genoeg van Afrika en Zuid-Amerika? Ben ik een slaaf van de belastingdienst? Ben ik mijn moeder? Bestaat het woord elitaristisch wel?”

Bovenstaande gedachtegang is mij maar al te bekend. Maar ik laat mij niet kisten. Het voordeel aan een grote aanleg tot zelfreflectie is immers dat je jezelf ook kunt corrigeren! Bijvoorbeeld: je bent nog maar net gestopt met roken, hetgeen op zich goed van je is, maar je had nooit moeten beginnen, en nu bestaat er de kans dat je vijf kilo aan zult komen, waardoor je van plan bent drie dagen waterige minestronesoep te eten, wat echt onzin is, waarna je pizza gaat eten met je vrienden. Je wil daar iets over zeggen wat grappig en charmant is, maar alles wat je zegt zwel je aan tot het mogelijk poëtische waarde heeft, wat je jezelf kwalijk neemt, waardoor je jezelf relativeert, net zoals je het jezelf kwalijk neemt dat je de mensen tegenkomt die je angstvallig probeert te vermijden, wat toch gek van je is, waardoor je jezelf ook maar meteen vergeeft, misschien is het trouwens een goed idee om het contract voor je tweede bundel te tekenen, dan zit er in elk geval een beetje schot in de week, als je nog een paar gedichten schrijft zul je er bovendien een beetje geld voor krijgen, waardoor je die ene trui kunt kopen, waardoor je je goed zult voelen over jezelf, maar verdien je dat eigenlijk wel, ja, echt wel…

Ik had dringend behoefte aan bezwerende poëzie. Ik wist even niet goed waar ik die kon vinden. Toen heb ik zelf maar iets geschreven.

Wiegeliedje voor wie alles moet

Je kunt het beste alles wat je moet
van jezelf in je armen houden
en fijn knijpen
zodat je enerzijds iets hebt om vast te houden
en er tegelijkertijd ruimte komt
voor kleinere activiteiten:
de sapcentrifuge aanzetten
een vergiet pakken
de gasslang laten repareren
kijken of er post is, waarschijnlijk
heb je een brief gekregen
met goed nieuws er in, iemand
wil je geld geven en jij hebt al ja gezegd
en je blijft ja zeggen
tegen kersen in een bakje leggen voor de gasten
tegen zin hebben in het eurovisie songfestival
tegen iedere week een cryptogram oplossen
met je moeder

oh, je kunt wel bang worden van een
verkeerd geplaatste letter of een
film met onheilspellende afloop
maar oh, word maar niet bang van een
zich opnieuw aankondigende ochtend
die je mogelijk onbeantwoord lief laat hebben
want dat is geen duidelijk aanwijsbare reden
die ik overigens voor je weg wil nemen

oh, je kunt wel bang worden van een
te laat betaalde rekening
maar oh, word maar niet bang van een
te vroeg uitgesproken verliefdheid
kom, dan gaan we gezellig
in een klein karretje door een graslandschap rijden
en onderaan de heuvel druivensap drinken

het moeilijke aan ouder worden is niet
dat je steeds verdrietiger wordt
maar dat je steeds meer woorden krijgt
om je verdriet te beschrijven
en als je het kunt, moet je het doen
dat is waar
maar ik heb hier een fleecedekentje neergelegd
en ik leid je er hand in hand naar toe
en het is hier warm
en je bent hier veilig
oh

Here And Not

UnknownVoor mijn veertigste verjaardag kreeg ik een gebundelde briefwisseling tussen Paul Auster en John Coetzee. Een toepasselijk cadeau*, gezien mijn leeftijd en grote liefde voor het werk van beide schrijvers. 

Eigenaardig aan de briefwisseling is dat hij moedwillig lijkt te zijn opgestart. In de eerste brieven spreken de mannen af eens lekker te gaan pennen om te zien of hun wisseling niet wat ‘vonken’ op kan leveren. Misschien vonden ze dat nodig.

Auster en Coetzee schrijven in hun fictie heel dicht op de persoon. De toon in hun brieven is – al wordt hij geleidelijk warmer – wat droog, alsof ze weten dat ze elk moment door een groot publiek gelezen kunnen worden. Coetzee lijkt überhaupt geen humor te hebben. Pogingen van Auster hem tot grappen te verleiden lopen op niets uit.

Hoewel de wisseling tussen 2008 en 2011 loopt, beginnen de mannen per brief en eindigen ze per brief (Auster) en fax (Coetzee), omdat ze inzien dat de post** er wat te lang over doet. 

Auster wil het hebben over sport, wat Coetzee een beetje afhoudt. Coetzee zet nogal naïeve bomen op over het verhelpen van de kredietcrisis door geld bij te drukken, die Auster respectvol laat staan. 

Here And Now toont twee oude mannen aan wie de wereld voorbijgeraasd is: aan het eind ontstaat er zelfs een discussie over het toelaten van ‘nieuwigheden’ als email en de mobiele telefoon in hun proza.

Dit is geen recensie.

Deze week las ik elke avond voor het slapengaan in Here And Now. Bij het dichtslaan van de bundel gleed ik een heerlijk diepe slaap in. Het was rustig, veilig en warm in de werelden van John en Paul. 

 

 

* Dank, Jochem Pinxteren en Phil Compernolle!

 

** Tussen de V.S. (Auster) en Australië (Coetzee).

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Waar gebeurd is geen bezwaar

Het niet bestaande houten kerkje

In haar column in NRC- handelsblad schrijft Margriet Oostveen dat Neerdonk een goede titel voor een roman zou zijn, in stijl iets tussen het werk van A.F.Th. van der Heijden en Gerard Walschap (?) in. Oostveen refereert aan het verse wetenschapsschandaal rond professor (em.) antropologie Mart Bax.

Neerdonk is een gefingeerde naam voor een Brabants dorp waar Bax in onderzoek uit de jaren ’80 heiligenverering, een vernederingsritueel, een houten kerkje en een conflict met het diocees situeert. Alle zaken die nu niet meer te reproduceren zijn en waarvan de commissie Baud, na onderzoek in opdracht van de VU concludeert dat ze waarschijnlijk verzonnen zijn.

Er maakt zich een eigenaardig hijgerige hype-sfeer eigen van de berichtgeving rond wetenschapsfraude. Met Diederik Stapel nog vers in het achterhoofd is fraude van wetenschappers een mediaspektakel. Het is ook van alle tijden dat men graag wie hoog geklommen is, diep ziet vallen. Daarbij is woede wel gerechtvaardigd: fraude in de wetenschap raakt heel veel mensen en beschadigt erg veel. Begrijpelijk dus dat men er een commissie op zet. Dat deze commissie vervolgens een rapport publiceert dat ik met meer plezier heb gelezen dan menig roman, is bijvangst.

Michiel Baud is de diplomaat onder de wetenschappers geworden, lees het rapport eens: het is echt erg goed. Vijf sterren zou ik zeggen. (co-auteurs Susan Legêne en Peter Pels). Welgeformuleerd, diepgravend, spannend, gedegen, huiveringwekkend, wijs.

Zelfreinigend vermogen kan men aan de wetenschap wel overlaten, toont het rapport, mooi zijn dan ook de verschillende episodes die de interne werking van het wetenschapsbedrijf bekritiseren: politiek rond benoemingen, en ook publicatiedrang. Want interessant is natuurlijk het waarom: wat is de reden alles en iedereen te foppen, als het geen vorm van pathologische leugenachtigheid is.  ‘In deze context doen universitaire bestuurders er goed aan opnieuw te overwegen welke averechtse effecten de toegenomen publicatiedruk, vooral waar afgemeten aan gekwantificeerd auteurschap, op onderzoekers en onderzoeksafdelingen kan hebben. In het geval van Bax werden de voordelen van een hoge wetenschappelijke productie vaak boven kwaliteit, validering en inhoudelijke discussie gesteld. Het is duidelijk dat in deze context iemand als Bax veel manoeuvreerruimte en macht heeft kunnen verwerven. Dit ging ten koste van een kritische blik op zijn verslaglegging. De nadruk op wetenschappelijke productie is de afgelopen jaren alleen maar groter geworden. Dit kan leiden tot ongezonde verhoudingen waarin publicatiedruk (opnieuw) kan leiden tot sektarisme, gebrek aan tegenspraak en afhankelijkheid.’

Het is goed ons te realiseren de Stapels en Baxen van deze wereld nu en in de toekomst terdege bestraft worden – ik krijg haast medelijden als ik ze in mijn verbeelding zie zitten, op een bank, in een buitenwijk –  beter is het mijns inziens de nadruk te leggen op het ongelooflijke krachtige zelfonderzoek dat de wetenschap toont.

Het is moeilijk zoiets toe te geven, maar ik verwacht dat in retrospectief deze namen verbonden zullen blijven aan een geweldige sprong voorwaarts in de kwaliteit van de Nederlandse wetenschapsbeoefening. Met andere woorden: toen in de 80-er en 90-er jaren alles nog in orde leek, was het pas echt mis.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Literaire prijsvraag

De afgelopen weken beschreef ik voor hard//hoofd acht keer de zondag van een bekende en soms een wat minder bekende schrijver. Leila Merkofer maakte er telkens een erg mooie illustratie bij. 
           
De acht stukken en illustraties vind je hier. De naam van de beschreven schrijver wordt steeds niet genoemd. Daarom heeft hard//hoofd een literaire prijsvraag uitgeschreven: de eerste drie mensen die de acht juiste namen mailen naar redactie@hardhoofd.com, krijgen mijn boek Nestvlieders.

Fragment uit een van de verhalen:

Ik had me er al bij neergelegd dat ik op mijn eigen verjaardag geen enkel medemens zou zien. Tot er om een uur of vier ineens een collega voor de deur stond. Een dichter die wilde dat ik met hem meeging naar een boekpresentatie.
           “Een boekpresentatie op zondag?” vroeg ik.
           “Vanwege de titel,” zei de dichter. “Doordeweeks aardappelen en op zondag altijd vrijen. In De Telegraaf werd het boek al ‘de Madame Bovary van de twintigste eeuw’ genoemd.”
           “Een werkelijk prachtige, heel sensuele titel,” zei ik peinzend. Ik liet de dichter binnen, we dronken een fles wijn ter viering van mijn verjaardag en daarna gingen we op pad.

We waren nog maar net de deur uit, toen ik zei: “Verdomme, ik ben vergeten te kakken.” Het was bij de ingang van het Wertheimpark.
          “Dan gaan we toch even terug?” stelde de dichter voor.
          “Ach, dat is de moeite niet,” antwoordde ik. Door de wijn was mijn teleurstelling over de veertien afmeldingen volledig verdwenen. Goedgehumeurd liep ik het park in om ergens vlak achter het hek, naast een struik, mijn gevoeg te doen.
          De dichter begon nogal burgerlijk te protesteren maar hij kon me moeilijk tegenhouden. “Als je moet, dan moet je!” riep ik door de spijlen heen.
          “Maar heb je dan wel wc-papier bij je?”
          “Een mens heeft toch handen?” riep ik terug. God, wat een zeikerd, dacht ik. Mijn hele leven had ik al een keer als een hond in het park willen schijten.
          Ik veegde mijn vingers af aan de bladeren van de struik.
          De rest van de wandeling was de dichter op een heel kinderachtige manier aan het giechelen. Dit was geloof ik het raarste wat hij ooit had meegemaakt. Sommige mensen zijn weinig gewend.

