Herstelwerkzaamheid

Mijn kledingkast hangt er rustig bij vandaag (totum pro parte) en er is sprake van mooi licht. Gedane zaken zijn doorgaans gedane zaken, al blijven ze soms lang door etteren – karaktereigenschappen hebben nu eenmaal de vervelende eigenschap dat ze maar moeilijk tot het verleden gaan horen. Als jullie allemaal naar jullie werk zijn heb ik het idee dat de wereld minder leeft, hoewel er per saldo waarschijnlijk meer activiteit plaatsvindt dan ‘s avonds. Het lukt mij de laatste tijd niet om over straat te lopen en de dingen te zien als wat ze zijn. Ieder gebouw valt terug in zijn lijnen, elke boom is een blauwdruk van boom, iedere persoon een archetype. Zelf zou ik wel een boegbeeld willen zijn. Maar je moet jezelf belonen als je een beter mens wil worden – voor niets gaat de zon op. Iemand vroeg mij laatst of ik het idee had dat ik de afgelopen jaren sterker was geworden. Nee, dacht ik, niet sterker. Wel vastberadener. Ik kreeg een langere stokkende adem. Ik zal mijzelf belonen tot de herstelwerkzaamheden voltooid zijn. Ik hoef alleen de fundamenten heel te maken, daarna kan ik iemand anders zijn.

 

Zoals in dit gedicht van Dorothea Lasky:

 

The legend of Good John Henry

When my dad got Alzheimer’s all the plants died
In the nursing home there are no plants
There is nothing to live for
Dogs circle the pink painted building
The orderly staff waits with the bleach
Asking me where the diapers are, I do not know
I haven’t had a love in a very long time, a true love
One the makes you feel all jiggly inside
I haven’t felt all jiggly inside since I don’t know when
Still I will not go to work in a factory for machines
Art may want to be mechanized but I am not going to let it Goddamn it
Not gonna let it all be steel driver without my fist
Even the dead plants whisper to feed them
I feed them, the rabbits, and the dogs,
I feed the babies bread toast, they are bald and wild
And strung out on life, the little igloos
Of their heads only cold when you think of all the possiblities of love
like waiting
I am not what I once was, but who would want to be
Who would want to be the same throughout a life, read the same books
Drink the same tea, wear the same dress, go to the same movies
Oh how I would cry at the same man bent over the same actress in the
same dark suit
Someone has died in that movie
O I have seen that one before

(Uit/(c): Dorothea Lasky – Black Life, Wave Books, 2010)

Pascal, on va où?’

Film: Hiver Nomade/Winter Nomads (2013).

Genre: documentaire.

Regie: Manuel von Stürler.

Verhaal: Pascal en Carole drijven, samen met hun honden en pakezels, in vier maanden een enorme kudde schapen van a naar b. De tocht beslaat zeshonderd kilometer. De plaats van handeling is Franstalig Zwitserland, de Alpen.

Eindoordeel: mooie natuur- en wildkampeeropnamen die treurig contrasteren met visuele bewijzen van ruilverkaveling, mechanisering, modernisering. Drie rode alpinopetjes (3/5).

In arthouse documentaires die de natuur, de gewone man, eerlijke ambachten tot onderwerp hebben, duiken opvallend vaak mannen en vrouwen op die het soort wijsheden debiteren die je hoofd laten imploderen, zodra  je de moeite neemt er werkelijk over na te denken. Winter Nomads stelt op dit punt niet teleur:

De eigenaar van de schapen die we in Winter Nomads langs de Alpen zien trekken – vroeger zou je over een ‘boer’ spreken, de man (Landrover, smartphone) die in deze film een paar keer opduikt om zijn have te inspecteren, verdient eerder een etiket als ‘agrarisch ondernemer’ – debiteert zo’n gekmakend aforisme tijdens een gesprekje over de opvoeding van een pup. Dat moet je niet uitstellen, zegt hij, dat opvoeden, daar moet je meteen na de geboorte van een hondje mee beginnen, want: ‘Een kromme boom krijg je nooit meer recht.’

Oké. Ja. Prima. Mooi, heel mooi. Wijze woorden!

Kaboem.

Ooit een boom horen blaffen?

Vergelijkingen overtuigen. Maar ze bewijzen niks. En het curieuze: het is bijna ondoenlijk de persuasieve schade die dit soort schijnwijsheden op het eerste gehoor aanricht nadien met het verstand te herstellen. Je weet dat de vergelijking nergens op slaat en toch zul je nooit meer over een pup kunnen praten zonder je gespreksgenoten erop te wijzen hoe belangrijk het is om de opvoeding van een hondje meteen na zijn geboorte ter hand te nemen, want…

Dit bij wijze van waarschuwing/goede raad. Het is weer campagnetijd: schapen, stemhokjes, lijsten met listige herders.

N.B. Tirade redacteur Marko van der Wal publiceerde eerder een langere beschouwing over Winter Nomads.

Titelverklaring van deze blogpost: Carole roept tijdens het hoeden regelmatig naar Pascal… waar moeten we heen?

Formidable*

Voorin de zaal, vlakbij de spiegelwand, trippelt een oude man met een kalend hoofd over de lopende band. Een vrouw met grote borsten doet achterin de ruimte buikspieroefeningen op een matje. Twee heuvels rijzen, twee dalen. Vanuit een andere zaal komen flarden muziek vermengd met de schelle stem van de spininstructrice. Ik voer een programma in op de crosstrainer. Type: heuvels, tijd: 15 minuten, niveau: 11. Start. Armen en benen gaan in tegengestelde bewegingen. De borstkas gaat op en neer. Luchtlanglaufen.

Boven de wandspiegel hangt een rij televisieschermen. CNN. SBS6. RTL4. MTV. Een nieuwslezer. Een soap. Dr Phil. Een clipje met een lange jongen in een blauw vest. Hij slentert, een leren jack over zijn schouder geslagen, over een verregend plein in een Europese stad. Duidelijk niet Amerika. Daarvoor zijn de wegen te smal, is de lucht te grijs. De jongen zwalkt rond, hangt over een prullenbak, gaat op de stoep bij de tramrails zitten. Een vrouw trekt hem weg. Hij staat op, loopt verder, houdt zijn hand tegen zijn slapen. Alsof hij hoofdpijn heeft. Ik lees de ondertiteling. You were wonderful. I was so pathetic. We were wonderful.

 De jongen zwalkt verder. Het lijkt alsof hij zingt. Een paar agenten spreken hem aan. Een dikke vrouw fotografeert het tafereel met haar mobieltje. Een rood lampje. De crosstrainer waarschuwt. Ik ga de heuvel op. Linkerbeen voor, rechterarm naar achteren. Rechterbeen voor, linkerarm naar achteren. Mijn knokkels wit, mijn kuiten gespannen. Ik sluit mijn ogen en voel de wind, door mijn haar, in mijn gezicht. Ja. Ik genereer energie. Hier, achter gesloten oogleden, zijn de bergen. De velden. Ik ruik het gras. De zon gaat onder en ik tel, gelegen op mijn rug, duizenden sterren.

De tv-schermen flikkeren. De jongen raakt geagiteerd, roept tegen voorbijgangers. What’s up with y’all. Looking at me like a monkey. Hij tolt en draait. Laat zijn leren jas op de straatstenen vallen. Raapt hem op, wandelt weg met gekromde rug. Alleen. Weer het rode lampje. De berg wordt stijl. Mijn ademhaling zwaar. De eerste zweetdruppels vormen zich langs de haarkruin, tussen de schouderbladen. Kijk. Hier ben ik. Met vierkante ogen eindigt deze dag. Straks haal ik in plastic gehuld voedsel uit de schappen, bak anonieme vormen in een pan en spoel al het vergaarde zout van mijn lichaam. Weg van de buitenlucht, met de deuren dicht. Mijn mythische Bensalem. 

 

 

Rosan Hollak (1971) studeerde filosofie en politieke wetenschappen. Ze is journaliste bij het NRC Handelsblad en debuteerde in 2012 met de mozaïekroman Scherptediepte (De Bezige Bij). 

 

*Deze (laatste) blog van Rosan Hollak was afgelopen zondag ook te lezen op Tirade.nu. Wegens het late moment van plaatsing op die dag, nu in de herhaling. 

There is no spoon

Aan snoeren en draden om precies te krijgen wat je nodig hebt, maar is dat leven?

Toen de film The Matrix uitkwam is er nogal veel geschreven over de filosofische implicaties van de block buster.  Het meest in het oog lopende is de platonische ideeënleer: we leven geen echt leven, maar zien een vage afspiegeling ervan. In The Matrix wordt door machines onze beleving gemanipuleerd. In het echt zitten de lichamen in een een bak met gelei energie te leveren voor: The Matrix.

De verlosser – Neo, the One in anagram,  – leert langzaamaan om te gaan met de denkbeeldige wereld, door te weten dat deze denkbeeldig is: there is no spoon,  leert een klein ventje hem en buigt de lepel met zijn ogen.

Misschien ben ik laat met mijn inzichten, maar ik verlies me steeds vaker in discussies over Google en hoe goed Google aan  je wensen tegemoet komt. Deze capaciteit te weten wat je wilt ben ik lanzaamaan diep beangstigend gaan vinden:  ik zoek tegenwoordig via duck duck go, een stompzinnige naam voor eerlijker zoekmachine die geen informatie over je opslaat. Dat levert – en dat komt in de discussie telkens terug – ook irritatie op, want inderdaad zijn dus de antwoorden op je vraag minder goed toegesneden op je wensen, en dus is zoeken weer irritanter dan het geworden is, het is een beetje ‘zoeken 2004’, minder fijn dan met  het zeer behulpzame Google. Maar Google is de Matrix: je leeft in een Bubble van zelfbevestiging. (Kijk eens naar wat duckduck hierover zegt, het is heel overtuigend.) Kort samengevat: Google zorgt er wel voor dat je geen tegengeluiden meer hoort. Ben je een Telegraaflezer, en zoek je iets over Obama, dan vind je de Telegraaf, en Fox News en Huffington Post. Ben je een NRC-lezer en zoek je iets over Obama, dan vind je NRC en the Guardian en New York Times. Wat je vindt, zegt tegen je: je hebt gelijk, je hoeft niet meer na te denken. Ik wil als NRC Lezer de Huffington Post een antwoord op mijn vraag laten geven. Een antwoord dat me niet bevalt. 

Op instagram had ik ook zo’n ervaring. Ik ben een beginner en was eerst vooral gefascineerd door de functie: laat mij maar eens zien wat voor een waanzinnige foto’s er allemaal zijn. Daar is een knopje voor en dan vind je tot je verbazing Russische fotomodellen en Haïtiaanse rappers. Toen ik een paar vrienden ging volgen merkte ik dat de fotomodellen en gangsta rappers verdwenen. De knop: ‘toon mijn maar wat’ werd gevuld met aan mijn vrienden verwanten. Ik zat weer in een bubble. Het rare is dat niemand die ik daar over spreek hier last van lijkt te hebben: dat is toch juist fijn? Een filter! Ik heb iedereen ontvriend en zie de wereld weer.