Tarte à l’orange et à la ricottaalles wat ik liefheb

Uit de kaaskoeling van de supermarkt heb ik een kuipje ricotta meegenomen (lasagne met spinazie, tomatensaus en ricotta – vergeet de versgeraspte nootmuskaat niet, die máákt dit gerecht). Thuis, aan het aanrecht, met de middagshow van Q-Music op de radio, bestudeer ik de binnenkant, of achterkant, van het kartonnen wikkel dat ik van het kuipje heb getrokken. Boven een blauwe inkttekening van een korstdeegtaartje de woorden: Tarte à l’orange et à la ricotta. Er slaat een golf van nostalgie over me heen die me – tegenstribbelen, de aanrechtrand vastgrijpen, watertrappen heeft geen zin – krachtig mee terugtrekt naar de kinderjaren die Nabokov en ik aan het begin van de twintigste eeuw doorbrachten in Rusland. Het witte zomerpak van onze vader! Onze gouvernantes! De tekenlessen! De eindeloze zwerftochten rond Wyra! Vlinders! Nachtfietsen! Tamara! Poëzie!

‘Ik beken dat ik niet geloof in de tijd. Ik vouw mijn vliegend tapijt na gebruik graag zodanig op dat het ene deel van het patroon over het andere valt. Laat bezoekers struikelen. En het hoogste genot van tijdloosheid – in een lukraak gekozen landschap – is als ik tussen zeldzame vlinders en hun voedselplanten sta. Dat is vervoering, en achter die vervoering ligt nog iets anders, wat moeilijk uit te leggen is. Het lijkt een vluchtig vacuüm waar alles heen stroomt wat ik liefheb. Een gevoel van dankbaarheid jegens willekeurig wie – jegens de contrapuntische geest van het menselijk lot, of de tedere spoken die een gelukkige sterveling ter wille zijn.’*

Op de bakplaat karameliseert een gemorste druppel tomatensaus.

 

Soundtrack: schrijven/lezen.

 

‘En dat Libelle-interview?’

‘Mag ik nog niet op internet zetten – het nummer verschijnt volgende week pas.’

Volgende week: ‘Na de liefde is goochelen het allerbelangrijkste in mijn leven. En kijk es… hup: nog een konijn, hahahaha!’

Agendapunt

Aanstaande woensdag presenteert Walter van den Berg zijn roman Van Dode Mannen Win Je Niet (VDMWJN) bij De Nieuwe Boekhandel (Amsterdam). Op het platform van Passionate vind je een voorpublicatie uit het boek. Van den Berg zelf wees al op het verband tussen het verhaal Voetbalkantine, uit Tirade 449, en VDMWJN.

Tirade – leest.

vnNoot

* Citaat: Vladimir Nabokov, Speak, Memory (1951/1966, Nederlandse vertaling, Geheugen, spreek, Rien Verhoef, BB, 1992;p. 141/142).

ODOL

s’ Ochtends waak ik met een ODOL (overdreven denken over (het) leven), talloze vragen die eruit moeten. Wanneer ik twee keer snooze verdwijnt de ergste druk, gaat het denken over in een dromen: een staat waarin vraag en antwoord niet gescheiden zijn omdat ik creator ben van allebei. Het is ook het enige moment van de dag dat dit soort pathetiek geoorloofd is. Ik prijs me gelukkig dat er gedurende mijn halfslaap geen stemmen zijn, geen vragen die alleen een praktisch antwoord eisen, kinderbehoeften, overlevingsnoodzakelijkheden als gesmeerde boterhammen en gestrikte veters.

Voor alle ouders of ongelukkigen die het fijn vinden om te weten: ik denk vaak aan jullie, wanneer de wekker gaat en mijn minihaat gericht is op een ding van plastic, niet op een mens (het kussen naast je) of mensje (aan je bed). Haat floreert bewaard voor dingen die geplakt kunnen worden met lijm, echte lijm die in seconden bindt en niet uit jaren therapie bestaat.

Toen ik nog jonger was dacht ik: wanneer je veel vraagt verlies je uiteindelijk het recht op een antwoord. Als je een spelletje Wie is het? speelt, heb je ook maar een aantal beurten om bij de Juiste uit te komen. Wie met elke vraag weinig gezichten naar beneden ziet klappen, verliest de hoop op het verkrijgen van een overzichtelijk speelveld met slechts één opgerichte Naam. Maar het gaat er niet om of het Bill met zijn oranje sik is, of Maria met haar groene baret en pruilmond. Het spel zit ‘m in de vragen en is juist voorbij met de winst.

Dat was de enige waarheid die ik in de kerk vond, het jaar dat ik ging. De wekelijkse anderhalf uur in het steenblokken gebouw tussen de maisvelden in het middleclass, afgelegen Amerika, leerde ik dat de illusie van het antwoord het enige is dat ertoe doet.

Er werd gebeden voor zieke X en zieke Y, moeder of zus zoveel, maar de dood is werkelijk gemener voor hen zonder zorgverzekering. Er werd gebeden voor de jongens (toch vooral jongens) die hun studie niet konden betalen en daarom in de Army Reserve waren gegaan. Een goede deal, dachten ze: een keer per maand melden, af en toe op bootcamp.
Totdat Irak. Studieverlaters werden het, en niet uit vrije wil.

Een jongen met een mooi gezicht dat niet meer lachen kon, kwam terug naar zijn vrouw die plots zes maanden zwanger bleek. Hij was er negen weggeweest. Er werd voor hem gebeden en ik die niet geloofde gaf hem liefde van een ander soort. Dat troostte. 

De dagen dat ik wakker word en een beter leven vraag voor de ouders die hun vuist laten neerkomen op de wekker en denken ‘mis’, die tijdens het smeren gaten schrapen in het slappe brood voor kindertanden en onder de douche geen shampoo kunnen vinden die niet voor tere hoofdhuid en babyhaartjes is bedoeld, voor die ouders vraag ik een beter leven om direct daarna te weten: dat kankeren voor anderen is, net als bidden, vooral een houvast voor jezelf.

Het beste is opstaan, het zachte kussen koud laten en de pc aan. Op vatbare dagen stel ik me voor dat de opstartgong van mijn laptop een zucht van verlichting is, zoals het hinderlijke, maar bevestigende blaffen van een hond – baasje is er weer.

De cursor kwispelt in een vers word.doc. Het mooie van dat streepje is: hoezeer je ‘m ook najaagt met woorden, het blijft terugkeren en weer verdwijnen, vragend.

iwo003 

Tegen reaguurders

Het 450ste nummer van Tirade is in aantocht. Om deze bescheiden mijlpaal kracht bij te zetten nodigde de redactie 45 schrijvers uit om ieder een tirade van 450 woorden tegen iets of iemand af te steken. Omdat ik zelf bijna elke dag loop te tiraderen, volgt op deze plek een wekelijkse tirade.

Laten we er met z’n allen eens mee ophouden elkaar vanuit onze luie stoel allerlei ziektes en de dood toe te wensen. Ik verwijt iedereen die meedoet aan het spuien van dat soort ongefundeerdheden op internet ernstige lafheid. Veilig weggestopt achter je computer en firewall je zienswijze geven omdat die nu eenmaal voortkomt uit jouw particuliere gedachtes, daar schiet niemand iets mee op. Zonder argumenten, zonder weerwoord, zonder te luisteren kun je geen discussie houden.

Het staat buiten kijf dat iedereen recht heeft op een mening, maar het is absoluut geen noodzakelijkheid die altijd maar te delen. Ook tegen zware woorden, tonen van agressie, beledigingen en frontale aanvallen heb ik geen principiële bezwaren. De snelheid om je gedachtes te delen ligt tegenwoordig zo hoog dat eens te meer inzichtelijk wordt dat de mensen veel minder fatsoenlijk zijn dan gehoopt. In onze diepste natuur zijn we beesten, homo homini lupus.

Veel mensen kwakken hun haat zomaar op internet zonder zich bewust te zijn de kracht van het digitale woord. Korte tekstjes op internet kennen geen intonatie (net als sms’jes, tweets, whatsappjes, facebookberichten en -posts). Dat betekent dat dezelfde tekst op meerdere manieren kan worden opgevat. Neem nu de volgende reaguurder (achterliggende kwestie bespreek ik verderop):

Bennie 12/09/2013 14:12
Ik vind Monique Burger een trut

Niemand zou die zin op een neutrale toon uitspreken: Bennie zou het woord ‘trut’ met volle overtuiging uitbraken, een ander zou dat woord juist rekken tot een soort zeikerig ‘truhuhuuut’ om dezelfde uitspraak van enige humor te voorzien en tegelijkertijd de lulligheid ervan te accentueren. Voor je het weet leest iemand er iets heel anders in dan je eigenlijk bedoelt, wat alleen te voorkomen is door ergens dieper op in te gaan. Dat doet Bennie niet, en dat maakt hem en zijn uitspraak tot betekenisloze losse flodders.

Dat schelden geen pijn doet, geloof ik niet. Het getypte woord kan zelfs zonder scheldwoorden pijnlijk zijn, digitaal schelden kan pijn doen. Ook al gaat het over een volstrekt futiel ogend zaak, zoals het Koningslied, er zal altijd wel iemand aan de andere kant van de lijn geraakt zijn wanneer je iets schrijft in de trant van ‘de W van walgelijk’ of ‘ver-beis-ter-end slecht!’ (sic). Het staat iedereen vrij zoiets te denken en te schrijven, maar het wereldkundig maken is vers twee. Helemaal wanneer je een Nico Dijkhoorn bent en uit hoofde van je functie lekker wilt scoren met een pittige tweet: ‘Ik ben voor een milde steniging van iedereen die aan deze wanstaltige troep heeft meegewerkt en nog gaat meewerken.’ Dat is een subtiele verwoording, maar ook op een milde steniging volgt waarschijnlijk de dood.

Iemand doodwensen vanwege een lied dat niet aan je smaak voldoet is buitenproportioneel. Net zo is het buiten de perken wat bovengenoemde boekhandelaar Monique Burger naar haar hoofd geslingerd heeft gekregen na haar blog op de site van Boekblad. Zij legt daarin uitgebreid uit op welke manier ze met arme mensen in haar boekwinkel is geconfronteerd en dat ze dat als schokkend heeft ervaren. Althans, zoiets bedoelde ze waarschijnlijk; jammer dat ze zich zo onhandig heeft uitgedrukt. Het kwam haar te staan op een ontspoorde stroom reactiediarree. Een van de opmerkingen:

Theo 17/09/2013 15:16
Echt een ziek persoon om zo’n stuk te schrijven. Hoop echt dat je zaak failliet gaat en zelf eens gaat ondervinden wat armoede betekend. DWDD LAAT HAAR AUB NIET NOG EENS VERSCHIJNEN.

Dat Theo halverwege weet waar de caps lock-knop zit, mag een wonder heten. Hoe kom je ertoe iemand als ‘ziek persoon’ te bestempelen op grond van uit de bocht gevlogen uitspraken over paupers in boekwinkels? Iemand failliet wensen is geen vorm van ‘oog om oog’ maar hetzelfde als pek en veren voor een snotneus die een lolly heeft gestolen. Disproportionele vergelding ten top. Theo is waarschijnlijk een gedachteloze kikker die een hol riet in de bek heeft dat met het andere uiteinde in zijn aars steekt. En maar blazen.

Ik pleit voor twee keer nadenken voordat je je reactie op het internet gooit. De dood en ziektes zijn uit den boze, die snijden per definitie door je ziel wanneer ze zwart op wit staan. Uitingen van haat en onvrede zijn niet effectief als er altijd vol op het orgel gespeeld wordt, dus niet meteen de kleinste bijzaak de hoogste boom in willen jagen. Enig fatsoen strekt ook tot aanbeveling, maar mensen blijken daartoe slechts beperkt in staat te zijn: mocht je toch een volstrekt onfatsoenlijke reactie willen delen, zorg dan voor duidelijke vermelding van het waarom.

Anders is de onvermijdelijke consequentie dat het internet dichtslibt als het afvoerputje in de wasbak. Het begint in de afvoerpijp, maar op een gegeven moment staat de vuiligheid tot aan de rand. En dan vraagt iedereen zich af waarom het zo ver moest komen.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Søren Kierkegaard, Marcus Aurelius

Gisteravond in bed las ik verder in de dagboeken van Søren Kierkegaard, waar ik tot dan toe slechts een beginnetje in wist te maken. Tegelijkertijd, terwijl ik iets interessant lees, houd ik daarnaast vaak als klankbord mijn eigen dagboek bij. Goed, daar gingen we.
 