Je kunt een app downloaden die iedere foto die een vriend plaatste onmiddellijk like’t. Iedereen ongezien liken levert veel vrienden op.  Amazon – de boekengigant die met boeken begonnen is ‘omdat die dingen tijdens verzending niet stuk kunnen’ werkt aan een algoritme dat weet wat je wilt kopen voordat je het zelf weet.

Vreest met grote vreze het gemak van Google, Amazon en Instagram, Whatsapp, (leuk hè, dat iedereen overstapt op Telegram, omdat men niet aangekocht wenst te worden door een gigant) en eigenlijk alles wat je in de luiers wil leggen. Zoek kou, huivering, ongemak, pijn, en irritatie, want dat is het echte leven. Gemak verpest de mens.

‘Never throughout history has a man who lived a life of ease left a name worth remembering.’

Theodore Roosevelt

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

We gaan naar Gouda toe – Pop-up Schrijfwedstrijd

Van Oorschot Pop-up Store, 22 februari – 29 maart, Gouda

Afgelopen zaterdag werd op initiatief van Boekhandel Verkaaik aan de Lange Tiendeweg 23 in hartje Gouda de Van Oorschot pop-up store geopend. Vijf weken lang is het complete boekenaanbod van Uitgeverij Van Oorschot aldaar te zien en te koop. Iedere zaterdagmiddag komen er schrijvers langs voor interviews, voorleesbeurten en signeersessies. Op 22 maart is het de beurt aan Tirade om het programma te verzorgen.

Tirade Pop-up Schrijfwedstrijd

De opening van de pop-up store betekent ook de opening van de Tirade Pop-up Schrijfwedstrijd. Alle Gouwenaren, en ieder ander, zijn bij dezen van harte uitgenodigd een kort verhaal in te sturen. Deelnemers maken kans op een publicatie in Tirade. De spelregels zijn als volgt:

Inzenden is mogelijk tot 15 maart aanstaande. De verhalen moeten minimaal 250 en mogen maximaal 1000 woorden tellen. Zij moeten op papier worden opgestuurd naar Uitgeverij van Oorschot / Herengracht 613 / 1017 CE  Amsterdam, onder vermelding van ‘kort verhaal’ op de envelop. De jury bestaat uit redactieleden van literaire tijdschrift Tirade. Het winnende verhaal wordt in de pop-up winkel bekendgemaakt door de redactie van Tirade op zaterdag 22 maart. Over de uitslag kan niet worden gecorrespondeerd.

Tirade heeft door de jaren heen verschillende wedstrijden georganiseerd en haalde op die manier nieuw schrijftalent boven. Een van de laatste successen is de ontdekking van Pauline Genee. Zij won een voorgaande schrijfwedstrijd, kwam in Tirade en debuteerde onlangs met de succesvolle roman Duel met paard.

 

Tirade – Jong, belegen en komijn.

Dochter

‘Kom, ik wil je iets laten zien.’

De Staart komt overeind. Ik volg hem naar buiten, de sneeuw in. De kou snijdt meteen door m’n pak heen.

In het licht van de buitenlamp een witte Jeep, ernaast een grote, legergroene afvalbak.

‘Ga d’r maar in staan,’ zegt De Staart. Hij gebaart naar De Kliko. Ik vind het een raar plan, maar De Staart trekt de bak al scheef, dus ik klim er, zonder mijn pak te beschadigen, voorzichtig in. De Staart sjort de Kliko recht, drukt mijn hoofd naar beneden en sluit het deksel.

Donker!

Opeens realiseer ik me wat een merkwaardige situatie dit is! Dit deugt natuurlijk niet! Hoog tijd om het opschorten van mijn ongeloof te staken. Een paar uur geleden heb ik met eigen ogen gezien hoe De Staart een hele eetzaal kort en klein sloeg – en het lijkt me sterk dat die knaap nu ineens veranderd is in een servicegerichte reisleider.

‘Nu stevig met je hoofd tegen het deksel duwen,’ roept De Staart.

 Ja… buongiorno! Ik mag dan een wetenschapper zijn, ik ben niet gek!

In plaats van met mijn hoofd duw ik met mijn linkervuist tegen de binnenkant van het deksel. Mijn gezicht en mijn lijf druk ik zo stevig mogelijk tegen de wand van de Kliko. Drie, vier harde knallen – de schreeuwende pijn waarmee duizenden glassplinters zich in mijn vuist boren. Ik zak in elkaar, bijt op mijn lip om het niet uit te gillen van pijn.

Een meter van me vandaan staat De Staart te praten en te grinniken met de Nederlandse. Ik ben bang dat hij zo nog een paar keer door de Kliko gaat schieten. Om het af te maken. Maar hij lijkt me vergeten. Hij haalt de Nederlandse over om nog een ommetje te gaan maken door de sneeuw. Ik hoor de voordeur open- en weer dichtgaan. Lachend, pratend verwijderen de twee zich. Als het helemaal stil is, sla ik de Kliko-klep open. Hijgend worstel ik me eruit, val met Kliko en al eerst tegen de Jeep aan, dan in de sneeuw. In het licht van de buitenlamp zet ik de afvalbak weer recht.

De voordeur is gewoon open. Binnen branden alle lichten nog. Eerst bind ik met een theedoek mijn bloedende hand af, dan doorzoek ik het hele huis op wapens. De opbrengst valt tegen. Behalve een paar doosjes patronen vind ik alleen een harpoengeweer. Wat moet je in de bergen nou met een harpoengeweer? Gelukkig ziet het er wel levensgevaarlijk uit.

Ik verschuil me achter één van de dikke gordijnen in de woonkamer, haal diep adem en wacht, met bonzend hart, tot De Staart en de Nederlandse weer terugkomen.

Ze zijn er sneller dan ik had gedacht. De Staart begint in de hal al tegen me te praten: ‘Hé, professor? Met vier kogels in je bol gaat het denken toch een stuk minder hè? Of zou je zonder die bullets ook op ‘t idee gekomen zijn de weg te markeren met een royaal bloedspoor?’

Potverdorie!

Met het harpoengeweer duw ik het gordijn opzij – ik doe een pas naar voren. De Staart staat recht tegenover me. De afstand: een meter of vijf, zes. De Staart grijnst. Maar ik laat me niet intimideren. Ik richt, haal de trekker over en daar suist de harpoen door de huiskamer, het lichte touw snort erachteraan, linea recta richting De Staart – met een soppend geluid boort de harpoen zich tot in de vierde of vijfde weerhaak in zijn borstkas.

‘Godverdómme,’ schreeuwt De Staart. Met twee handen grijpt hij de harpoen vast, trekt het bloederige stuk staal trillend en grommend uit zijn lijf, glijdt dan langs de muur op de grond.

Iemand neerknallen is een stuk makkelijker dan een dissertatie schrijven – dat lijkt me met dit experiment wel bewezen!

‘Exit Tyn,’ zegt de Nederlandse. Ze heeft een roomkleurig mutsje in haar hand. Ze hurkt bij De Staart, streelt zijn voorhoofd en gaat dan weer rechtop staan. ‘Onhandelbare eikel.’ Ze schiet in de lach. ‘Weet je dat hij een kind van me wilde? Nou ja, een kind… een dochter.’

‘Hij!? Een kind?’

‘Een dochter. En per se van mij. Omdat min keer min plus is – wat dat ook voor belediging mag behelzen. Maar het was helemaal zijn idee hè? Hij zag haar al zo precies voor zich dat hij haar zou herkennen als ze op straat voorbij zou huppelen. Ik heb ‘t nooit zo hard tegen hem gezegd, maar geen haar op mijn hoofd die met zo’n eppo een kind zou nemen. Een beetje meedromen oké, maar een meisje van vlees en bloed kan je niet zomaar weer wegtoveren als ze je niet meer bevalt, hè? Hé, ik ga een glas witte wijn inschenken, wil jij ook? Dan zal ik meteen een pleister voor je pakken, want het bloedt maar door die stomp van je. Ziet er eerlijk gezegd best onsmakelijk uit.’

‘Pam?,’ zegt De Staart, wang op de vloer, blik in het niets, ‘zou je voor mij alsjeblieft een cassis willen inschenken?’

‘O, leef je nog? Nou, ik ren al, collega, die cassis komt eraan.’

Terwijl de Nederlandse de kamer uitloopt, komt De Staart kreunend overeind, hij struikelt half over de harpoen en sleept zich dan naar de bank. Daar schiet hij in de lach: ‘Jezus Christus, achterlijke spaghettivreter, dat was close, man.’ Hij staart me grijnzend aan. Ik grijns terug.

De Staart trekt een naaigarnituur in handige reisverpakking uit zijn achterzak, scheurt de stof van zijn overhemd stuk en begint de harpoenwond dicht te naaien – het is een onwerkelijk gezicht. Nadat hij z’n borstkas heeft dichtgenaaid, wist De Staart het zweet van zijn voorhoofd. Hij haalt diep adem, is even stil. In de keuken wordt een kurk uit een flessenhals getrokken, plop.  De geur van ragout.

‘Francesco?’

‘…’

‘Een dochter op de wereld zetten en haar dan beschermen, dat was het idee. Begrijp je wat ik bedoel?’

‘Zeker. Ik begrijp het. Helemaal.’

De Staart trekt een sleutel uit zijn broekzak, werpt me die toe. ‘Op de parkeerplaats tussen het hotel en het gemeentehuis staat een Toyota, die hebben we nog over van een ouwe show. Jij haalt straks je bagage uit het hotel of waar je ook logeert en dan rijd je als de brandweer deze blogpost uit, oké?’

‘Oké.’

——————

Tirade – tijdloos.

Outtake (helikoptershot):  vanuit de hemel zien we de Toyota door het Europese ochtendlicht rijden.  Francesco neuriet mee met de soundtrack.

Soundtrack – Francesco, won’t you come on homeFine Young Cannibals.

Volgende week:  Opoe’s Eethuys.

In memoriam Leo Vroman, door Leo Vroman

Leo Vroman is uitsluitend op 10 april 1915 geboren en stierf heelhuids op een nader te bepalen ogenblik. Hij wordt door een vrouw en twee dochters nagezeten.

Door een klein aantal lezers was hij beschouwd als een groot dichter en door een groot aantal mensen als een kleine of zelfs afwezige. Hij heeft geloof ik eens uitgerekend dat hij ongeveer 30 kilometer heeft geschreven, maar veel verder als je alle lussen van de letters recht trekt, hoewel zijn werk dan te rechtlijnig zou zijn om te genieten. Met zijn wetenschap, waar hij van leefde in alle opzichten, heeft hij, alweer volgens eigen berekeningen, ongeveer anderhalf miljoen dollar verdiend maar heeft daar een halve eeuw over gedaan. Zijn enige ontdekking, het z.g. Vroman Effect, wordt meestal verkeerd hoewel vaag omschreven als iets met bloedstolling. Het is in tegendeel iets dat daaraan voorafgaat en te snel is om hier te beschrijven. Dan zijn er ook nog zijn tekeningen, waarvan een grote stapel door een paar mensen, en een heel kleine stapel door velen is bewaard. Verder is hij bekend door iets wat hij niet heeft gedaan, nl. vechten aan de Grebbelinie, en dan nog wel als wielrijder. Op jongere leeftijd was de fiets inderdaad een van zijn wapens, dat hij vaak per ongeluk op onschuldige lantarenpalen richtte en ook op latere leeftijd kon hij niet fietsen maar te voet wel goed verdwalen. Zullen we hem missen? Niet makkelijk: zijn boeken loeren nog overal, en zijn Effect is blijvend.

 

Leo Vroman overleed afgelopen zaterdag op 98-jarige leeftijd in zijn woonplaats Fort Worth, Texas. Voor zover bekend is hij ‘heelhuids’ gestorven. De redactie zal hem, ondanks zijn Effect, blijvend missen. Leo Vroman was sinds de beginjaren van het tijdschrift een van de vaste contribuanten van Tirade. Dit in memoriam schreef hij op verzoek voor het themanummer 438 (mei 2011), waarin verschillende schrijvers hun eigen overlijdensbericht publiceerden.

Leo Vroman wordt op vrijdag 28 februari gecremeerd in zijn woonplaats. Uitgeverij Querido en De Nieuwe Liefde organiseren die dag om 17.00 een bijeenkomst waar dichters zijn gedichten lezen en iedereen welkom is. Tijd: 17.00. Locatie: De Nieuwe Liefde, Da Costakade 102, Amsterdam.

Walter van den Berg zondagse gastblogger Tirade maart 2014

Schrijver, Jaws-kenner en hondenkoning Walter van den Berg (1970) is in maart 2014 onze zondagse gastblogger.

Van den Berg publiceerde tot op heden – behalve vele kortverhalen, columns en reportages – drie romans: De hondenkoning (2004), West (2007) en Van dode mannen win je niet (2013). In Tirade 449 vind je zijn prachtige kortverhaal Voetbalkantine, in Tirade 450 een heftige ‘tirade’.

Voordat Van den Berg furore maakte op papier, werd zijn blog vandenb al door duizenden lezers gevolgd. In 2002, 2004, 2005 won hij een Dutch Bloggie, de prijs voor best geschreven weblog.

Volgende week zondag, 2 maart, posten we Van den Bergs eerste Tirade zondagblog. Daarna kijken we uit naar 9, 16, 23 en 30 maart.

Tirade – gehaaid.

Eerdere zondagbloggers: Hannah van Binsbergen, Arjen van Lith en Lize Spit. Onze huidige zondagblogger is Rosan Hollak.

oh deze fontein

een nieuw album van st. vincent

ST VINCENT

Call the 21st century / tell her to give us a break

I want to mean more / than I mean to you

Luister het hele album hier: http://3voor12.vpro.nl/luisterpaal/albums/St.-Vincent.html

 

& een gedicht van Ann Cotten dat ik vertaalde:

 

Oh deze fontein doet me denken aan een andere fontein
in een andere stad waar ik ooit was met die-en-die
vooral omdat hij me aan iemand anders deed denken
die ik ooit heb ontmoet maar nooit meer tegenkwam daarna
die eruit zag als een popster die ik toen nog niet kende
dat is allemaal niet zo bijzonder geloof ik
dus eigenlijk was ik helemaal nooit met iemand
dus in principe doet het er helemaal niet toe
dat ik hier nu in mijn eentje zit
wat bovenstaande hopelijk heeft aangetoond.
Maar soms wil ik geliefd en ondeugend zijn
als een tiener, wat me nog verdrietiger maakt
want dat is het enige waar parken als deze goed voor zijn
dat en duiven schoppen in de regen, gekweld en met voetpijn.

 

Tirade genomineerd voor Blogparel 2013

De Tirade-redactie ontving een schrijven van ‘De blogparel – nobele prijs voor blogs’:  het stuk Bewegungsfreiheit – een instructievideo dat in september 2013 op de Tirade blog verscheen, is genomineerd voor de Blogparel 2013.

Zaterdag 1 maart aanstaande wordt in het Centraal Museum (Utrecht) bekendgemaakt welke Nederlandse blogpost de Blogparel 2013 wint. De Tirade redactie zal de uitreiking van De Blogparel bijwonen en doet t.z.t verslag.

Behalve een juryprijs – die (hé!) wordt toegekend door een vakjury – is er ook een publieksprijs. Daarvoor kun je stemmen. Liefst op Tirade natuurlijk:

Stemt Tirade, stemt bijdrage 23.

In 2013 publiceerden de volgende redacteurs op de Tirade blog: Merijn de Boer, Menno Hartman, Martijn Knol, Gilles van der Loo, Lieke Marsman, Simone van Saarloos, Marko van der Wal.

Soundtrack: ‘If they don’t give me proper credit, I just walk away’  (Madonna/Material Girl).

Tirade – verkiesbaar.

Nieuwe schoenen

Unknown

 

 

 

 

 

 

 

Het was woensdagochtend, kwart voor tien. Hand in hand stonden Nadim en ik voor de rolluiken van de Bijenkorf. In het halfdonker erachter sliepen de draaideuren nog. Op zijn halfhoge schoentjes, het ooit glimmendblauwe leer van de neuzen al stoeptegelgrijs geschaafd, draaikontte mijn zoon. Elk moment kon hij beginnen te jengelen. 

Binnensmonds vervloekte ik mijn gebrekkige planning. De met Nadim doorgesproken volgorde van de dag had ik tien minuten geleden moeten wijzigen, toen we in de regen voor de ook nog niet draaiende draaideur van de OBA stonden. 

‘Dan halen we eerst nieuwe schoenen,’ had ik gezegd. ‘Oké?’

‘Boekje van blote beesten halen in de diepelotheek, papa?’

‘Nee, schat. Eerst schoenen, dan boekies.’

Op de fiets hadden we alvast besproken wat voor schoenen hij wilde. 

‘Wil je hoge, zoals je nu hebt?’

Hij keek naar beneden. ‘Blauwe.’

‘Met veters?’

‘Blauw.’

‘Blauwe schoenen met blauwe veters?’

‘Blotebeestenboekje halen, papa?’

De laatste keer dat ik in de Bijenkorf was – dacht ik toen de luiken eindelijk opgehaald waren en we als eersten door het Louis Vuittongeweld liepen – moest een leven geleden zijn. In ieder geval voor ik een oude man in een vuile spijkerbroek geworden was, die een kind in een te kleine winterjas en versleten schoenen voortsleepte. Alle verticale oppervlakken in het warenhuis leken te spiegelen, waardoor de verwaarloosde man (zat zijn jas nu vol hondenharen?) en zijn verwaarloosde kind (was dat een enorm snotplakkaat, onder zijn neus?) niet méér hadden kunnen opvallen als ze op een mammoet binnen waren gekomen. 

Om ons heen waren graatmagere vrouwen met duur haar, en pappige mannen in nog veel duurdere gympies kleding aan het schikken. Ik moest denken aan de catacomben van een schouwburg voor aanvang de voorstelling, en inderdaad: zonder publiek leek de grime er bij de acteurs wel erg dik op te liggen. Ik stelde me voor hoe zo’n winkeldame na een lange dag werken thuiskwam: hoe ze de uitgeharde make-uplagen als een dodenmasker afpelde, waarna ze bij de tv een halve peer at die ze wegspoelde met vier glazen Pinot Grigio. Soms wil je mensen graag naakt zien, zonder dat het meteen iets seksueels is.  

Ben ik hier alleen in?

Nadim en ik pakten alle roltrappen. We deden ze vooruit, achteruit, lopend en stilstaand. Voor we het wisten waren we helemaal boven, waar we in de verste uithoek een kinderschoenenhoek vonden.

‘Zeg maar tegen die mevrouw wat je wilt,’ zei ik.

‘Blauw,’ zei Nadim.

De mevrouw nam ons even op. ‘Ik weet niet of ik nog iets blauws in de uitverkoop heb.’

Kennelijk waren de esthetische eisen die gesteld werden aan verkopers van kinderschoenen heel anders dan die gesteld werden aan de Chanel-crew. De gelaatshuid van onze verkoopster was nog heel duidelijk zichtbaar en ze kon ook glimlachen, wat ze op gepaste momenten deed. Ze vertrok en kwam na een paar tellen weer terug met een viertal dozen in haar armen. De eerste bevatte knallendblauwe Adidassen. 

‘Geen gympen,’ zei ik. ‘Sorry.’

Er bleven nog twee dozen over. In de eerste lagen ademende klittenbandstappers met 50% korting, in de tweede halfhoge avondhemelblauwe suède bordeelsluipers met spekzolen.

‘Deze zijn van de nieuwe collectie,’ zei de mevrouw. Ik keek op het prijsplakkertje onder de zool, liet de sluiper vallen alsof hij in de fik stond en pakte een klittebandstapper uit de andere doos. 

‘Mooi toch, deze?’ zei ik hoopvol tegen Nadim.

Ach, het moge duidelijk zijn. Een minuut later duwde ik – zonder naar de kassabon te durven kijken – mijn pinpas in de gleuf die mevrouw me voorhield. De drie piepjes van het succes klonken.

Nadim wilde zijn nieuwe schoenen aanhouden en staarde op de roltrap innig naar zijn voeten. Bij de spiegelpui van de Fendiwinkel hield hij even stil om zijn hele gestalte in zich op te nemen. Hij lachte, straalde naar zichzelf. Het was zo aanstekelijk dat de meneer die voor de pui op klanten stond te wachten ook begon te stralen.

‘Oh,’ zei hij. ‘Wat heb je moooooie schoenen! Heeft jouw lieve papa die voor je gekocht?’

Ik knikte naar de Fendiman, glimlachte en merkte godverdegodver dat ik begon te blozen. Nu was ik het die naar mijn voeten keek.  

‘Kom,’ zei ik, en trok mijn zoontje vlot. ‘Dan gaan we een blotebeestenboekje voor je halen.’

 

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

De regelmaat is saai…

Een gereformeerd meisje….

In de films Wolf of Wall Street, Inside Job  en Margin Call  – alledrie dramatische verwerkingen van de apocalyptische beurskrachs van 1987  en 2008 – is een terugkerend gegeven dat de mensen die beslissen over beurshandel niet snappen hoe het technisch in elkaar zit en mensen met verstand van zaken, hebben geen beslissingsbevoegdheid. Klinkt als Polare.