Ik, omdat ik het zo fijn vond te lezen in het dagboek van een zo slimme man en het heel zinvol van mezelf vond om voor het eerst in lange tijd een avond alleen thuis door te brengen om te studeren:
 
– Andere mensen zijn ook maar een gering onderdeel van het leven: daarnaast leren, inzichten vergaren, kennis opdoen – dat kan een ander toch niet van je overnemen. Ja, ze kunnen de dingen inzichtelijker maken door je zichzelf te tonen, maar mogelijk liegen ze (i.e. geen cartesiaans solipsisme maar alledaags menselijk wantrouwen: zij bestaan ook, maar hebben niet het juiste met je voor).
 
Søren antwoordde al op de eerstvolgende bladzijde: Wat zou het mij baten als ik een zogenaamde objectieve waarheid zou ontdekken; als ik mij door alle filosofische systemen heen werkte en er, desgevraagd, kritieken over kon schrijven; dat ik in elk systeem de inconsequenties aan zou kunnen wijzen; (…) – wat zou het mij baten als ik de betekenis van het christendom uiteen zou kunnen zetten, de talloze geïsoleerde fenomenen zou kunnen verklaren, als die voor mijzelf en voor mijn leven niet van diepere betekenis zouden zijn?
 
Nou, weer een klein beetje grond onder mijn voeten weggemaaid. Ik had niet per se de ambitie om ooit de betekenis van het christendom uiteen te zetten, maar ik dacht toch: misschien kan ik mijn hart met kennis vullen; niet alleen mijn hoofd. Kennis is een hele stevige substantie, een soort cement. Dat leek mij veilig. Ik kan niet goed uitleggen waarom ik het lezen van andermans dagboeken altijd zo geweldig vind – misschien omdat het het ultieme bewijs is van het feit dat andere mensen ook denken (nogmaals, ik bedoel hier niet solipsistisch te zijn, maar je eigen gevoelens en gedachten voelen vaak zoveel prangender dat het gemakkelijk is om aan die van anderen voorbij te gaan) – waarmee ik mijn gedachten overigens helemaal niet op een lijn wil plaatsen met die van Kierkegaard.
 
Zijn dagboeken doen me qua stijl en wijsheid een beetje denken aan de Meditaties van Marcus Aurelius, een klein boekje dat ik ooit op mijn 15e las en dat destijds veel invloed op mij had. Een stukje:
 
20. Anything in any way beautiful derives its beauty from itself, and asks nothing beyond itself. Praise is no part of it, for nothing is made worse or better by praise. This applies even to the more mundane forms of beauty: natural objects, for example, or works of art. What need has true beauty of anything further? Surely none; any more than law, or truth, or kindness, or modesty. Is any of these embellished by praise, or spoiled by censure? Does the emerald lose its beauty for lack of admiration? Does gold, ivory, or purple? A lyre or a dagger, a rosebud or a sapling?
 
Dit dwing ik mijzelf sindsdien in mijn hoofd op te zeggen als ik weer eens om complimentjes aan het vissen ben (iets wat ik vaak en graag doe). Het is ook iets wat helpt tijdens het schrijven – het laat je je tekst door enkel je eigen ogen bekijken, schudt de meelezers van je rug. In die zin is het misschien een mooie aanvulling op Gilles’ stukje hieronder. En toen las ik vervolgens ook nog dit bij Kierkegaard – Gilles, this one’s for you
 
9 oktober 1836
Literaire geleerdheid lijkt vaak op een ondoordringbaar oerwoud, waar men op enkele plaatsen een plek vindt waar men kan rusten of een familie tegenkomt die beweert de weg te kennen in het dichtstbijzijnde district, maar die hun inlichtingen meer overgeleverd hebben gekregen dan dat zij zelf die weg gegaan zijn. In dit literaire oerwoud woont ook een troep wilde dieren (recensenten), die men met allerlei lawaaiige instrumenten op een afstand moet houden, bij voorbeeld door een pact te sluiten met andere recensenten. Het allerbeste zou misschien zijn met de recensenten te kunnen doen als met ratten: ze zo africhten dat ze elkaar bijten.
 
 
Marcus Aurelius, Meditations, Penguin Books, 2004, p. 33
Søren Kierkegaard, Dagboeken, Privédomein 174, De Arbeiderspers, 1991, p. 27-37
 

Een veilige ruimte

imagesWe waren klaar met vergaderen. Martijn* en Simone* stonden te praten op het stoepje van de uitgeverij toen Otis de Hond en ik naar buiten kwamen. 

Simone vertelde hoe zwaar het was geweest om – ook al zat ze maanden in haar uppie in Brooklyn – te werken aan haar eerste boek. Het moeilijkst was gebleken (en dit zijn mijn eigen woorden) een ‘veilige ruimte’ in stand houden. Een ‘atelier in je hoofd,’ waar je kritiekloos kunt werken, mag spelen in de wetenschap dat je ongezien en vrij bent. Bedenken hoe een tekst op de lezer gaat overkomen is een heel ander proces en hoort later aan de beurt te komen.

Ik moest denken aan de absolute vrijheid waarin ik mijn eerste boek schreef. Met elke dag dat ik eraan werkte werd Hier sneeuwt het nooit mooier, tot ik op de presentatie in vol vertrouwen zei: ‘Kom maar op met die recensies, ik weet niet wat ik hier nog aan zou kunnen verbeteren.’

Tot dat moment had ik nog nooit een literaire recensie gelezen. Dom? Misschien, maar het gaf me wel de ruimte die ik nodig had. Mijn werk was niet bijgestuurd door wat voor besef van andere smaken of heersende meningen dan ook. Twee jaar lang was ik vrij geweest. Volkomen veilig en vrij. 

Een tweede boek is – zegt iedereen – het moeilijkst te schrijven. Dat merkte ik vooral in de begintijd van het werk aan Het laatste kind. Het atelier in mijn hoofd werd steeds binnengedrongen door vreselijke stemmetjes. ‘Toch niet weer over dood en verlies?’ zeiden ze, en: ‘Komen al je lijntjes lekker bij elkaar?’ ‘Wel erg traag en boemelend Van Oorschotproza, dat jij daar aan het typen bent…**’

Ik ken Simone goed genoeg om te weten dat ik haar niet zielig mag vinden, maar opeens had ik vreselijk met haar te doen. Het is één ding om te moeten vechten tegen de stemmen van recensenten in je hoofd, maar wat als je zelf recensent bent? Als je honderden boeken hebt gelezen en besproken? Ik probeerde het me voor te stellen en haakte heel snel af.  

Voor iedereen die een lelijke recensie heeft gekregen en toch een volgend boek aan het schrijven is: het kan nog veel en veel erger.  

 

* Martijn Knol en Simone van Saarloos (boekrecensent voor de Volkskrant), mederedacteurs van Tirade

** Een kleine lezing uit de kritiek op Hier sneeuwt het nooit. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Kroos en apps

 

Kroos te Waterland

Hardlopend in Waterland zag ik wat ik al een poosje niet meer gezien had: een sloot dichtgelopen met kroos. Ik maakte er een foto van en zette die foto als achtergrond op mijn mobiele telefoon omdat me het opeens een goede waarschuwing toescheen voor obsessief mediagebruik.

Het verschijnsel dat kroos de overhand neemt op een sloot is een gevolg van hypertrofie. Doordat boeren veel mest uitrijden op hun land, spoelt de mest de sloot in, een zeer voedzame bron voor bepaalde waterplanten als kroos, die de overhand gaan nemen. Doordat kroos het gehele wateroppervlak inneemt, komt er geen licht meer op de bodem van de sloot, diepere planten sterven af, het bijbehorend ecosysteem verdwijnt, kleine waterdiertjes, grotere waterdiertjes, afijn, de ‘schoolplaatsloot’ zoals deze hieronder: het bestaat niet meer.

Een van de meest angstaanjagende berichten van de laatste tijd vond ik dat er zoiets bestaat als de ‘inbox-gestuurde ambtenaar’. Veel mensen handelen en denken eigenlijk alleen nog maar op basis van de impuls van een mailtje, whatsappje, bericht. Men wacht op impulsen. Psychologisch is  de mail een microverslaving naar sensatie. Je opent je mail met een verwachting, er kan namelijk goed nieuws of slecht nieuws zijn dat je een kort moment van euforie levert, een liefdesbrief, een boze mail, iets dat je opwekt.  

3276617634_d8d1b1fe7c
‘In sloot en plas’ van de befaamde schoolplaatillustrator M.A. Koekkoek.

De veelheid van korte media-impulsen, de stront in deze vergelijking,  maken het veel mensen onmogelijk een langere concentratie op te brengen: het licht schijnt niet meer door de sloot heen naar diepere lagen om een evenwichtig geestelijk ecosysteem tot ontwikkeling te brengen. We leven in een kroosoppervlak van een halve centimeter diepte, en daaronder sterft van alles dat meer tijd, concentratie en verlichting nodig  heeft langzaam af. De hegemonie van de oppervlakte. De foto als achtergrond op mijn telefoon heeft tot doel de kroosvorming van appjes tegen te gaan. Als ik de foto zie besluit ik dat ik dat apparaat weg moet leggen.

Dit heb ik bij mijzelfve overdacht, domweg gelukkig… in Waterland.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

‘Wanhoop is er altijd, dat is het punt niet.’

‘Mariëlle? Kom! Er staat weer een nieuw stukje op de Tirade-blog.

‘O, echt? Waar gaat ’t over?’

‘Ik heb ’t nog niet echt gelezen, maar… maar-wacht-es-even… wel godverdomme… volgens mij GAAT ’T OVER ONS!’

‘Dat meen je niet! Welke smiecht heeft dat gedaan? Staat er ook dat ik nu HELEMAAL NAAKT achter je sta? Hoe kunnen ze dat nou – ’

‘Weet ik veel, VERDOMME!, ik zit het alleen maar te lezen! Doe nou niet meteen zo – ’

‘Laat me d’r es bij… schuif es op. Hè!’

‘Au!’

‘Ach, paniekschopper… hier… alleen ’t begin gaat over ons… kijk, nadat ik bij jou op schoot ben gaan zitten begint hij met:

Compleet lege feestzaal

Dromen dat de CPNB je heeft gevraagd naar een zaaltje te komen om de viering van Gerrit Kouwenaars honderdste verjaardag ‘op te luisteren’. Met een handvol reggaemuzikanten/een rapformatie op een geïmproviseerd podium staan en op de wijs van Ross & Iba’s Wassenaar, Wassenaar steeds weer deze regels zingen:

 

Kouwenaar, Kouwenaar, Kouwenaar

men vindt ’t mooi, men vindt ’t waar

Kouwenaar, Kouwenaar, Kouwenaar

al honderd jaar betekenaar –

 

Dit refrein eindeloos herhalen.

Net zolang doorgaan tot iedereen meezingt. Net zolang doorgaan tot iedereen helemaal melig is, net zo lang doorgaan tot iedereen de slappe lach krijgt, net zo lang doorgaan tot de eersten zich beginnen te ergeren (‘Nu weten we het wel’ ‘Nu gaan ze te lang door’ ‘Je moet ook weten wanneer je moet stoppen’), net zo lang doorgaan tot je het verzamelde establishment het bloed onder de nagels vandaan hebt getreiterd, net zolang doorgaan tot de eersten vertrekken (ze naroepen: ‘Dag blanke, welgestelde, hoogopgeleide, zelfingenomen, geprivilegieerde papkindjes – veel succes daarbuiten in de echte wereld!’), net zo lang doorgaan tot iedereen weg is. Totaal/compleet lege feestzaal.

‘Wat is ’t nou ‘totaal’ of ‘compleet’?’