Feit is dat de neergang van een economisch systeem een fraai drama oplevert. (En wat is DiCaprio toch goed!)  Hoe mensen stijgen en dalen, waanzinnig rijk worden of zelfmoord plegen vanwege te grote verliezen,  wanneer er iets gebeurt dat ieders kracht en voorstellingsvermogen te boven gaat. Dat iets, zou je in navolging van Nassim Nicholas Taleb kunnen omschrijven als een Black Swan, een uitzondering op de regel, een niet te voorspellen voorval dat richting van de geschiedenis ingrijpend wijzigt. Wat ik – en ik ben bepaald niet de enige – boeiend aan Talebs boek vind is niet slechts de biografische ondertoon van zijn betoog wat het tot een heus groot essay maakt – (Libanees, kwam tot wasdom in de oorlog en heeft zo zijn eerste persoonlijke Black Swan rond zijn 12e al te pakken)  maar de nadruk op denken over het bijzondere in plaats van over de regel. Waar heel veel wetenschap zich bezighoudt met het ontlokken van regelmatigheden aan de koers der geschiedenis, ligt het toch veel meer voor de hand je te richten op de grote onregelmatigheden.  En je hoeft dan niet per se op het gebied van de trend watchers te komen: voorspellen is misschien niet mogelijk, maar achter de regel aan lopen is niet instructief.

In conreto: alles doen om een tweede aanval op de Twin Towers te voorkomen is in wezen zinloos, want gaat voorbij aan de ontwrichtende denkkracht van de terrorist. (Ik lees over Bin Laden dat hij een ongeëvenaarde capaciteit had niet top down te beslissen, maar originele ideeën onder zijn volgers aan te moedigen, bottom up dus.)

Een ander voorbeeld is een driedelige semi-erotische reeks laten schrijven door drie jonge Nederlandse auteurs om het succes van E. L. James te evenaren, dat  was al belegen toen het in iemand haar hoofd op kwam.

Taleb meent dat kranten lezen weinig zinnig is omdat je je laaft aan een kennisbron van velen, en je dus regel ziet en geen uitzondering. De man leest liever boeken. En komt zo tot een aantal beangstigende inzichten, waaronder dat van clustering. ‘The next time a Martian visits earth, try to explain to him why those who favor allowing the elimination of a fetus in the mother’s womb also oppose capital punishment. Or try to explain to him why those who accept abortion are supposed to be favorable to high taxation but against a strong military. Why do those who prefer sexual freedom need to be against individual economic liberty?

I noticed the absurdity of clustering when I was quite young. By some farcical turn of events, in that civil war of Lebanon, Christians became pro-free market and the capitalistic system—i.e., what a journalist would call “the Right”—and the Islamists became socialists, getting support from Communist regimes (Pravda the organ of the Communist regime, called them “oppression fighters,” though subsequently when the Russians invaded Afghanistan, it was the Americans who sought association with bin Laden and his Moslem peers).’

En ik vond het al heel wat toen ik op mijn 12e ontdekte dat Prodent protestants was, en Colgate katholiek…

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De stelling van Pythagoras

Mijn vader had last van gaten in zijn dagboek na een langdurige ziekenhuisopname. De meeste dagen van zijn sluimerstand waren weggewassen met medicijnen en slaap. Van het uitslapen en de eerste verwarrende dagen daarna – hij kon zijn ogen nauwelijks openhouden – reconstrueerde hij het moment waarop hij weer begon na te denken over nadenken. Het ging tussen hem en een raam met uitzicht op een parkeerplaats. Tussen hem en het plafond. Een paar weken later, thuis, zocht hij iets om op te krabbelen om mij uit te leggen wat hij dacht. Hij vond een oude envelop.

‘Ik zag de vlakken van het plafond, dus ik begon diagonalen te trekken –’

‘Een systeemplafond?’

‘Vierkanten. Dus van die vier vierkanten trok ik diagonalen.’

Ik zag nog niets herkenbaars, behalve misschien een paar vlakken met een kruis erdoor. Intussen tekende mijn vader in de vierkanten op de envelop een ruit, dat tegelijk een vierkant was.

‘Als alle zijden gelijk zijn, zeg 1, en de hypo… de diagonaal is a –’

‘Zeg maar hypotenusa.’

‘Ik moet even kijken hoe het ook alweer ging.’

Hij tekende nog een paar lijnen en begon te schrijven. Onder de vlakken ontstond een formule met de berekening van a, denk ik. Wie weet had hij totaal iets anders ontdekt tijdens zijn roes.

‘Juist. De oppervlakte was vier. Toen ik de helft van die vlakken nam had ik dus wortel twee –’

‘Wortel twee?’

‘Kijk. Als de totale oppervlakte vier is, dan is de oppervlakte van de ruit twee. Daarmee is a wortel twee. De oplossing van de stelling van Pythagoras. Dit zou dus moet gelden voor alle mogelijke waarden van de zijden, maar hoe bewijs je dat? De driehoeken moeten gelijk aan elkaar zijn.’

‘Tja, om dat te bewijzen heb je die hoek van 90 graden nodig, en de gelijke lengte, dus dat klopt… Weet je dit omdat je de stelling kent of had je het nieuw bedacht?’

‘Dat weet je nooit.’

De stelling van Pythagoras, ik had hem ooit gehad op school. In het echte leven was er alleen geen moment geweest dat ik gebruik moest maken van a2 + b2 = c2, dus dat stukje wiskunde had ik uiteindelijk gewist. Ik had trots willen zeggen dat ik hetzelfde bewijs ook kon leveren, maar het was niet in mijn dagboek opgeslagen. In goeden doen kon ik niet eens een halve stelling oplossen, terwijl mijn vader het zich gewoon helder voor kon stellen toen hij in de kreukels lag. Ik keek naar zijn berekeningen. Inderdaad, a was wortel twee, dat geldt altijd.

Op de envelop bleek het logo van een levensverzekeraar te staan.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

‘Meer sterren dan er aan de hemel staan.’ – Lucarotti’s loftrompet

‘Francesco, alsjeblieft… concentreer je… hoofd stil houden, gewoon recht in de lens kijken. Niet naar ’t statief, in de léns.’

‘Denk je dat de lezers van Tirade ’t niet suspect vinden dat ik een blauw oog heb?’

‘Waarom? Een ongelukje kan de beste overkomen… Van een verstrooide professor verwachten de mensen niet anders dan dat ie de hele dag overal tegenaan loopt… Zo’n blauw oog is juist goed voor je geloofwaardigheid als academicus en onthecht, vergeestelijkt cultuurmens. Bovendien heeft de gemiddelde Tirade-lezer echt veel meer oog voor dat mooie maatpak van je, dan voor zo’n alledaags ongerechtigheidje als een opgezwollen ooglid.’

‘Ja, denk je?’ Francesco straalt.

‘Ik weet het wel zeker.’

      Ik controleer of het statief stevig staat, stel de richtlamp wat bij, ga dan weer op m’n houten kruk zitten. Het is net een uniform, dat pak van Lucarotti.

‘Ja, mag ik?’

‘Ontspannen… schouders nog wat losser… en probeer vriendelijk te blijven kijken… Rustig praten, hè?… En… actie!’

‘Hallo! Hierbij verklaar ik, Francesco Lucarotti, geboren in 1967 in Luca, werkzaam aan de Sapienza, Università di Roma waar ik ook geschoold ben in de Nederlandse taal en letterkunde, uit eigen vrije wil mijn oordeel over het 452e nummer van literair tijdschrift Tirade uit te drukken en te laten vastleggen voor eventuele verspreiding onder een massapubliek. Tevens en bovendien geef ik literair tijdschrift Tirade dus nadrukkelijk toestemming om deze opname te gebruiken in haar publicitaire uitingen.’

‘Ga door. En nu mag het wat minder formeel… ’

‘Hallo. Mijn naam is professor Francesco Lucarotti… De redactie van literair tijdschrift Tirade heeft mij gevraagd om, als onafhankelijk wetenschapper, mijn oordeel te geven over het jongste nummer van tijdschrift Tirade, Tirade 452… Het is voor een wetenschapper altijd wat lastig, ik zou haast zeggen: tegennatuurlijk, om stellige of zelfs absolute uitspraken te doen over literaire kwaliteit, maar met het pistool op de borst zou ik zeggen: Tirade 452 bevat de allerbeste teksten die ik in mijn professionele leven ooit heb gelezen, die ik ooit onder ogen zal krijgen en die ooit ter perse zijn gegaan of zullen gaan. Dit meen ik oprecht. Zowaar ik Francesco Lucarotti heet. Ik dank Uitgeverij Van Oorschot, Tirade gastredactrice Judith Uyterlinde, de Tirade redactie, en de hele Nederlandse en internationale intellectuele gemeenschap voor de onvergetelijke leeservaring die Tirade 452 mij heeft bezorgd… Zou ik in de beste contemporaine dagbladtraditie mijn waardering moeten uitdrukken in icoontjes, dan zou ik mij genoodzaakt zien de opdracht terug te geven, want kort en goed: Tirade 452 verdient meer sterren dan er op een heldere winternacht aan de hemel staan… Abonneert u zich alstublieft allemaal op Tirade, koop zoveel losse Tirade-nummers als uw armen maar dragen kunnen en verspreidt het tijdschrift onder al die hunkerende zielen die tot nog toe van deze literaire pracht verstoken zijn gebleven. Tirade – daar zit geen woord Spaans bij.’

‘…’

‘Deed ik ’t goed? Hoe vond je de pay off?’

‘Ik had het zelf niet beter kunnen doen, Francesco… Mijn dank is groot. Ik zet alles meteen op de blog maandag.’

      Ik berg camera en statief op en loop naar de keuken voor koffie, thee en een schaaltje kaasvlinders.

‘Lekker pittig,’ zegt Francesco meer tegen zijn kopje dan tegen mij. ‘Beter dan de automatenkoffie die ik altijd op de universiteit drink.’

Als ik aan mijn thee nip, herinneren mijn lippen me eraan dat ik bij het eerste glas m’n bovenlip heb verbrand. Ik reik naar een kaasvlinder.

‘Waar is je assistente eigenlijk?’

‘Mijn collega. In de logeerkamer, denk ik… ze werkt aan een nieuwe goochelshow… kostuums tekenen, decors schetsen.’

Eigenlijk ben ik nu wel uitgeluld met Lucarotti. Het liefst zou ik ’m gewoon overhoop schieten, maar dan moet ik zelf de rotzooi opruimen en daar heb ik natuurlijk geen zin in. Ik herschik m’n gun in m’n schouderholster, ga een paar keer verzitten.

‘Ik weet eigenlijk niet hoe dat in Nederland zit,’ zegt Lucarotti die van plan lijkt me uitputtend kennis te gaan laten maken met zijn verbale kwaliteiten, ‘maar in Italië is het Existentialisme enorm aan het opleven… wist je dat? Het is bij ons al veel groter dan de New Sincerity… Als je op zaterdag door Trastevere of San Lorenzo slentert, dan waan je je in het Parijs van Sartre en De Beauvoir, werkelijk… overal zitten jongeren druk te discussiëren over politiek, moraal en literatuur, overal zitten studenten kranten, boeken, literaire tijdschriften te lezen en te bespreken… en nooit vrijblijvend hè? Voor die jongelui zijn de Existentialisten weer echte rolmodellen.’

‘O, dat wist ik niet.’ Ik neem nog een kaasvlinder. Ze vallen zwaar en toch blijf je er van eten.

‘Ken je dat standaardwerk van Hans van Stralen over het Existentialisme?’

Beschreven keuzes? Zeker.’

‘Van Stralen beschouwt de ‘gesloten ruimte’ als een typisch Existentialistisch motief en – ’

‘Wat zeg ik nou net? Ik heb dat boek godverdomme ook gelezen. Dan hoef je me toch niet te vertellen wat er in staat?’

‘En nou vroeg ik mij af… die rechtbank in Alles kan kapot waar Serafijn op een gegeven moment woont en die school waarin ze dan exposeert en zo, zou je die plekken volgens jou ook als Existentialistische ‘gesloten ruimten’ kunnen duiden? Of is dat – ’

‘Ik heb echt geen flauw idee professor Francesco.’ Ik kom overeind. ‘Bovendien denk ik dat jij het soort salaris opstrijkt waarvoor de Europese belastingbetaler wel wat intellectuele autonomie mag terugverwachten. Kom, we gaan naar buiten, ik wil je iets laten zien.’

‘Je gaat me toch niet vermoorden?’

‘Hahahaha!,’ ik gooi mijn hoofd in mijn nek en door een interne serverfout of door één of andere bug blijf ik een kwartier zo schokkend staan lachen – na een hikje vervolg ik: ‘Zoiets kan alleen een Italiaan vragen. Je vindt de maffia nog eerder in het uiterste noorden van Zweden of in IJsland dan in Zwitserland hoor.’

      We lopen het behaaglijke huis uit, de sneeuw in. De buitenlamp springt aan. Naast m’n Jeep staat de grote legergroene Kliko die ik ooit uit Nederland heb meegenomen. Vanmorgen geleegd.

‘Ga d’r maar in staan,’ zeg ik tegen Francesco.

‘Huh?’

      Ik houd de bak scheef, Francesco klimt erin. Ik zet de Kliko weer recht, duw het hoofd van Francesco naar beneden, sluit het deksel.

‘Ik ben benieuwd!,’ roept Francesco blij vanuit de gesloten ruimte.

‘Nu stevig met je hoofd tegen de binnenkant van ’t deksel duwen.’

Met m’n ene hand houd ik de Kliko dichtgeklemd, met de andere trek ik m’n gun uit m’n schouderholster. Zodra ik het deksel in het midden zie opbollen, zet ik de loop van m’n gun erop, haal dan twee, drie, vier keer de trekker over. In de Kliko verschuift iets – daarna blijft het stil.

Ik rek me uit, neem een teug van de ijskoude nachtlucht. Pinkelende lichtjes in het dal. Op de weg die twee dorpjes in de bergen aan de overkant met elkaar verbindt een piepkleine sneeuwschuiver met brandend zwaailicht, daarachter twee strooiauto’s. Terwijl ik m’n gun weer in m’n schouderholster steek, gaat boven een raam open. Pam steekt haar hoofd naar buiten.

‘Wat was dat voor geluid, collega? Je hebt toch niet die Italiaan door z’n hoofd geschoten?’

‘Natuurlijk niet.’

‘Godverdomme, klojo… door jouw rottige verdwijntrucs mag ik straks nergens meer komen goochelen! Sorry dat ik ’t zeg, maar ik vind ’t eigenlijk een heel onsympathieke gewoonte. Die jongen zou nota bene ’t adres van een leuk eethuisje in Rome nog voor me opschrijven.’

‘Vraag zo iemand een volgende keer dan om dat meteen doen. Maar who cares… m’n iPhone kent meer leuke eettentjes dan drie generaties Lucarotti bij elkaar hoor.’

      Pam schiet in de lach. ‘Jezus, wat een onverbeterlijke hufter ben je toch.’

‘Ik ben een professional.’ Ik knijp met mijn ogen, kijk door het schijnsel van de buitenlamp heen naar boven. ‘Heb je al gezien hoe helder ’t nog is? Als jij nou je jas aandoet, warme shawl om, je guitige muts op, dan kunnen we nog een eind gaan lopen.’

‘Ik heb net een – ’

‘Pitten kan de hele nacht nog, oma.’

 ———————

Tirade – veelgeprezen, veelgelezen.

Soundtrack:  Giuseppe Domenico Scarlatti, sonata K531

Volgende week: ‘Hé, Tyn… waarom heb jij eigenlijk geen kinderen?’

Barista

Het is warm op het bankje in de hoek. Buiten tikt de regen tegen de ramen. De deur zwaait telkens open dicht. Een plastic zakje waait naar binnen. De rij voor het koffieapparaat wordt langer. Mensen wachten, starend op hun smartphone, lezend in een krantje. Voorin de rij staat een vrouw, een peuter op de arm. Een jongetje hangt aan haar jas en wijst op de vitrine met croissants en brownies. ‘Ik wil die, mama, ik wil die, mama, ik wil die.’

Hipsters achter de koffiemachine voeren traag hun handelingen uit. Ze zijn gewend aan de wolk van ingehouden woede in de ruimte. Iedereen wil. Maar iedereen zwijgt. De barista is koning. Het is zijn traagheid waar wij naar verlangen. Daarom komen wij hier. De mannen met baarden, de meisjes met hoornen uilenbrillen, de potentiële singer-songwriters met hun laptops, de jongens met hun hoge leren veterschoenen, hun oude racefietsen, hun dikke wollen coltruien.

‘Mama, ik wil die, mama, ik wil die, mama, ik wil die.’ Druppels vallen van vochtige jassen. Ramen beginnen van binnenuit te beslaan. Een man met lang donker haar staart over zijn computerscherm de ruimte in. Een plug door zijn oorlel. Latino-poseur met een vrij beroep. Zo zichzelf. Hij wordt gezien. Zoals wij allemaal, hier, worden gezien. Door elkaar, voor elkaar, met elkaar. Hier, in deze ruimte, zijn wij wereldwijs. Wij zijn allen artiesten. En we nemen de tijd, voor onze koffie.

 

 

Rosan Hollak (1971) studeerde filosofie en politieke wetenschappen. Ze is journaliste bij het NRC Handelsblad, publiceerde verhalen in Bunker Hill, Lava en Tirade en werd twee keer genomineerd voor de Brandende Pen voor het beste korte verhaal. Ze debuteerde in 2012 met de mozaïekroman Scherptediepte (De Bezige Bij). 

She understood Duke Ellington.’ – American Hustle

Film: American Hustle (2014).

Genre: misdaad, drama, komedie.

Regie: David O Russell.

Verhaal: twee oplichtertjes – Irving Rosenfeld en Sydney Prosser – worden gepakt en gedwongen de FBI te helpen om grotere boeven te vangen. De jonge FBI agent die de operatie leidt, lijdt aan hybris. Uiteindelijk gaat het mis/goed/goed mis – voor de FBI, welteverstaan.

American Hustle is een glijbaan met lekker veel bochten erin.

‘In een goed parfum zit altijd iets… verrots,’ zegt de ordinaire, maar erg grappige Rosalyn Rosenfeld gegeneerd lachend aan een maaltijd met haar man en de burgemeester en diens vrouw. Het is de clou van American Hustle: zonder leugens/dromen/fantasie/verbeelding wordt het niks.

Tot op zekere hoogte, meent de film, zijn we allemaal oplichters. Om te overleven. Bovendien zijn we zelfbedriegers. Uit noodzaak. Je moet jezelf bij elkaar liegen, een identiteit construeren, om iets van het leven te kunnen maken.

Set design, kostumering en camerawerk van American Hustle zijn in heerlijk vette jaren zeventig stijl. En ja: er is een disco sequentie. Toch voel je je een beetje gefopt als de aftiteling wordt ingezet, want AH bezorgt je een prima, volvette filmavond, maar is minder enerverend of kunstig dan de kritieken in de dagbladen deden vermoeden.

De sequentie die de hardste lach oogst is die waarin Rosalyn Rosenfeld een magnetron krijgt. De gever – Irving Rosenfeld, de vader van Rosalyns zoontje – zegt erbij dat ze er geen metaal in mag doen. Nou… dat maakt ze zelf wel uit! Ze zet een ovenschaal afgedekt met een flinke lap aluminiumfolie in de magnetron en drukt op ‘start’. Poef! Hahaha! Schitterend! Serieus. Het voorval is nog symbolisch/voorspellend ook: door de ‘eigenzinnigheid’ – lees: loslippigheid – van Rosalyn gaat ook het masterplan dat de FBI en Rosalyns man hebben uitgedacht bijna in rook op.

Uiteindelijk is American Hustle een liefdesverhaal: de geboren fantasten en overlevers Irving Rosenfeld en Sydney Prosser voelen zich gelukkiger in de alternatieve werkelijkheid die zij voor zichzelf hebben gecreëerd, dan in ‘de realiteit’ van de FBI-ers die hen dwingen andere fantasten te vangen. Een leugen is een droom is een gedicht: je kunt erin wonen.

Overigens is Russells vorige film, Silver Linings Playbook (2012), leuker, beter, eigenzinniger, sterker, waarachtiger dan AH.

Titel van dit stukje: aan het begin van de film vertelt Irving in de voice-over hoe Sydney en hij elkaar hebben leren kennen en hoe intelligent hij haar meteen vond. Bovendien/want voegt hij daar vertederd aan toe: ‘She understood Duke Ellington.’

Tirade – licht op cinema.

Alan Smithee (Los Angeles, 1967) is regisseur. Hij heeft tientallen speelfilms en televisieseries op zijn naam staan.

The One

imagesEen echte vriend geeft je wat je nodig hebt, niet wat je het liefst wilt. Deze week, voor zijn vertrek, waaide Arjen nog één keer bij ons aan.

Ik stond in het raam toen hij op zijn karakteristieke manier de straat in kwam lopen: kaarsrecht, zijn schouders naar achteren en zijn hoofd geheven zoals ik me voorstel dat de veel te jonge Lorca in het Grenada van 1936 het vuurpeloton tegemoet trad. 

Ergens helpt het voor de vergelijking dat Arjen zo bijziend als de neten is. Lorca zal de hem aangeboden blinddoek zeker hebben afgewezen; door de dikte van zijn brilleglazen lijkt Arjen zijn omgeving altijd met een soort vorsend wantrouwen op te nemen. Het is een ontembare blik, een soeverein myopisch gedogen, dat pas verdwijnt als hij naar je lacht. 

Het zat er al langer in dat Arjen zijn geliefde achterna zou reizen. Merijn, de boy wonder, doet aan de universiteit van Austin iets met code waarvoor hij door de NSA gesponsord wordt. Ik vermeld dit omdat ik ervan geniet het te vertellen, alsof ik beste vrienden met een wapenhandelaar ben. 