‘Ja, sorry… die details worden meestal net voor de show nog snel even geregeld door m’n side kick, maar die heeft ’n weekje vrij omdat ie vorige week een extra dienst heeft gedraaid.’

‘Hahaha, schitterend!’

‘Ja, volgende week weer.’

‘’t Was maar een grapje/gebbetje/geintje.’

‘Als een side kick vroeger, pakweg voor de millenniumwisseling, begon te zeiken dat ie een beetje moe gewerkt was, dan trapte je ’m een paar keer onder z’n hol en je hield 20% van z’n bruto maandloon in en dan was het afgelopen met die overgedomesticeerde fratsen, maar nu willen ze na een dagje overwerken meteen ‘compenseren’… en als je ’t lef hebt om te weigeren, halen ze de Stichting Betere Behandeling Sidekicks erbij… vind je ’t gek dat de economie een vrije val maakt?’

‘Los dat lekker in je eigen tijd op, Tyn. The show must go on, jongen.’

‘Wanhoop is er altijd, dat is het punt niet.’ – Gerhard Richter, Painting

ghFilm/docu: Gerhard Richter, Painting (2011), nu pas in NL roulatie. Regie: Corinna Belz.

‘Ik had eigenlijk iets heel anders in gedachten,’ zegt de oude Richter als hij, een tikje beteuterd, naar twee zwarte doeken staat te kijken. ‘iets met veel kleur erin.’ Richter kan alles – schildertechnisch gesproken – maar uiteindelijk is zijn oeuvre hem, tot op zekere hoogte, ook maar overkomen. De grootste kunstenaars zijn instrumenten in de handen van krachten die nog groter zijn dan zijzelf.

De camera rijdt, verspreid over GRP, een keer of vier, vijf langs witte wanden met een wilde selectie uit Richters oeuvre. Dankzij deze docu begrijp je dat Richters stilistische variëteit – van fotorealisme en fijnschilderen tot wilde abstractie en pop art en alles daar tussenin – weinig te maken heeft met relativisme of opportunisme, maar voortkomt uit Richters drang om zijn beeld van ‘de werkelijkheid’ steeds opnieuw te verversen. Of liever: hij honoreert en celebreert – gedreven door scepsis ten aanzien van kapitale Waarheden – diversiteit, de gelaagdheid en rijkdom van ‘de werkelijkheid’.

De documentaire toont openingen van exposities in Europa en de VS, work in progress, innemende gesprekken met de mensen om Richter heen, archiefmateriaal, impressies van verfmengende schilderassistenten, babbels met museumdirecteuren, galeriehouders en administratieve krachten. Een autorit door het lelijke Keulen.

Maar de documentaire wordt gedragen door de opnamen die zijn gemaakt in het atelier van Richter .

De schilder vindt het verschrikkelijk om gefilmd te worden terwijl hij aan het werk is. ‘Het is net zo erg als in het ziekenhuis liggen.’ Zijn beeldende intuïtie raakt verstoord door de aanwezigheid van de documentairemaakster, hij verstart. Als ze hem vraagt of die aanwezigheid van andere mensen, van de camera, hem wanhopig maakt antwoordt Richter: ‘wanhoop is er altijd, dat is het punt niet.’ Het probleem blijkt: schaamte. Hij vindt het ongemakkelijk om kunst te maken in de aanwezigheid van anderen, omdat schilderen voor hem au fond een daad van agressie is. ‘Een schilderij duldt ook eigenlijk geen ander schilderij naast zich.’ Wie schept vernietigt.

Op de praktische kant van het in situ filmen is, blijkens de credits op de aftiteling, iets gevonden: de tweede camera-unit werd bemand door… Gerhard Richter. Dat is, gok ik, de reden waarom we Richter in de openingssequentie in zijn atelier zien klungelen met een camerastatief: de film is half portret, half zelfportret.

De momenten waarop Richter zijn doeken bewerkt met wat de distributeur een ‘trekplank’ noemt zullen net zo iconisch worden als de filmregistraties van een schilderende Pollock, Appel, Picasso. Het is prachtig om te zien hoe Richter worstelt om de verf in een vorm te dwingen die voor hem ‘waar’ is. Inspiratie is woede.

Ik begrijp overigens niet dat een documentaire over een groot analoog kunstenaar met een digitale camera is geschoten: uiteindelijk zit je anderhalf uur naar bewegende ministeck te kijken. Die low budget look valt moeilijk te rijmen met de status & marktwaarde van Richters werk.

Eindoordeel: mooi project, interessant product. Drie met blauwe verf besmeerde maar toch maar niet over het klaarhangende doek heengesleurde trekplanken (3/5). Niet te missen voor wie ook maar de flauwste belangstelling voor beeldende kunst heeft.

‘Wanneer komt je sidekick weer terug?’

‘Volgende week. Hoezo?’

‘…’

 Verveel je je?’

‘Nee, nou… Het is meer… Eerlijk gezegd: zoiets als dat grafschrift van vorige week… zulke tekstjes vind ik eigenlijk het allerleukst.’

‘Dan doen we speciaal voor jou nog een paar grafschriftjes… ik zou zeggen: Muze… kom d’r maar in!’

Grafschrift op een mede-weggebruiker

Hier rust Marianne van der Sloot

ze ging te snel, ze reed door rood.

 

Grafschrift op een middenstander

Hier rust uw keurslager, Peter van Hes,

noodlottig uitgegleden op zijn mes.

 

Grafschrift op een glazenwasser

Hier rust Jaap van der Akker, dacht halver-

wege dat ie er al was, de stakker.

 

Grafschrift op een frontsoldaat

Hier rust korporaal Henk Jamin,

hield de granaat, maar wierp de pin.

 

Grafschrift op een fotomodel

Hier rust, na 83 maanden lijnen,

het gezicht van Spa: Annechien van Wijnen.

 

Grafschrift op een stuntman

Hier rust Gerard van der Vlis,

heel gek… er ging iets mis.

 

Grafschrift op een autocoureur

Hier rust World Champion Fabian Brinks,

hij moest naar rechts. Maar ging naar links.

 

Grafschrift op een schoonmaker

Hier rust, opgeruimd staat netjes, Adriaan Mat.

Te laat gezien, zijn eigen bord: pas op – glad.

 

‘Hahaha, schitterend! Vooral die van – ’

‘Het is al goed.’

Na-gedachte – imperfectie

Johan Simons zei een paar weken geleden, in Zomergasten, dat hij aan imperfectie de voorkeur geeft boven perfectie, omdat achter imperfectie ‘een grotere humaniteit’ schuilt. Een terloopse opmerking van Richter bij een foto van een beschadigd vrouwentorso nuanceert, wat mij betreft, die zachte, sympathieke gedachte van Simons: imperfecte schoonheid, zegt Richter, verenigt het schone met het niet-schone waardoor het niet-schone onze sensatie van het schone verhevigt. In die visie hebben we dus geen moreel, maar een esthetisch belang bij het niet–schone. Zoals die andere Zomergast, Daan Roosegaarde, zou zeggen: ‘Ik vind het een interessante.’

Tirade – lees gevarieerd en matig.

Soundtrack bij deze post: die andere Richter (mét sidekick).

Toegift – klapstoelkoorts

Mijn goede vriend Daniël Rovers heeft zich weer eens in de nesten gewerkt… een paar maanden geleden heeft ie één of ander polemisch stuk gepubliceerd op De Reactor en nu vinden een paar intellectuelen dat ie verbannen moet worden naar Afrika of China. De zaak dient aanstaande vrijdag in Rechtbank Perdu (Amsterdam).

Martijn gaat.

Volgende week: M’n vrouw is geïnterviewd door de Libelle, hahahaha! Over mij! Kop: ‘Martijn heeft mij geleerd de schoonheid van het leven te zien’. De lead: ‘Naomi Zomerfruit (21) is getrouwd met schrijver, goochelaar en acteur Martijn Knol (34). Hoe is het nu echt om met zo’n wildeman en glamourboy te leven? Never a dull moment? Of vooral vermoeiend? ‘Mensen die Martijn alleen van de bestsellerlijsten en de televisie kennen, weten vaak niet dat hij ook een heel kwetsbare en onzekere kant heeft. Dat vind ik weleens jammer. Want achter al die grappen en dat ruziezoeken schuilt gewoon een lieve, onschuldige jongen. Martijn is eigenlijk zijn hele leven een pluizige, speelse puppy gebleven. En dat ontroert mij ontzettend.’

Uitzicht

 

Het in vierkanten verdeelde raam geeft het Friese veld een bril om door te staren.
Ik kijk terug, over de rand van mijn laptop. Hoe mooi de lucht hier ook open strekt tot de huisjes in het dorp tweehonderd meter verderop, klein en rechthoekig als het escapeknopje op mijn mac, ik mis mijn New Yorkse uitzicht: een brandtrap en een naakte overbuurvrouw met een voorliefde voor Japanse cartoons. Of Chinese. Ik noch mijn verrekijker ziet het verschil. 

De leugen is alweer getikt voor ik weet wat überhaupt waar is. Is er werkelijk sprake van missen? Niet echt. Na de afvallucht in een broeierig Brooklyn, is het gemakkelijk om de geur van nat hout in dit slecht geïsoleerde huis lief te hebben. Het wijdse veld is groen met geschoren strepen, bereden door een boer en zijn traktor. Het is anders dan de bleke billen van mijn buurvrouw, maar het is niet slecht. Het heeft bovendien zo weinig met wat was te maken, dat het nu en het zopas geen enkele vergelijking verdienen.

Alleen met overdreven wilskracht is in de bruine vegen op het omgewroete veld een roestige, zigzaggende brandtrap te bekennen. Maar zo’n krampachtig zoeken naar een poëtische, hermetische overeenkomst is een belediging voor de werkelijk vrije, spontane associatie (van het soort dat je overvalt en verrast in eenheid. Van het soort dat een seconde vertrouwen schept, dat alles precies zo is als het zijn moet).

De krampachtig bedachte link tussen het Friese veld en Brooklyn is slechts een gevolg van mijn geheugen, dat altijd achterloopt op de werkelijkheid. Overal ter wereld kan een thuis zijn, elk verschil is gemakkelijk te verkroppen, we passen ons probleemloos aan. Als de tijd tussen het ene leven en het andere maar aanzienlijk en wijds genoeg is om de herinneringen van het lichaam uit te wissen. Zodat je de kraan niet per ongeluk op heet zet. Zodat je niet naar het lichtknopje tast waar de wand glad is. Zodat je bij je nieuwe geliefde niet dat lelletje of kuiltje zoekt dat bij het vorige lichaam hoorde.

Vergissingen kun je eigenlijk alleen voorkomen door nooit te wisselen – zodat koud altijd koud is en links zit. Maar het is 2013. Monogamie is een grap en de wereld rondvliegen is gemakkelijker dan wennen aan weten wat je allemaal mist.

Toen ik begin juni wegging wilde ik vloeibaarheid. De tijd moest niet meer uit vakjes bestaan, maar moest worden uitgesmeerd, als de druipende klokken van Dalí. Ik citeerde Baudelaire, betoogde hoe je de tijd moet verdringen (met drank, poëzie of deugdzaamheid), ‘je geen gefolterde slaven van de tijd moet worden’. Maar ik vergat hoe verfrissend een jagende secondewijzer is, die je almaar op de billen tikt of van voor tegen je neus aan slaat. Ik vergat het, tot ik eind augustus in het MIT museum in Boston een kunstwerk zag:

▶ MIT Museum – Kinetic Sculpture

De zelfoliënde machine stopt nooit met soepel bestaan. De tijd is overwonnen, de eeuwigheid gegarandeerd, maar wat heb je? Herhaling. Je smeert je met jezelf. Er roest niets en alles gaat altijd door, wat het leven tot behoud reduceert.