Ik liet Arjen binnen, zette hem aan tafel en trok een fles wijn open. Daarna rookten we, zoals al jaren onze gewoonte is, een jointje. De combinatie van koele witte wijn en cannabis is niet te verslaan. Tel daar een gesprekspartner bij op die zo grappig is als Arjen, en binnen tien minuten giebel ik als de stonede tiener die ik op de middelbare school meestal was. 

Ritme wordt vaak belangrijk gevonden in humor. Dat is het ook, maar wat voor mij belangrijker is: weten waar de grens van het betamelijke ligt en op die grens een koorddansje doen. Arjen is hierin een meester. Hij zet anderen en vooral zichzelf in een paar woorden zo helder neer, met zulke perfecte beelden…

Je weet dat het harder kan; hij weet dat het harder kan, maar uit zijn plagen spreekt altijd respect, altijd liefde. Ik wil mijn boekje niet te buiten gaan, maar ik geloof dat Arjen door zijn achtergrond een expert geworden is in het houden van complexe mensen. Ik kan het weten, ik ben er zelf een.

Aan het einde van de avond haalde mijn vriend een boekvormig cadeau uit zijn tas. Ik scheurde het witte papier weg en hield The One in mijn handen, de biografie die R.J. Smith schreef over James Brown. 

Ik lees nooit biografieën. Als ik non-fictie lees, is het meestal de krant. Uit liefde voor Arjen belandde zijn boek bovenop mijn leesstapel en vandaar, sinds gisteren – toch echt eretribunewerk – bij me in bed.

‘Maar dit is fictie,’ zei ik tegen Birre na het lezen van de eerste tien bladzijden. 

‘Geniaal,’ zei ik na de eerste zestig. 

Zelden heb ik een personage zo helder, zo zuiver naar voren zien komen als deze James Brown. R.J. Smith schreef een tot dusver briljant boek, dat waarschijnlijk ook nog heel dicht bij de waarheid ligt. Het leven van de jonge James is deernis-, maar ook vaak lachwekkend opgeschreven. Toch blijft de liefde van de schrijver voor zijn onderwerp te allen tijde overeind. 

Een beter afscheidscadeau, vriend Arjen, had je me niet kunnen geven. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

If I Could Turn Back Time…

…had Plasterk het allemaal anders gedaan.  Terugkijken is een bezigheid die naarmate men ouder wordt belangrijker wordt, ook eenvoudigweg omdat er steeds minder is om naar vooruit te zien. Het verleden groeit. In literatuur is het een opvallende technische verteltruc. Anna Louws Kroniek van Perdepoort speelt zich af respectievelijk op 9 maart, 8 maart en 7 maart. Wat betekent dit? Het blok informatie dat je krijgt opgediend in het eerste deel van de prachtige roman, is niet slijtvast op te slaan, maar moet voortdurend opnieuw ondervraagd worden naarmate het boek vordert.

In de geweldige film Memento van Christopher Nolan krijgt de kijker brokjes informatie toegdiend, terug in de tijd, naar steeds meer inzicht in wat er precies gebeurd is. De verteltruc hierbij is dat de hoofdpersoon een falend korte termijngeheugen heeft, hij moet zelf kleine beetjes informatie als een roofdier aan de wereld ontfutselen. Uiteindelijk is een goed verhaal vertellen het doseren van informatie. Wanneer een verhaal verteld wordt op de wijze als in Kroniek van Perdepoort, blijft het deel van het boek dat al gelezen is steeds meeresoneren bij elke nieuwe informatielaag, en hierdoor maakt het boek een veel sterkere indruk dan wanneer het boek chronologisch verteld zou zijn.

Dan nu het klapstuk. Ik lees Time’s Arrow van Martin Amis en ik ben heel erg onder de indruk.  Toch vreemd dat ik zo onder de indruk kan zijn van zulke overduidelijke verteltrucs (ik heb bijvoorbeeld ooit een diepe liefde opgevat voor het boek L’Année dernière à Marienbad van Alain Robbe-Grillet)

Maar Time’s Arrow: De verteller in het verhaal is iemand die zich bevindt in het hoofd van een net gestorven man met de naam Tod Friendly en hij komt er al snel achter dat hij een passagier is die het leven van Tod Friendly, andersom meemaakt. En dan letterlijk, het levensverhaal als een film terugverteld. (mensen stappen echt achteruit de deur uit)  Ik voel een stijgend enthousiasme als ik alle implicaties van dit idee probeer voor het voetlicht te brengen, maar ik volsta maar even met de mededeling dat ik verhevigd leef sinds ik dit boek ken.  Twee dingen: Bij elke nieuwe pagina raakt de vorige anders belicht. Het boek, 170 p. lang, is droevig, intens, en bijna voortdurend heel humoristisch.

Een voorbeeld op blz 74:

‘This business  with the yellow cabs, it surely looks like an unimprovable deal. They’re always there when you need one, even in the rain or when the theatres are closing. They pay you up front, no questions asked. They always know where you’re going. They’re great. No wonder we stand there, for hours on end, waving goodbye, or saluting – saluting this fine service. The streets are full of people with their arms raised, drenched and weary, thanking the yellow cabs. Just the one hitch: they’re always taking me places where I don’t want to go.’

Een van de ontelbare voorbeelden van hoe prachtig Amis gebruik maakt van deze rake vertelconstructie. En wonderbaarlijk is vervolgens dit: de lezer heeft geen last van het hulpmiddel van de verteller die precies modereert wat de lezer kan begrijpen en wat niet. Een rare constructie is dat de verteller zelf dus bijna nooit een conclusie trekt over hoe het eigenlijk is, dat is aan de lezer. Wat een boek!

Iets wat me nog van het hart moet: ik ken geen boek waarbij de achterflap zo belangrijk is, want hoe je dit boek moet lezen zonder dat je vooraf opgeladen bent met de informatie dat de man een kamparts blijkt te zijn geweest is me een raadsel.

En dan de schoonheid van dat idee: een kamparts is precies het tegenovergestelde van een arts: als je de zaak terugdraait dan geneest een kamparts zijn patiënten dus, ik ben er nog niet, maar vind het nu al huiveringwekkend…

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Het slechte proza van Merijn de Boer

Nee helaas, ik ga hier niet beweren dat voormalig Tirade-redacteur Merijn niet kan schrijven. Evenmin ga ik hier zijn roman De nacht bespreken, dat laat ik over aan anderen. Over de goede ontvangst van dit goede boek valt her en der te lezen. In plaats daarvan nu aandacht voor de wedstrijd die naar aanleiding van De nacht is uitgeschreven. Prijs is een gesigneerd exemplaar!

In De nacht van Merijn de Boer krijgt de verteller een slecht boek in handen.

‘Ik las de achterflap. Het ging om twee lesbische literatuuronderzoekers, de een zestig, de ander achttien, die in de Bodleian Library op een geheimzinnig manuscript stuitten, dat hen in conflict bracht met een malafide mensenrechtenorganisatie in Guatemala. “Raiders of the Lost Ark meets The Brontë Sisters” stond er in vette rode letters boven de inhoudsbeschrijving. Het boek was slecht en liefdevol geschreven, was mijn indruk, en de twee zinnen die ik onder ogen nam waren nagenoeg onleesbaar. In de ene stonden meer dan dertien werkwoorden en slechts twee of drie zelfstandige naamwoorden, in de andere was het andersom.’

Schitterend gevonden: dat voorbeeld van slecht proza. Maar wat zou ik graag die twee zinnen lezen. Omdat Merijn ze zelf niet heeft geschreven, hebben we – Merijn en ik dus – er een prijsvraag over uit geschreven. Wie o wie schrijft de twee mooie, goed leesbare en grammaticaal correcte zinnen? Mail je oplossingen voor 1 maart naar Maarten Dessing (mdessing@yahoo.com) en maak kans op een gesigneerd exemplaar van De nacht.

Met de winning spirit van de Olympische Spelen van gisteren in het achterhoofd, doe ik ook een poging (voor spek en bonen). Bij dezen, twee extreem krukkige zinnen uit het slechte boek dat ik maar Obsessions noem:

Toen keek Anne op en dacht aan Emily, aan hoe ze ten onder was gegaan aan het collationeren en emenderen, maar vooral aan het verzamelen van de paralipomena van het Neapolitanus-manuscript, dat ze voortvarend had becommentarieerd en geannoteerd, waarbij ze altijd aan aan het wikken en wegen was, nu eens hoopvol en dan weer wanhopend, tot ze zich ten slotte genoodzaakt had gezien het te moeten vernietigen. Maar dit waren niet de vingers van Emily, op tafel hier in de leeszaal van de bibliotheek, maar het brilmontuur, de vulpen, vergrootglas, kladblok, laptop, lippenstift, donkerbruine ogen en grip om Anne’s pols behoorden Charlotte toe.

Tirade – competitief als altijd.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Grand dessert

In het midden van de eetzaal – onder een fel brandende kroonluchter – zitten twee Nederlanders, een vrouw en een man. Eind dertig, begin veertig. Zij heeft haar donkerblonde haar opgestoken (oorbellen, oogschaduw), zijn lange, donkere haar is samengebonden in een staart. Op tafel gegrilde tonijn, rijst, een salade van coeur de boeufs. De conversatie is ontspannen en levendig. Woorden wordt kracht bijgezet door kleine, soepele handbewegingen – alsof de tafel een minuscule tennisbaan is. Backhand, forehand. Lach, glimlach.

Ik zit alleen aan een tafel in de hoek. Geroezemoes, getinkel van messen en vorken. Ik probeer wat passages te herlezen uit de grote Nederlandse roman waarover ik het volgende semester college moet geven, maar het is moeilijk om mijn ogen van het stel onder de kroonluchter af te houden. Ze zijn de vleesgeworden falsificatie van mijn desillusies.

De nagerechten van de twee zijn net uitgeserveerd als de man, De Staart, overeind komt. Hij loopt naar een tafel met vier Zwitserse vijftigers. Als een ober die een wankel terrastafeltje gaat vastzetten met een dubbelgevouwen bierviltje hurkt hij naast de tafel, grijpt de achterpoot van de stoel van de grootste Zwitser vast en trekt die, terwijl hij snel overeind komt, onder de man vandaan; vervolgens zwaait hij de stoel met een vloeiende beweging hoog boven zijn hoofd en slaat die, nog voor de vijftiger de grond raakt, compleet aan barrels op diens bovenlijf. Het gekraak van botten en stoelpoten. Zodra de man overeind probeert te komen, trapt de Nederlander hem vol in het gezicht. Hij grijpt een steakmes van tafel en spietst het slachtoffer met een korte worp door zijn keel vast aan het parket.

Gegil, geschreeuw. Hier en daar komen gasten overeind. De Nederlander houdt zijn handen bezwerend op. ‘Geen paniek,’ zegt hij in matig Hoogduits, ‘deze mijnheer keek een duizendste seconde te lang naar mijn disgenote. Dat was alles.’

De zaal gromt van verontwaardiging. Er worden jasjes over stoelen gehangen, mouwen opgestroopt. Het valt me opeens op dat werkelijk alle gasten in het zwart zijn. Alle mannen, alle vrouwen. Behalve de Nederlanders. Die zijn in het grijs. De Staart loopt terug naar zijn tafeltje. Hij neemt een hapje panna cotta, staand, en wisselt een glimlach met zijn tafelgenote. Dan, als na een startschot, stormen de andere gasten op hem af. Het lijkt The Matrix wel.

Midden in de zaal ontploft een bom… nee… er trekt een twister door het restaurant… een orkaan… In de centrifugale choreografie van knietjes, draaitrappen, heupworpen, hakjes, ellebogen, kaakslagen en kopstoten zie ik De Staart twee jonge kerels optillen – met iedere hand één – en ze in één keer, sissend, dwars door een zware tafel heen rossen. Hij grijpt de wang van een gespierde dertiger, trekt in één ruk het hele gezicht van de man eraf, slaat daarna zijn vuist dwars dóór het druipende hoofd heen… Deze procedure wordt herhaald bij acht, negen volgende belagers – tussendoor schudt De Staart bloed en hersenresten van zijn hand… Hij gebruikt wijnflessen om bovenbenen te breken, trapt belagers door servieskasten, steekt mannen en vrouwen met grote vleesvorken aan wijnvaten vast, smijt lijken op dessertwagentjes…

Twee mannen proberen hem tegen de bar te dwingen en vliegen dan, als na een sprong op een trampoline, gymnastisch de zaal door. Koks, kelners en schoonmakers stromen door klapdeuren de zaal in. Één voor één worden ze door een ruit in de zijgevel naar buiten geslingerd… De Staart roept de koks allemaal hetzelfde na – misbaksels! – en moet dan zelf hard lachen…

Het gaat er allemaal zo verschrikkelijk primitief aan toe dat ik het liefst de ogen zou sluiten. Maar om de één of andere reden blijf ik kijken, moet ik kijken. Tot het opeens is afgelopen. Iedereen – alle gasten, al het bedienend personeel, de hele keukenbrigade – ligt knock out of dood tussen kapotte tafels, glasscherven en etensresten. De Staart raapt een servet van de vloer en begint bloeddruppels en hersenpulp van zijn gezicht te vegen.

Het zachte getinkel van de wiegende kroonluchter.

De Nederlandse, die de schermutseling sereen heeft uitgezeten, schuift haar stoel naar achteren, gaat rechtop staan en loopt naar De Staart. Ze gaat recht voor hem staan. De intensiteit van hun kijken is haast ondraaglijk. Wat komt er nu? Een omhelzing? Een kus? Een klap in zijn gezicht? Of een intieme dans met de stilte na de storm als achtergrondmuziek?

Ze steekt haar hand onder het jasje van De Staart en haalt een vuurwapen tevoorschijn. Een pistool. Van goud. Het lijkt wel een trompet. Ze spant de haan en maakt op haar hakken een ronde langs alle belagers die nog naar adem liggen te happen. Steeds opnieuw richt ze het gouden pistool met vaste hand op een hoofd, haalt dan de trekker over. Bij ieder schot is het of er een kom tomatensoep tegen het parket wordt gesmeten.

Als alle overlevenden zijn afgeknald, komen de Nederlanders naar mijn tafel. Wat ik zat te lezen? En waarom? Zodra ik over de Nederlandse faculteit in Rome begin, verdwijnt het pistool in een schouderholster. De Staart hurkt naast mijn stoel, pakt me bij m’n enkel en trekt me van m’n plek. Door de knal waarmee mijn hoofd de houten vloer raakt, verlies ik op slag het bewustzijn.

Een heldere sterrenhemel. IJskoude buitenlucht. Besneeuwde sparren. Ben ik weer zes? Lig ik op een slee? Nee, ik word aan mijn enkel door het dorp gesleept, over de aangestampte, hartbevroren sneeuw… straten door… de berg op, naar het chalet van de Nederlanders. Daar, binnen, smijten ze me in een stoel en drukt De Staart me een literair tijdschrift in handen.

‘Zo, professor. Lezen maar. Ik hoor straks wel hoe goed je ’t vindt.’

De Nederlanders verdwijnen naar de keuken. Huiselijke geluiden. Gelach. Een vuurwapen dat wordt herladen, borden die worden gestapeld.

Twee paar handen maken koffie en thee.

————

Tirade – hart voor lezers.

Soundtrack: een trompet-assorti van Tomaso Albinoni (een Italiaan, net als ik!!!). De vechtpartij graag deels in slow motion.

Francesco Lucarotti (1967) is als universitair docent verbonden aan de Sapienza, Università di Roma. Een handelseditie van zijn proefschrift – Eigen rechter, macht, onmacht en moraal in de contemporaine NED-LIT – is in voorbereiding.

Volgende week: F. Lucarotti over T452. Plus: via Rome naar het Parijs van Sartre & De Beauvoir, alias Castor.

Nucleaire

De orthopeed toont op het computerscherm een röntgenfoto van de onderrug. ‘Ziet er goed uit, die tussenwervelschijven,’ hij leunt naar achteren in zijn stoel, krabt achter zijn oor, schiet weer naar voren.  ‘Maar hier… hier zit iets wat mijn aandacht trekt.’ Hij wijst op een wit stukje. ‘U heeft misschien een extra botje.’ Naast de onderste ruggenwervel links zit een vaag vlekje.  ‘Kan je daar wat aan doen?’ ‘Niet echt.’ De orthopeed leunt weer naar achteren. ‘Maar ik adviseer u om een botscan te laten maken.’ 

Twee dagen later ligt er een enveloppe op de mat. In de brief staan twee zinnen vet  afgedrukt: 

11.45 Injectie Skeletscan

14.45 Skelet Total Body in Nucleaire Kamer 2 

Misschien krijg je na de behandeling ook een wellness weekend met korting. Nog drie dagen, dan word ik radioactief. 

Een man achter de balie wijst met zijn vinger. ‘De gang door, de tweede rechts.’ Om de hoek bevinden zich drie klapstoeltjes. Een plankje met boeken en een bordje met het woord Nucleaire. Is dat geen bijvoeglijk naamwoord? Een man in een wit jasje steekt zijn hoofd om de hoek. ‘Goh, wat ben jij laat, zeg.’ Hij ziet eruit als een makelaar. Iemand die met zijn Vespa Primavera door de stad scheurt. Ik zwaai met mijn brief.  ‘Maar ik ben toch op tijd?’ Hij lacht. ‘Grapje. Kom maar.’ 

Alleen de jas moet aan de kapstok. De man vraagt me op een tafel te gaan liggen. ‘Wat zit daar in?’ Hij zwaait met een injectienaald. Ik kijk naar zijn naamplaatje. Akil. ‘Radioactieve vloeistof.’ Ik strek mijn arm. ‘Je hebt mooie aderen.’ Akil doet een blauwe band om mijn arm en trekt het stevig aan. ‘Wanneer bent u geboren?’ Ik noem de datum. ‘Goed. U bent de juiste persoon.’ De naald verdwijnt in de ader. ‘Is dit slecht?’ Mijn stem klinkt hoog. Hij grinnikt. ‘Wil je dat echt weten?’ Ik knik. Zijn ogen twinkelen. ‘Het zou kunnen…’ Hij lacht. ‘Maar misschien ook niet, hoor.’ Akil houdt de injectienaald omhoog. Ik zie een rood wolkje door gelige vloeistof dwarrelen. Hij klopt me geruststellend op mijn schouder. ‘We hebben aardstraling. Vliegen is slecht voor je. Je mobieltje doet ook rare dingen. Het lichaam kan wel wat verdragen.’ 

Ik word in de koker geschoven. Akil schuift een metalen plaat vlak voor mijn gezicht. Ik zie George Clooney in zijn witte pak in de ruimte verdwijnen. ‘Je gaat nu stralen. De radioactieve vloeistof is verbonden aan een stofje dat zich hecht aan calcium. Je lichaam stoot in golven radioactiviteit uit. Dat wordt door kristallen in dit apparaat opgevangen. En die zetten het om in beeld. Kijk maar.’ Op een computerscherm verschijnen duizenden kleine stipjes. Ik denk aan een kopje Nespresso. ‘Ik begrijp het niet’, piep ik. ‘Dat geeft niet’, zegt Akil. Hij drukt op een knopje. ‘Wat voor een beroep heb jij?’ ‘Journalist’, zeg ik. Akil knikt. ‘Heel goed. Dan begrijp ik ook niet wat jij doet.’ Er valt een stilte. Ik schraap mijn keel. ‘Je hebt toch wel van Muhammad Ali gehoord?’ probeer ik. ‘Tuurlijk’, zegt Akil. ‘Goede moslim.’ Het is weer stil. Akil drukt op een knopje. Ik glij de koker in. ‘Je begrijpt dus best wat ik doe,’ zeg ik. De woorden slaan tegen het binnenste van de koker. Het klinkt hol. Een deur slaat dicht. Dan is het stil.  ‘Iedereen denkt altijd dat Ali zo’n grote held was… Maar hij sloeg ook wel eens door.’ Geen antwoord. ‘Hij was niet alleen een geweldige bokser, hoor,’ mompel ik. ‘Weet je wat zo lullig was?’ Het apparaat begint te zoemen. Ik zie groene lampjes aan en uitgaan. ‘Hij beledigde andere boksers. Hij noemde Sonny Liston een ‘lelijke beer’. En Joe Frazier vergeleek hij met een gorilla.’ De koker begint te draaien. Ik sluit mijn ogen. Mijn voeten tintelen. ‘Hij noemde Frazier een ‘Uncle Tom’. Weet je wat dat is?’ Het apparaat trilt en stopt. De groene lichtjes zijn uitgedoofd. ‘Ali noemde Frazier: the other type negro. Heftig toch?’

De handen van Akil verschijnen. Hij verwijdert het plaatje voor mijn neus. ‘Zat je nou te kletsen?’, vraagt hij. Ik knik en ga rechtop zitten. Op het computerscherm zie ik een witte vlek. ‘Dat is je blaas,’ zegt Akil. ‘Ga maar lekker naar de wc. Radioactieve stoffen kan je eruit plassen. Drink maar veel water.’ Ik loop naar de kapstok voor mijn jas. ‘O ja,’ Akil grinnikt. ‘Even geen kleine kinderen knuffelen, goed?’ Ik knik en geef hem een hand. Hij kijkt me ernstig aan. ‘Gek hoor, een vrouw die over boksen schrijft.’  