Terug uit New York, terug in Amsterdam, op naar Friesland: de laatste dagen stap ik af en toe aan de verkeerde kant uit bed. Zolang de muur mijn wekker is, ben ik op de juiste plek. Want de muur is de ontwrichtende bril waardoor ik kijken wil. Er moet iets stokken, dat is gezond.

De tijd is er niet om overwonnen te worden, maar om de voortdurende verandering zichtbaar te maken.

Ik ga zo de regen in, stamp zonder laarzen in een plas en zie hoe het gat in de weg opnieuw wordt gevuld met water van boven. Het water, dat steeds bruiner wordt, zwarter, gemengd met de modder die loskomt, zal ik niet vergelijken met wat voorheen was. Het nieuwe is altijd troebel. En vroeger was het niet beter.

 

Tegen gay bashing

Het 450ste nummer van Tirade is in aantocht. Om deze mijlpaal kracht bij te zetten nodigde de redactie 45 schrijvers uit om ieder een tirade van 450 woorden tegen iets of iemand af te steken. Omdat ik zelf bijna elke dag loop te tiraderen, volgt op deze plek een wekelijkse tirade.

Toen Vladimir Poetin afgelopen voorjaar zat te dineren in het Scheepsvaartmuseum in Amsterdam, was er vlakbij een demonstratie voor homorechten in Rusland gaande. Een politiek correcte demonstratie, netjes georganiseerd, met regenboogvlaggen en afbeeldingen van Vlad als flamboyante nicht. Ik stond daar tussen de potten die met potten, pannen en lepels oproer kraaiden, en ik deed mee.

We hadden boter op ons hoofd. Allemaal.

Woensdagnacht sta ik op een terras in de Reguliers, of hoe die straat ook mag heten (de Rue du Vasiline van Amsterdam), een biertje te drinken met een vriend. Ik kom daar nooit, om de simpele reden dat ik me tijdens het uitgaan niet op mijn gemak voel in iets anders dan een oude bruine kroeg. Deze keer is het gezellig, maar de avond krijgt op het laatst nog een zwart randje. Alsof je fiets wordt gestolen nadat je ’m net voor veel geld hebt laten repareren.

We zijn beiden met iemand anders in gesprek wanneer ik mijn vriend uit het niets tegen de grond gewerkt zie worden. Volgens mij gaat er een vuistslag op zijn gezicht aan vooraf. Liggend op de straat ontvangt hij nog een geoefende trap na (!), vol in de flank. Ongeloof all over the place. Ik kan er niet een-twee-drie bijkomen vanwege de consternatie en de mensen die ertussen zijn gesprongen.

Op de stoep aan de overkant wacht ik tot de een of ander sensatieflikker klaar is met het geruststellen van mijn vriend. Hij is gelukkig niet gewond. Bij de pui van het café wordt op dat moment een verwilderde gast door zijn vriendin in toom gehouden. Hij heet Hugo, zo kom ik te weten. Ik heb niets tegen hetero’s, maar op dat moment even wel. Wat kom je daar doen, met je halfzatte kop en je afgestorven moraal? Is dit nou jouw ideaalbeeld van een wekelijks uitje?

Er komt iemand van het personeel van de Taboe (of hoe die zaak ook mag heten) aanzetten. Of wij, mijn vriend en ik, nu-meteen-directement willen vertrekken. Hij weet niet precies wat hieraan vooraf is gegaan, dat begrijp ik. Maar moet je dan niet juist alle betrokkenen eruit gooien? Blijkbaar niet. Hugo zit alweer binnen.

Die Hugo zou ik wel in kokend frituurvet willen laten zakken,* met de hele flikkerse bende daar erbij. Maar die verwerpelijke plek is voor mij al in rook opgegaan, samen met die abjecte en volstrekt ongeïnteresseerde ramptoeristjes. Hier staan wij van nature boven. Ik sta op het punt te vertrekken, weg van dit onverschillige gedoe, maar mijn vriend moet en zal zijn gelijk nog halen.

Na lang soebatten vertrekken we toch, als een opgestoken middelvinger. Only the brave surrender, stelletje lafhartige honden.

Terug naar die demonstratie: het is tijd om de hand in eigen boezem te steken. Het kan in Rusland nog zo dramatisch slecht gesteld zijn met de mensenrechten, we staan met z’n allen goed voor lul met onze regenboogvlaggen en spandoeken als we verzaken naar onszelf te kijken. Natuurlijk moet er geprotesteerd tegen misstanden in den vreemde, absoluut, maar ze hoeven onze eigen problemen niet te overschaduwen. Alleen al in Amsterdam worden per jaar ongeveer 500 incidenten gemeld die te relateren zijn aan geaardheid. (Het aantal zal in werkelijk veel hoger liggen omdat aangifte doen vaak als zinloos wordt ervaren.)

Nogmaals, in vergelijking met Rusland lijkt hier weinig aan de hand. Dat is een valkuil waar je ook met open ogen zo in kan lopen.

* Maar ja, ‘je hebt in principe alleen dit liedje om je te uiten’ – Kwaad van Brigitte Kaandorp.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Pillenpraat

prozac

De laatste paar weken heb ik me een beetje verdiept in het anti-depressiva debat van de afgelopen jaren. Steeds meer mensen zouden anti-depressiva slikken voor steeds minder erge geestelijke kwalen. Het belangrijkste argument tegen het ‘medicaliseren’ van onze geestelijke gezondheidszorg is dat het niet nodig is: veel van de patiënten die nu met een doosje Xeroxat de deur uit worden gestuurd zouden evenveel baat hebben bij goede psychotherapie, een strengere opvoeding, of het simpelweg doorlopen van een natuurlijk rouwproces. Het benaderen van gemoeds- en gedragsproblematiek als voortkomend uit biologische misstanden in het lichaam zou te eenzijdig zijn: veel geestesziekten zouden een socio-historische achtergrond hebben en dus ook tegen die achtergrond moeten worden opgelost. Het vreemde is dan ook dat in vrijwel geen van de artikelen die over dit onderwerp te vinden zijn iets staat over wat het eigenlijk betekent om anti-depressiva te nemen. Er wordt veel met nummers gestrooid (ruim 10% van de Amerikaanse bevolking slikt anti-depressiva, het aantal volgens de DSM erkende psychische stoornissen is sinds de jaren ’50 haast verdrievoudigd en komt nu uit rond de 300 – ‘substoornissen’ niet meegeteld), maar het is lastig om uit te maken wat nou precies het effect is van de toenemende inname van anti-depressiva. Helpt het eigenlijk? En zo ja, op welke manier?

Ik citeer een artikel uit 2008:
“The wave of medicalization has begun to penetrate significant portions of ordinary life. For example, those who were previously thought of as shy, quiet or introverted are part of a new American epidemic, now thirty-three million strong, who suffer from “social anxiety disorder”. And the experience of background nervousness that I – and twelve million other Americans- experience as we drive to work, lecture, and travel to professional meetings, can now be diagnosed as “generalized anxiety disorder” (GAD), to the delight of the pharmaceutical companies making drugs like Prozac, Paxil, and Xanax.” (Aho., K., in: Medicalizing Mental Health: a Phenomenological Alternative)

Als ik dit citaat lees wil ik enerzijds zeggen: als je lijdt aan een gegeneraliseerde angststoornis, dan heb je niet slechts te maken met een licht nerveus gevoel. Geloof me, je gaat niet naar je werk. Tegelijkertijd heeft de auteur hierdoor misschien wel een punt: als het werkelijk zo is dat ‘verlegen’ mensen medicijnen krijgen om een beetje extraverter te worden, dan is er wel degelijk een probleem.
Maar zou het niet ook gewoon zo kunnen zijn dat steeds meer mensen lijden aan een psychische stoornis? Niemand kijkt raar op van het feit dat steeds meer mensen een diëtist bezoeken: onze criteria van ‘te dik’ zijn niet veranderd, er zijn simpelweg steeds meer mensen die aan de criteria voldoen. Dat er steeds meer mensen gediagnosticeerd worden met een psychische stoornis lijkt mij an sich dan ook geen probleem (afgezien natuurlijk van het feit dat het problematisch is voor de mensen op wie dit betrekking heeft) – ookal wordt dit gegeven in dit geval mede veroorzaakt door het feit dat de criteria voor ‘psychische stoornis’ aan verschuiving onderhevig zijn. De vraag moet volgens mij dan ook niet zijn, lijdt je aan stoornis X, maar hoe lijdt je? Het is natuurlijk onmogelijk en ook onzinnig om het lijden van mensen met elkaar te vergelijken, maar je kan iemands lijden wel afzetten tegen zijn of haar eigen standaarden – wat voor de een ondraaglijk is, is voor de ander peanuts. Hoe een patiënt zijn of haar lijden ervaart is bovendien belangrijk om te bepalen of het wel of geen zin heeft om met anti-depressiva (door) te behandelen. Als 10% van de Amerikaanse bevolking anti-depressiva slikt, maar van die 10% heeft maar 30% daar baat bij, dan is er inderdaad sprake van een onzinnige trend die alleen de levenskwaliteit van farmaceutische bazen verhoogt. Maar wat als de levenskwaliteit van diezelfde 10% van de Amerikaanse bevolking verhoogd is? Een antwoord op die vraag heb ik niet kunnen vinden; zo’n antwoord vind je immers alleen door het de betreffende mensen te vragen, maar nummers kunnen geen antwoord geven.

Een ander argument tegen het nemen van anti-depressiva is dat het het ervaren van echte gevoelens onmogelijk zou maken.

Uit hetzelfde artikel:
“Because contemporary psychiatry regards emotional suffering as a biological condition to be managed with medical technology, these important moods are suppressed and the abyssal nature of our own existence is covered over and forgotten with Prozac-like medications. Gadamer reminds us of this predicament when he asks:

“Is there not a terrifying challenge involved in the fact that through psychiatric drugs doctors are able not only to eliminate and deaden various organic disturbances, but also to take away from a person their own deepest distress and confusion?” (Gadamer, The Enigma of Health, p. 72)”

Wat ik wil zeggen is het volgt: de woorden ‘their own’ zijn hier niet op z’n plaats. Wat mij opvalt is dat veel mensen die ik over dit onderwerp sprak aangaven dat ze intuïtief het idee hadden dat anti-depressiva ervoor zouden zorgen dat je ‘niet langer jezelf’ bent; je persoonlijkheid zou er onder te lijden kunnen hebben. Maar in hoeverre is iemand die de straat niet meer op durft zichzelf? Heeft de persoonlijkheid van een actief, levenslustig persoon niet ook te lijden onder een depressie die hem of haar de hele dag in bed houdt? Een misconceptie over het nemen van anti-depressiva is misschien dat het al je zorgen weg zou nemen. Dat vinden we zwak, want het leven is niet zorgeloos, en daar moet je maar gewoon mee leren omgaan. Maar anti-depressiva zorgen er, mits ze juist werken, alleen maar voor dat je je zorgen weer proportioneel kunt ervaren. Een voorbeeld:

“I now marvel at my ability to move in and out of ordinary feelings like sadness and disappointment and worry. I continue to be stunned by the purity of these feelings, by the beauty of their rightful proportions to actual life events.” (Lesley Dormen, 2001)

Wat mij stoort is dat dit hele debat het gebruik van anti-depressiva de taboesfeer in terug duwt. We slikken ons met z’n allen suf, maar we praten er liever niet over, want we zijn tegelijkertijd van mening dat het onterecht is om je geestelijk lijden te verlichten met behulp van medicijnen. Dat maakt mij boos. Ik vind dat je nogal makkelijk aan de ernst van ‘deepest distress and confusion’ voorbij gaat als je vraagtekens stelt bij het wegnemen van deze gevoelens. Pardon – het gaat hier om gevoelens van de allerergste soort – neem ze alsjeblieft weg! Easy way out of niet. Daar komt bij, zijn de meeste vormen van praat-therapie niet ook gericht op het verlichten van geestelijk lijden? Een psycholoog ziet zijn patiënt toch het liefst glimlachend de deur verlaten.

Dit stukje is echter allerminst een pleidooi voor het rücksichtslos tot je nemen van allerlei medicijnen. Wat ik bedoel te zeggen is dat het volgens mij niet erg is dat we antidepressiva nemen, maar dat het wel heel belangrijk is om zorgvuldig met dit gegeven om te gaan. Wie besluit om anti-depressiva te gaan slikken wordt op artificiële wijze binnen de twee tot vier weken die het duurt voor zo’n middel om te gaan werken teruggeworpen naar hoe ze zich voelden voor de stoornis – terwijl zo’n stoornis zich soms over de tijdspanne van jaren opbouwt. Zoiets kan, of het middel uiteindelijk nou werkt of niet, heftige emotionele gevolgen hebben en moet onder begeleiding gebeuren van een deskundige. Gelukkig maken veel mensen al gebruik van de combinatie ‘pillen & praten’ (een gegeven dat in de statistieken over de pillen overigens niet terug te vinden is). Je zou mijns inziens met behulp van een meer fenomenologische (op ervaring gebaseerde) benadering van psychische problemen niet zozeer een alternatief voor maar wel een aanvulling op het nemen van anti-depressiva kunnen vormen. Een psychische stoornis is betekenisvol – het betekent iets als zo’n ziekte je hele leven overneemt, net zoals het iets betekent als een dagelijkse pil je leven vervolgens weer in goede banen probeert te leiden. In die zin is het dus helemaal niet waar dat het nemen van anti-depressiva een benadering zou zijn die zich enkel richt op het biologische aspect van psychische problemen. Door de werking van stoffen in de hersenen te beïnvloeden doe je niet enkel dat: de fysiologische opmaak van de hersenen veranderen, maar je zorgt ervoor dat jij als persoon de wereld op totaal nieuwe (hernieuwde) wijze gaat ervaren – met alle op de context betrekking hebbende gevolgen van dien. Het kan je ervaring van tijd, de mensen om je heen, de manier waarop je jezelf ziet totaal veranderen. Nu ben ik geen psychiater, ik kan wat ik hier schrijf enkel onderbouwen met behulp van wat ik over dit onderwerp las en zo nu en dan met eerste-persoons bevindingen, maar juist het feit dat een anti-depressivum zo’n effectief middel is maakt dat het noodzakelijk is om over het gebruik er van te praten. Nu lijkt het soms alsof je door het nemen van anti-depressiva voor de buitenwereld je recht op praten over je problemen verliest – je koos immers voor de biomedische uitweg. Uiteindelijk verschilt het per persoon en per probleem welke behandeling het beste werkt (sommige mensen zweren nog altijd bij psychoanalyse – zie het huidige nummer van De Gids), maar om het gebruik van anti-depressiva als modeverschijnsel; ‘hip’, of onderdrukking van het abnormale af te doen vind ik over het algemeen te kort door de bocht. Het is onmogelijk om in zulke algemene termen te spreken over iets wat zulke grote gevolgen heeft voor een individu. Tenslotte, anti-depressiva slik je per definitie niet voor de lol.

 

Boekenporno voor beginners

Mijn vijfentwintig komende weken.

Ik stond voor een antiquariaat in de etalage te staren toen er een boek omviel. Het boek dat daardoor zichtbaar werd heette The Anatomy of restlessness.

                ‘Oh geweldig! Hoe verzin je het, je bent ook een wonderblogger hè! Zo’n eerste zin, mooi hoor!’

                ‘Nou dat valt nogal tegen hoor, ik verzon het niet eens  en waar kom jij eigenlijk  opeens vandaan? Ik heb toch geen dialoog in mijn blogs’

                ‘Oh stom natuurlijk, ik ben de ‘lachband’ van Martijn, maar jij bent  Martijn niet. Verdomd, het is woensdag’

                ‘Wegwezen dan.’

                ‘En jij bent ook niet half zo grappig als Martijn…’

                […]

Voor  het antiquariaat bedacht ik toen dat de anatomie van mijn eigen rusteloosheid mijn boekencarroussel is, waar – na uitbreiding met nachtkast en een aantal ongerede stapels  – mijn rusteloze leesverwachting opgetast staat. Door die op een rij te leggen heb ik een anatomie van wat ik denk dat er in mijn leven nog mist en wat mij dus rusteloos maakt. Ik word rusteloos van boeken die op me te wachten liggen omdat het lezen van een huidig boek nooit snel genoeg gaat. Ik vreet mij een weg naar mijn leestoekomst toe. Maar ik kan mijn rusteloosheid dus wel goed beschrijven, want ze ziet er nu uit zoals hiernaast zichtbaar is. Dit is mijn vermoedelijke toekomst voor een half jaar, kan ik inmiddels uitrekenen. Give and take wat mijn boekenbegerigheid nog aanwerft en wat mijn wil tot schenken de stapel decimeert.

Boekenrusteloosheid wordt bij mij slechts gestild door de tactiele ervaringen die het boek te bieden heeft.  Ik word slechts dan níet door boekenrusteloosheid geregeerd als ik een boek in handen heb. En dan graas ik eerst de context van het boek af, samen te vatten als: alles wat de ePub niet biedt, ik heb het geprobeerd: het gewicht van het boek, de geur, de merktekenen van een verleden eigenaar, de afbeeldingskwaliteit van voorplat en achterplat, kartonsoort, de colofon- en verantwoordingsteksten, de namen van beeldverzorgers, fotografen, de aard van het bindwerk, linnen, prijzen en plaatscodes van antiquaren, flapteksten, jaartallen in Romeinse cijfers, copyright vermeldingen, lettertype, bladspiegel, wijze van openvallen, geluid van de onder spanning gezette rug etc.

Tegenwoordig kijk ik – decennia na dat alle andere vrouwen dat deden – Sex & the City. Ik word onder meer gefascineerd door hoe deze dames voortdurend over seks praten, seks hebben, seksachtige dingen meemaken die ook wel eens onsmakelijk of ongemakkelijk zijn, op een wijze die doet voelen  hoe,  zeker elders in Amerika, maar thans ook in Europa nu veel meer door taboe afgedekt wordt. Het is plezierig te zien hoe bijna seventies deze openheid nu alweer voelt. Sex & the City is al bijna het ‘antiquariaat van de hedendaagse seksbeleving’. Er zit een vanzelfsprekendheid in dit monothema die toenemend sympathiek is. Het toont seks als een risicovolle onderneming waarbij van alles mis kan gaan.

 

                ‘En nu kom je dus toe aan de gewaagde sprong van seks naar antiquariaat? Nou dat wil ik je wel zien doen hoor, hahaha, het idee zeg, die stoffig antiquariaatstypes hebben toch meestal al in geen aeonen goede seks gehad?’

                ‘Ik dacht dat ik jou al weggestuurd had? Als Martijn zo’n sprong kan maken, waarom ik dan niet.’

                ‘Quod licet Jovi, non licet bovi.’

                ‘De lachband bedient zich ineens van Latijn?’

                ‘Nou, haha, ik doe er alles aan om je voor al te grote blunders te behoeden haha.’

                ‘Maar het is toch een mogelijke vergelijking, dingen die echt zijn, en dingen die niet echt zijn.’

                ‘Oh hemel, dit moet je echt aan anderen overlaten hoor, Sex & the City betitelen als iets dat echt is toont al heel fraai je onvermogen.’

 

Welnu. Het risico van een mislukte aankoop wordt kleiner bij een eBoek, het is goedkoper, je doet er makkelijker afstand van, maar het is veel minder een ervaring want er zijn fysieke aspecten aan boeken die het genot van te lezen completeren. Een echt boek is  lichaam en geest. Seks met risico’s en vuiligheid. Een eBoek is kiezen voor porno . The Matrix: there is no spoon. Plato: we zien het vuur niet, maar de schaduw. Een veilige,  niet lichamelijke wereld die de ervaring vergeestelijkt.

 

                ‘Hahaha, geweldig zeg, ga jij even mooi op je bek, fantastisch schaam je je niet een beetje?’

                ‘Nee hoor, bloggen is soms ook bloeden hoor, de anatomie van rusteloosheid, je zwakke plekken blootleggen.’

‘Ergens de vinger op zien te leggen en die vinger dan tussen de deur krijgen zeker.’

                ‘Ja, zoiets.’

 

Tirade – een brug te ver.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De Poëziekalender

De zon heeft maar net het land verlaten of Sinterklaas is alweer in aantocht, getuige de enorme hoeveelheden strooigoed in de winkels. Ook de scheurkalenders voor 2014 zijn al uitgestald. Toen ik de nieuwe Poëziekalender even vast mocht houden moest ik aan mijn moeder denken. Zij is een zeer trouwe poëziescheurder met de gezonde neiging om reeds afgescheurde blaadjes met mooie gedichten te bewaren. Volgens mij heeft ze er een apart mapje voor.

De poëtische smaak van mijn moeder is fantastisch, want erg vergelijkbaar met de mijne. Ze houdt niet van Judith Herzberg en Mark Boog, wel van Pierre Kemp, Jan van Nijlen en Afrikaanse poëzie. En van de klinkende verzen van Jan Hanlo.

Ik herinner me van thuis een boekje van Hanlo waar onder andere De Mus in stond (‘Tjielp tjielp –’). Ik was meteen gewonnen voor die waanzinnige dichtstijl. Onlangs las ik een essay (van Wiel Kusters?) over de doordachte structuur van De Mus en waarom er eigenlijk geen ‘tjilp’ staat. Ik werd weer eens met mijn neus op Hanlo’s volstrekt dwarse inventiviteit gedrukt. Het zijn geen woorden op papier, het is de mus. Mijn moeder is vogelliefhebber, zij zal dat alleen maar kunnen beamen.

Een van mijn recente Hanlo-ontdekkingen deed ik in de Poëziekalender van dit jaar. Het komt zelden voor dat ik een afgescheurd blaadje bewaar, maar als ik dat doe leer ik het gedicht ook meteen uit het hoofd. Op 12 januari las ik:

Je bent

zoals de lauwe nacht
zoals de wollen vacht
van schapen
zoals van wimpers ongedacht
een groet mij wel eens tegenlacht

De volgende dag belde ik mijn moeder en vroeg: ‘De Poëziekalender nog gezien gisteren?’

‘Natuurlijk. Zoals de lauwe nacht…’

‘Ja ja.’

Zo blank als is er geen / als rijst als elpenbeen / als maanlicht / als zilver dat men krijgt ter leen / en af moet geven schier meteen…

Een veulen in de wei / dat lui ligt op zijn zij / te slapen / een oud paard is niet dikwijls blij / maar voor de veulens is het mei.

‘Heb je het voor je neus of zo?’

‘Neuh…’

 

 

(Deze is voor Martijn: Tirade – je moeder!)

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

‘Hier in huis wordt níks kapot gemaakt. Begrijp je dat?’

 

Grafschrift op een Twitteraar

Hier rust, hashtag, Frederik-Jacob Dietz

bij leven goed voor tachtigduizend tweets.

 

‘Hahaha… hilarisch! Godverdomme! Hoe kom je d’r op?!’

‘Dat gaat helemaal vanzelf, Jos… de één kan goed hielenlikken, wegkijken, bevelen opvolgen of de versteende ontlasting uit de anus van doorgelegen bejaarden peuteren en de ander is niet alleen knap, grappig, sexy, belezen en charmant, maar schudt ook driemaal daags de meest wonderbaarlijke teksten uit zijn mouw… Dat is de gave van het woord, hè? Het is voor mijzelf ook altijd weer een klein wonder wat er op mijn scherm verschijnt.’

‘Hahaha! Master! Ik zei vanmorgen nog tegen m’n vrouw: door die gozer val ik zo vaak van m’n stoel van ’t lachen… ik denk dat ik maar een veiligheidsgordel op de leuning ga laten zetten!’

‘Serieus?’

‘Nee, nee…. Het was een grapje.’

‘O?’

‘…’

‘Jos heeft ook gevoel voor humor? En nu wil Jos de maandagochtendshow hier bij Tirade wel van me overnemen, mmm? Tirade op Maandag… hosted and typed by Jos… Dus daar ben je op uit! Daarom zit je altijd zo te slijmen!’

‘Helemaal niet!’

‘Nou, ga je gang hoor! Leef je uit, Jos. Het scherm is voor jou.’

‘…’

‘Kom op! Zet ons maar es lekker aan ’t denken… ontregel ons maar es een beetje!… Kietel onze hersentjes!… Show us what you’ve got, Jos! Imponeer ons maar met je speels vertoon van eruditie – o sprezzatura! o renaissance! – sleep ons mee met je flux de bouche en met je pingpongsnelle dialogen… doe ons versteld staan met je vloeiende registerovergangen en je virtuoze, grammaticale vrij– ’

‘Nee!, nee!, het was maar een grapje…’

‘…’

‘Ga door, ga door!’

‘Dat zei m’n vrouw ook vannacht.’

‘Hahahaha. Classic!’

‘Eigenlijk was ik van plan om hier vandaag de aanval te openen op al die verachtelijke narcisten die tegenwoordig de dienst uitmaken in de NED-LIT, maar bij nader inzien heb ik het veel liever… OVER MIJZELF!’

‘HAHAHA!’

‘HAHAHAHAHA! SCHITTEREND!’

‘…’

‘Daar gaan we, Jos.’

 

‘Hier in huis wordt níks kapot gemaakt. Begrijp je dat?’ – Borgman (2013)

bFilm: Borgman (2013).

Script/regie: Alex van Warmerdam.

Genre: reli-horror.

Verhaal volgens de IMDB: ‘A vagrant enters the lives of an arrogant upper-class family, turning their lives into a psychological nightmare in the process.’

Van Warmerdam speelt een aardig spel met religieuze symboliek en tegenstellingen als ondergronds/bovengronds, hemel/aarde, licht/donker, duivel/engel. Maar echt kunstig wordt het niet. In z’n lompheid doet Borgman soms meer denken aan Schatjes! (1984), Mama is Boos (1986) en Flodder (1986) dan aan het werk van Hitchcock, Haneke of Fellini. Maar misschien verklap ik hiermee ook iets over mijn eigen referentiekader.

De regisseur deelt – in de rol van Ludwig, een assistent van protagonist Camiel Borgman – hoogstpersoonlijk een paar kaakslagen uit aan z’n acteurs. Op het moment zelf moet je keihard lachen, in retrospectie denk je ook: mmm, wat een vertoon van machteloosheid, eigenlijk. En ik mag het zeggen want ik heb op deze plek ook al een paar keer sneue bullets over je beeldscherm laten fluiten.

Wel mooi: aan het slot van Borgman – als de kinderen van de man (Pascal) en de vrouw (Marina) die door Borgman zijn getergd en uiteindelijk vergiftigd, door Camiel en zijn handlangers worden meegevoerd om het kwaad over de wereld te verspreiden – zien we Ludwig/Van Warmerdam graszaad strooien op de plek waar een vijver is gedempt en de stoffelijke overschotten van Pascal en Marina zijn begraven. Een ironische allusie naar de gelijkenis van de zaaier – Camiel, Ludwig en trawanten zaaien het kwaad – en een visuele echo van de tekst waarmee Borgman opent: ‘En zij daalden neer op aarde om hun gelederen te versterken’

Eindoordeel: Borgman is onderhoudend, maar ook leeg en langdradig. Na alle publicitaire poeha kon de film ook alleen maar tegenvallen, natuurlijk. Twee met zand gevulde teddyberen, dan wel twee opgezette, in de vensterbank geplaatste Vlaamse Gaaien (2/5).

Leermomentje: Borgman vertelt de kindertjes van Marina en Pascal een sprookje waaruit we opmaken dat De Gouden Sleutel van het Geluk wordt bewaard en bewaakt op de bodem van een smal diep meer, door een monster met 500 scherpe tandjes. Dus mocht je je gelukssleutel kwijt zijn, dan weet je nu waar die ligt. Handig!

 

Tirade – op de kapsones!*

 

Vrijheid – een toegift

Mijn eigen verwachtingsmanagement vervloekend loop ik het Louis Hartlooper Complex uit en wandel – sublimaal gedreven: in Borgman figureren perenijsjes en een raketje –  langs de beautykliniek waar Lieke onlangs over schreef naar de ijssalon op de Twijnstraat.

Achter de toonbank staat een werkstudente met lang donker haar een dik boek te lezen. Ik bestel een citroen/ananasijsje en vraag het meisje, nadat ik het koekhoorntje van haar heb aangenomen, waarin ze was verdiept. ‘Een roman,’ antwoordt ze. Met twee handen pakt ze het boek van de toonbank en houdt het op zodat ik zelf de titel en auteursnaam op het voorplat kan lezen. Vrijheid, Jonathan Franzen.

‘Wat vind je d’r van?’

‘Wel aardig, ik ben ’r net in begonnen.’

‘…’

‘Ik heb ’t van m’n moeder gekregen… omdat ’t hier soms urenlang stil is. Het leek haar wel grappig als ik onder werktijd Vrijheid zou lezen.’

‘Je moeder heeft gevoel voor humor?’

‘Ik vrees van wel.’

Wij lachen.

 

Volgende week: Let’s talk about text, baby.

‘Hé,  je had toch beloofd dat je vandaag iets zou schrijven over zelf appelsap maken?’

‘Appels plukken, in de sappan duwen en afwachten maar. Succes!’

Noot

*Verantwoording pay-off: in het slotdeel van Nanne Teppers De eeuwige jachtvelden (1995;p.259 – het gezin zit aan tafel) vertelt Victor Prins dat hij zijn vader om ‘zes ruggen’ heeft gevraagd om een piano te kunnen kopen. Hij, Victor, heeft tijdens een verblijf in Parijs een muziekstuk geschreven (Ugly Notes) en nu wil hij serieus gaan componeren. Echt?, vraagt zijn oudste zus, waarop Victor knikt. Vader Prins heft het glas en zegt: ‘Op de kapsones.’

Vandaag even niet

De mens reist te paard maar de geest komt te voet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Lange Weile, Leuke Boeken

Gisteren las ik een artikel over Heideggers opvatting van Langeweile – de staat van verveling waarin tijd zich eindeloos uit lijkt te strekken (de tijd duurt letterlijk ‘eine lange Weile’). Fenomenologie is bij uitstek de discipline die onze ervaringen onderzoekt (hoe is het, en hoe is het voor ons?) en iedereen weet dat tijd soms heel snel en soms heel langzaam lijkt te gaan. Het paradoxale aan Langeweile is dat het in eerste instantie een gevoel van betekenisloosheid met zich meebrengt – verveling bestaat immers vaak omdat er geen enkele activiteit is die er qua betekenis uit lijkt te springen, waardoor we uiteindelijk niets doen – maar volgens Heidegger kan je overgeven aan deze verveling uiteindelijk juist zeer betekenisvol zijn (een populaire gedachtengang ook in de hedendaagse filosofie, zie alle pleidooien voor onthaasting): in verveling ‘ben’ je er slechts en dat is waarom je je verveelt: je zijn wordt op geen enkele manier geprikkeld, je bent helemaal op jezelf aangewezen. Maar dit geeft tegelijkertijd een opening: omdat je dusdanig geindividueerd bent in verveling, ontstaat er mogelijkheid tot zelfonderzoek: het enige dat nog ‘is’, is dat jij ‘bent’ en zodoende kun je je Zijn geïsoleerd van al het andere ondervragen. Langeweile is dan niet langer een staat van zijn in een nu dat eindeloos lijkt voort te duren, maar heeft een veel ontologischer karakter. Ik weet nog niet zeker of ik het met Heidegger eens ben – Verveling lijkt mij alleen een positief karakter hebben als het je lukt om je een tijdje te vervelen en daarbij op te gaan in je omgeving; juist niet over jezelf na te denken.

Kort nadat ik het artikel had gelezen ging ik naar huis, waar ik de televisie aanzette. Op België één was die televisiequiz met die hele degelijke man die kandidaten Tetris laat spelen. Ik vind dat al jarenlang het toppunt van verveling. Alleen al het geluid van de omlaagvallende blokjes tegen een verder geruisloze achtergrond – mijn maag draait zich om. Maar het heeft ook iets rustgevends. Een paar uur later fietste ik langs de Heineken Experience.  En hoewel het altijd zeer spannend is om de toeristen die daar voor de deur op de stoep staan niet aan te rijden,  lijkt ook dat mij een Ervaring die tot veel Verveling leidt. Ik kan mij niet voorstellen dat het leuk is om urenlang door een gebouw te lopen van een middelmatige bierfabrikant terwijl je wordt blootgesteld aan een grote lange reclamecampagne en uiteindelijk een ‘gratis’ biertje in ontvangst mag nemen waar je zeer veel entree voor hebt betaald.

Maar dan nu iets leuks! Momenteel lees ik het boek De Waarheid en het Koninkrijk, het debuut van Marc Poorter dat in de loop van deze maand uit zal komen. Het gaat over een jongen die opgroeit als Jehovah’s getuige, en alle ellende die dat tot gevolg heeft. Het is GOED, en een goed boek verveelt nooit. Reserveer het bijvoorbeeld hier.

Lange dagen

IMG_3448Deze week begon ik aan het schrijven van een novelle. Hoe ik weet dat het niet meer dan 130 bladzijden zullen worden is me een raadsel, te meer omdat ik geen idee heb waar mijn verhaal heen gaat. Ik had alleen nog maar die eerste zin: 

Vanochtend rolde vanaf het water een perfecte mist het terrein op. Dicht als rook onttrok hij alles rond de caravan aan het zicht. 

Nu is het voortborduren, meters maken. Niet twijfelen aan wat ik opschrijf. Elke dag een bladzijde of twee, dan de computer uit en niet meer over het verhaal denken tot ik de volgende ochtend mijn laatste woorden herlees. 

Ik maak lange dagen, zo met de horeca erbij, en dat is misschien maar goed. Koken maakt het onmogelijk ergens anders over na te denken dan je pan, je lepel en het bord waarop alles bij elkaar moet komen. Op de dagen dat ik kook in De Klepel, werk ik in mijn eentje. Vier betegelde muren, een nauwelijks werkende afzuigkap en een net te klein fornuis zijn mijn gezelschap. Alles staat waar ik het wil, hoe ik het wil en wanneer ik het wil. Welkom in mijn hoofd. 

Ik denk dat de hoofdpersoon van mijn nieuwe verhaal een kok gaat blijken; dat hij – recent gescheiden van zijn vrouw – op een trailerpark woont en er daar het beste van maakt. Lloyd, de vijftiger die de trailer naast hem bewoont, kwam ook ooit tijdelijk naar het park. Het zou mijn hoofdpersoon moeten motiveren nieuwe sturing aan zijn leven te geven.

Als het goed is, leef je een tijdje in elk verhaal dat je schrijft. Nu zal ik driekwart jaar op trailerpark Zeezicht moeten wonen. Vandaag las ik in de Volkskrant dat acteur Ashton Kutcher voor zijn rol als Steve Jobs per dag vier uur lang gebogen rondliep tot zijn chiropractor het hem verbood; dat Kutchers alvleesklier door Jobs’ absurde fruit-en-notendiëet zwaar ontstoken is geraakt. 

Voor mijn eigen vorm van method acting hoef ik gelukkig minder ver te reiken.  

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Waaraan je denkt bij een wortelkanaalbehandeling

Zou zo’n tandarts professionele deodorant hebben? Is hij verder fris? Niet teveel gedronken? Wat voor leven leidt zo’n endodontoloog eigenlijk. Hoezo ‘Ga je nog trainen straks’. Rijk, dus net buiten de stad wonend.  En wat een wonderlijke vanzelfsprekende machtsverhouding. Ze heeft de hik, maar niemand zegt er iets van. Waarom altijd verlaagde plafonds? Bovendien structuurplafond, dit is een oud pand, waarom eigenlijk? Philips maakt nog steeds TL-lampen. TL stond voor wat ook alweer? Een soort heen en weer kaatsen van deeltjes die tegen elkaar bosten en dan komen er fotonen vrij. Alleen veel energiegebruik bij aanzetten. Blue Jasmine, wat een film, wat een geweldige rol zeg, daar krijgt ze een Oscar voor. Qyom, aanstellers, Guillaume, Willem. Wat doet zo’n vent als ie verkouden is, vier dagen niet werken? Waarom heeft er nooit een ergonoom op zo’n stoel gelegen en besloten dat een paar leuningen wel vriendelijk zou zijn? Als zelfs mijn kapper kan besluiten dat ie een leuke sticker op het plafond moet hangen boven waar hij haren wast, waarom komt dat bijna nooit voor bij een tandarts. J. zei gisteren: en dan die Sky-radio, ik ontken en wat krijg ik hier? Kundige vent denk ik. Doortastend. ‘Hier ligt tandarts J.B. van Dullen. Hij ligt hier zijn laatste gaatje te vullen’ John O’Mill, denk ik. Wat zou er van Jaap Fischer geworden zijn. ‘We zijn bevriende mogendheden. En jij straks bent overleden, hang ik de vlag uit zonder wrok, ik kijk niet op een halve stok’.  Ik zou spiegels doen denk ik, hoewel, dan zie je wel heel veel opeens, nee dat kan niet decolletés en zo, zijn hand op haar billen. Kan niet. Die lamp lijkt op zo’n figuurtje uit Monsters&Co. Woolf, Between the acts, echt veel minder dan Mrs. Dalloway, maar wat is dat met dat rijm! overal zit het. Goede zinnen wel. Toneel in romans, een bloemlezing. Wat heeft die vorige tandarts dan zitten prutsen. Mijn god wat duurt het lang. Thailand, Bangkok, de beste tandarts ooit. Kerkeri in Nieuw-Zeeland, dat was ook een goeie. . . En hoeveel patiënten heeft ie hierna nog. Mijn god wat een baan. Een beterbetaald soort stukadoor. Waaraan denk hij eigenlijk, peinzend wegkijkend? Veertig verbeteringen voor in een tandartspraktijk. 1. neusharen knippen. 2. tell, tell, tell, 3. op een dag is je laatste keer naar de tandarts. Laten mensen nog wel een alles in een keer trekken voor het gemak? Wortel drie. Goddank. Wat is de wortel uit drie ook weer? eenkommazevendrienogwat. De man vult me op. Is dit nou een vrouwelijk gevoel? Humpf. Dick Hillenius. Er moet een sleutel zijn om dat werk samen te vatten. Tot nut van het volk, was dat een school? The Coasters. Tien kilometer in vijftig minuten. Bare footed. Bervoets. Per pedes apostolorum. Morituri te salutant. Het hemelse gerecht heeft zich ten lange leste, erbarremd over mij en mijn benauwde veste.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

It came from the fields’ – Writers Unlimited/Festival Winternachten en Tirade gaan samenwerken

bTheorie (facultatief)

Language is not, as we are led to suppose by the dictionary, the invention of academicians or philologists. Rather, it has been evolved through time, through a long time, by peasants, by fisherman, by hunters, by riders. It did not come from the libraries; it came from the fields, from the sea, from rivers, from night, from the dawn,’ mijmerde Jorge Luis Borges (1899-1986) op 20 maart 1968 in de vijfde uit een serie van zes lezingen over poëzie – This Craft of Verse – die hij in het academische jaar 1967/1968 hield aan de Harvard University*.

Iedere hartstochtelijke lezer, iedere bezeten schrijver moet of wil af en toe aan Borges’ waarheid worden herinnerd en de werkelijkheid in wandelen om het spinrag tussen woord en wereld weg te vegen.

Postmodern gelul ten spijt: de wereld gaat aan de taal – dat postmoderne gelul incluis – vooraf.

En Borges’ lexicale waarheid heeft een narratieve pendant.

Ook verhalen moeten af en toe de comfortabele werkkamer of bibliotheek uit. Want zoals woorden ontstaan zijn in de wereld van zon en zand, zo zijn romans, gedichten en essays de afstammelingen van kampvuurverhalen, theatervoorstellingen, parlementaire debatten, rechtbankbetogen, kanselpreken, verhalen aan de familiedis en leugentjes op de behandel-sofa.

Verhalen moet je nu en dan in actie zien. Of om het iets minder dominant te verwoorden: veel lezers en schrijvers voelen regelmatig de behoefte elkaar te ontmoeten, om elkaar verhalen te vertellen en met elkaar te praten.

Verhalen zijn bruggen tussen bewustzijnen – en tussen de werelden achter die bewustzijnen*.

De beste literaire festivals herinneren je eraan dat taal en  verhalen en mensen van vlees en bloed bij elkaar horen. En hoe natuurlijk eten, drinken, dansen zijn verbonden met het lezen en schrijven.

Borges, in een eerdere lezing in de Harvard serie:

I believe that the poet shall once again be a maker. I mean, he will tell a story and he will also sing it. And we will not think of those two things as different.’*

Praktijk (verplichte stof)

Den Haag. Hartogstraat. Een prachtige nazomerochtend. Tirade-collega Menno komt uit tegengestelde richting aangereden – ik herken hem meteen, want net als ik verdomt hij het op de motor een helm te dragen. Helmen vinden wij voor watjes. Als je bang bent voor kwetsuren, blijf dan maar gewoon lekker bij moeder de vrouw op de bank plakken, zo denken wij erover.

We parkeren onze respectievelijke motoren* gelijktijdig achter de tramhalte op de Kneuterdijk, bijna synchroon trekken we onze bakbeesten op de standaard.

Menno draagt een zwart pak, ik een wit. We zien er verdomd representatief uit. En met reden: we hebben een belangrijke afspraak bij Writers Unlimited/Festival Winternachten. Met programmeur Judith, met directeur Ton en met hoofd communicatie Gerda.

We gaan een begin maken met onze samenwerking voor de Writers Unlimited editie van 2014. Writers Unlimited en Tirade delen, om het eens plechtig te zeggen, een liefde voor de wereldliteratuur, streven een betrokken kosmopolitisme na en zien zich als een brug tussen lezers en literatuur.  Dus.

Vanaf het moment dat we om de tafel zitten, stromen we over van de ideeën – binnen een uur hebben we meer plannen dan je in vijf mensenlevens kunt realiseren. Voor details over de samenwerking kun je de website en sociale media van WU volgen en

‘Nee, ho, wacht even… je gaat opeens wel heel erg snel. Begrijp ik het nou goed? Het beste literaire festival van Nederland en het beste tijdschrift uit de geschiedenis van de NED-LIT gaan samenwerken?!’

‘Precies.’

‘Maar, maar… dat is ongelooflijk! Twee hele grote spelers uit de NED-LIT hebben tussen de bedrijven door dus zomaar even een enorm stukje synergie gecreëerd met elkaar! Mag ik dit, gewoon even in mijn eigen woorden, een win-win situatie noemen?’

‘Zo zou je het zeker kunnen formuleren.’

‘Mmm. En toen jullie klaar waren met vergaderen hebben jullie tafels en stoelen tegen de muren geschoven en begonnen jullie te dansen op Safe and Sound?’

‘Hoe weet je dat?’

‘Hahahaha, je zit me in de maling te nemen, rakker!’

‘Jij begon.’

‘Ga door.’

Na afloop van de bespreking lopen Menno en ik binnen bij Dudok – een tent die we goed kennen uit de tijd dat we allebei in de landelijke politiek werkten en hier als jonge Kamerleden vaak onze strategie doorspraken wanneer onze standpunten weer veel linkers, of een enkele keer rechtser/behoudender, bleken dan die van onze fractiegenoten – maar over dat gedeelde politieke verleden van ons een andere keer meer. We lopen, eerst de zaak doorkruisend, naar ons vaste tafeltje in de halfschaduw op het terras achter het café en doen, traditiegetrouw, wie het eerst zijn Clubsandwich opheeft. Menno wint natuurlijk, zoals hij vroeger ook bijna altijd won, hij heeft gewoon een grotere maaginhoud dan ik, en ik verdenk hem er ook van de avond voor hij een afspraak heeft met mij expres een maaltijd over te slaan. Dat terzijde.

Als de borden leeg zijn, trekken we allebei onze Smartphone om wat dringende mail te beantwoorden en bij een espresso praten we nog wat over het werk van Luigi Pirandello en Edgar van der Gunst.

Dan kijken we naar de lucht. De windkracht is de hele dag al opvallend fors. We besluiten onze middagafspraken af te zeggen en rijden in de zon naar het strand van Scheveningen om daar nog een paar uur te vliegeren*.

Tirade – leeft.

Recapitulerend – een paar keiharde feiten

Het internationale literatuurfestival Writers Unlimited/Winternachten vindt plaats van 17-19 januari 2014, in Den Haag.

In januari brengen Writers Unlimited en Tirade een Tirade-Winternachtenspecial, Tirade 452, de eerste Tirade van 2014. Uiteraard is Tirade in januari 2014 aanwezig op het festival.

Details volgen via de website en sociale media van WU/W.

Maar. Dus: als je zin hebt om te dansen met Tirade redacteurs Simone van Saarloos, Merijn de Boer of Marko van der Wal… als je de moves van Gilles van der Loo of Lieke Marsman wilt bestuderen, dan zou ik WU vast in m’n Snoopy agenda zetten. En ja: die twee grote brede gasten (leren jacks, zonnebrillen) die je straks, in januari, de hele avond met harde koppen aan de bar ziet staan dat zijn Menno en ik*.

‘Dus wat moet ik nou doen?’

‘Die Winternachten data in je agenda zetten. Je abonneren op Tirade. En mooi zijn.’

Hahaha!

Ook vanaf deze plek zullen we je op de hoogte houden van ontwikkelingen rond Writers Unlimited/Festival Winternachten en Tirade.

wu

 

 

Volgende week op deze plek: zelf appelsap maken.

Noten assorti

*Jorge Luis Borges, This Craft of Verse, The Charles Eliot Norton Lectures 1967-1968, Harvard University Press (2000; p. 81).

* Dat ene boek dat je meeneemt naar je gemeenplaatselijke onbewoonde eiland zul je vroeg of laat gebruiken om een kampvuur mee aan te maken of vliegtuigjes van te vouwen.

* This Craft of Verse, p.55.

*We zijn allebei op de motor naar Den Haag gekomen. Menno vanuit Amsterdam, ik vanuit Utrecht. Ik heb het grootste stuk van de weg tussen Utrecht en Den Haag op één wiel gereden – traditioneel, op ’t achterwiel – en Menno kennende heeft hij zich op de asfaltstrook tussen Amsterdam en Den Haag stuntgewijs ook niet bepaald onbetuigd gelaten met dat Norton 1600 PK racemonster van hem… ik heb hem afgelopen zomer manoeuvres zien maken op Franse tolwegen, daar staat je verstand bij stil… We praten niet over de risico’s die we onderweg hebben genomen – als macho’s onder elkaar verstaan we de kunst van het zwijgen. Klessebessen vinden we – net als poëzie, liefdesverhalen, schone kleren, natuur in het algemeen en bloemen in het bijzonder – meer iets voor meisjes. Meisjes! Hahaha! Alleen het woord al! Laat ons alsjeblieft niet lachen!

* Net als vroeger is ’t weer spannend wie van ons tweeën het eerst door zijn vrouw naar huis wordt gebeld.

*Na A.L. Snijders en Tommy Wieringa de grootste macho’s uit de contemporaine NED-LIT. Maar daarmee vertel ik niemand iets nieuws hoop ik.