 

 

Rosan Hollak (1971) studeerde filosofie en politieke wetenschappen. Ze is journaliste bij het NRC Handelsblad, publiceerde verhalen in Bunker Hill, Lava en Tirade en werd twee keer genomineerd voor de Brandende Pen voor het beste korte verhaal. Ze debuteerde in 2012 met de mozaïekroman Scherptediepte (De Bezige Bij). 

 

Avonturiers en avonturiersters

Sir Cecil John Rhodes in het open veld kamperende. Ik meen dat er een Kousbroek essay over de man is, maar in welk boekje?

Scoop van Evelyn Waugh viel tegen.  Nu ga ik weer een goed boek lezen, maar eerst moet ik nog even nasudderen over Baldwin. De avonturier Baldwin in Scoop is een rijke Brit van het type dat in 6 talen vraagt ‘kunt u mij even van het dak afhelpen’ wanneer hij precies op het juiste moment uit de lucht komt vallen. Ze bestonden: gentlemen avonturiers in Afrika aan het begin van de 20ste eeuw. Neem ook deze op de befaamde foto waar ik minutenlang naar kan kijken. Het behelst hier Sir Cecil John Rhodes, een gecompliceerde man met een enorm boeiend en tragisch  levensverhaal, maar hier vooral: de stichter van het zuidelijke Afrikaanse land Rhodesië. Heden Zimbabwe en Zambia. Toen ik 7 was en postzegels spaarde had ik gewoon nog postzegels van Rhodesië. Dat je de naamgever van een land kunt zijn vond ik toen grappig, en nu vreselijk.

William Walker was ook zo iemand: een paar decennia eerder liep deze Amerikaanse advocaat en avonturier gewoon met een klein legertje Centraal Amerika in, veroverde Nicaragua en werd president.  Een vrijbuiter, een woord dat ook etymologisch ten grondslag heet te liggen aan fillibustering: gewoon een land inwandelen en overnemen.

Victorian Lady Travelers
Victorian Lady Travelers

Zijn er alleen mannen met dit soort neigingen? Nou ja, misschien waar het de-baas-zijn aangaat wel, maar ik liep onlangs tegen het prachtboek hiernaast op. Neem Isabella Bird Bishop. Wikipedia schrijft over haar:

‘Time spent in Britain always seemed to make her ill and, following her mother’s death in 1868, she embarked on a series of excursions to avoid settling permanently with her sister Henrietta (Henny) on the Isle of Mull. Bird could not endure her sister’s domestic lifestyle, preferring instead to support further travels through writing. Many of her works are compiled from letters she wrote home to her sister in Scotland.’

De reizen die zij maakte maakt haar nu al tot mijn heldin.

Redmond O’Hanlon lijkt alleen helden te hebben in zijn overigens fascinerende serie O’Hanlons helden. Zijn medewerker  de publicist Alexander Reeuwijk heeft gelukkig wel de tegenwoordigheid van geest in het programma in het Teylersmuseum aanstaande zondag 9 februari om 14 uur naast twee herenavonturiers een terechte dame te nodigen. Miek Zwamborn: de Fanny Bullock Workman van haar tijd.

 

ps: gratis tip voor O’Hanlons Helden: Herman Neubronner van der Tuuk zoals onder meer liefdevol beschreven in Rob Nieuwenhuys Tussen twee vaderlanden (Uitgeverij Van Oorschot) En Charles Waterton zoals beschreven in Julia Blackburns Charles Waterton De eerste natuurbeschermer (ook Uitgeverij van Oorschot…

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Het geloof

Ik weet ook niet zo goed hoe het kon gebeuren. Het ene moment zat ik rustig bij ons favoriete Thaise zaakje de rode curry uit Birres kommetje te jatten, en het volgende werd ik gevraagd naar mijn plaats in de Schepping. 

Gelukkig waren er andere mensen aan tafel die eerst hun visie gaven, wat me de tijd gaf om mijn vaders noedels te jatten (restaurant Mae Somjae, ga erheen) en nog eens na te denken over hoe ik nou eigenlijk dacht over god en alles. Een stukje bamboescheut sloop tussen twee van mijn achterste kiezen en groef zich er in als een afgebroken tandenstoker.

Al vrij snel bleek ons gezelschap uit twee kampen te bestaan: een eenpersoonstentje waar men voelde dat het allemaal ergens heen ging, en de rest van de camping. Ik had nog tijd om de helft van Nadims kleefrijst in te pikken terwijl Birre haar kijk op de zin van het leven uiteenzette (iets over verbintenis voelen met je naasten), maar daarna waren de blikken op mij. Inmiddels bewaakte iedereen zijn bakje met geslepen vork; chopsticks werden aangescherpt met puntenslijpers.

Ik weet het niet heb ik nooit een optie gevonden als het gaat over het bestaan van een opperwezen. Uitsluitend in deze context betekent dat antwoord meer ‘ja’ dan ‘nee’.

‘Ik geloof in verhalen,’ zei ik. Een viskoekje lag half verstopt onder de rand van mijn moeders bord. Als ik haar lang genoeg afleidde kon ik het van tafel vegen, opvangen en op schoot bewaren tot mijn beurt voorbij was. ‘Twee mannen lopen door dezelfde straat. De ene ziet alleen de dode boom, en de andere alleen het mooie meisje.’ 

Een stukje deeg met een goddelijke dichtheid en hemels aroma viel in mijn opgehouden hand. In het ondertafels duister wachtte het tot ik klaar was met praten. Voorzichtig kneep ik in het zachte, maar toch ook stevige deeg.

Het bleef stil. Heerlijk eten lag niets te doen op schaaltjes en in kommen. Mijn eigen bakje was al te lang leeg. 

‘Hoe bedoel je?’ zei mijn vader (die van het ene tentje). 

Ik wendde een hoestaanval voor en propte snel het viskoekje in mijn mond. Als vanzelf vielen mijn ogen dicht. Christus, wat kon die dame (Jae) koken.

‘Wat ik bedoel, is: ik geloof in het verhaal dat we onszelf vertellen. Een mensenleven is een minuscule orale traditie. Je hebt de archetypen die je meekrijgt en de ervaring die je opdoet. Vanuit onze natuurlijke neiging overal een rode draad in te zien* voegen we die gewaarwordingen in een kader, een verhaallijn, zo je wilt.’

Mijn moeder liet haar verdediging zakken, ik schepte een stukje varken van haar bord. Had ik nu net ‘zo je wilt gezegd? 

‘Een leven krijgt betekenis,’ ging ik verder zonder echt te weten wat ik zei, ‘door de kwaliteit van het verhaal. Birre, eet je die antroewa nog op?’

‘Dus jij gelooft in niets groters dan jezelf?’ vroeg mijn vader.

‘Dat weet ik niet.’ Nu had ik het verdomme toch gezegd. ‘Maar ik geloof wel dat je je altijd moet blijven afvragen of zoiets nodig is voor het plot.’

 

 

 *die volgens mij helemaal teruggaat op: Rode besjes, daar word je ziek van Oenga, dus we eten nu geen rode besjes meer.”

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Lucianus van Samosata

Het is altijd mooi als een bewonderde schrijver je op het spoor brengt van een andere. Zo kwam ik via Jacques Gans uit bij Lucianus.
            In 2006 kocht ik Gans’ roman Liefde en goudvissen in de fantastische tweedehandsboekhandel Het ivoren aapje in Brussel. Een prachtige naam voor een boekhandel, die is vernoemd naar een roman van Herman Teirlinck (die overigens dit najaar opnieuw zal worden uitgegeven door Atlas-Contact).
            Liefde en goudvissen vond ik schitterend, maar van de slotzin snapte ik geen snars. Die is namelijk nogal raadselachtig: ‘O Lucianus, dacht ik. Het is beter zo om niets te wegen.’
            Ik heb het boek sindsdien nog vaak herlezen en tot op de dag van vandaag is het me een raadsel wat Gans met die laatste zin precies bedoelde.
           
Het zal iets te maken hebben met het dubbeltje dat de hoofdpersoon in de zin ervoor op straat ziet liggen en vervolgens laat liggen: hij verkiest en is gelukkig met een leven zonder geld en bezit. Maar of die laatste zin een citaat of een parafrase van Lucianus is, en in welke context deze Griekstalige Romein dit of iets dergelijks heeft gezegd: geen idee.
            Wat ik met mijn gebrekkige geest in ieder geval meekreeg, was dat Gans deze Lucianus blijkbaar een interessante schrijver vond en wie weet zelfs een geestverwant. Mijn waardering van het werk van Gans gaat zo ver, dat ik er niet aan twijfelde dat deze Lucianus mij dan ook zou aanspreken. Maar tot voor kort kreeg ik nooit iets van Lucianus onder ogen. Tot vorige week.
            Op de boekenmarkt van het Spui vond ik een nogal klein boekje, uitgegeven door Athenaeum-Polak&Van Gennep, getiteld Ware verhalen. Op het omslag stond de afbeelding van een merkwaardig dier, ik geloof een kruising van een zebra en een kangoeroe. De schrijver was Lucianus van Samosata, die leefde van circa 120 tot 180.
            Het is me nog maar een paar keer in mijn leven overkomen, dat een eerste pagina me zo enorm aansprak. Een andere keer was, niet toevallig, toen ik de eerste pagina van Gans’ ándere autobiografische roman las, Het vege lijf. Die begint met de woorden: ‘Soms verlang ik naar de oorlog terug. Niet om de slachtoffers die hij kostte of om het vuurwerk en het gekraak van de bombardementen. Evenmin was ik zo’n flink soldaat. Het is de vraag of het schieten op de vijand mij wel goed was afgegaan. Toch ben ik geen pacifist en een gevecht van man tegen man ging ik nooit uit de weg. Het ontbreekt mij nog steeds niet aan strijdvaardigheid en er zijn opticiens in de stad die daar van weten.’
            Bij Lucianus trof ik op de eerste pagina een zelfde humorvolle, heldere, nuchtere en tegelijk krachtige stijl aan. Het boekje is vertaald door Boukje Verheij en Tyn Cuypers en bevat een reisverhaal van een ik-verteller naar het Tegencontinent, waarbij hij onder andere belandt op de maan, in een walvis en op het Eiland der Gelukzaligen.
            De ik-persoon begint zijn verhaal door te vertellen dat atleten niet alleen veel sporten maar vooral ook veel uitrusten. Dat beschouwen ze als een belangrijk onderdeel van hun training. Op een vergelijkbare manier, schrijft Lucianus, is het voor mensen die veel lezen belangrijk om na het doorwerken van zware kost, de geest wat rust te geven en in conditie te houden voor de volgende krachtinspanning. Ze kunnen dat volgens Lucianus het beste doen door zich dan bezig te houden met het soort literatuur ‘dat niet alleen puur amusement biedt, doordat het onderhoudend is en gemakkelijk weg leest, maar dat ook nog getuigt van enige cultuur en diepgang. En tot deze categorie zullen ze denk ik ook míjn werk rekenen.’ Ik vind dit prachtig.

Herinneringen aan de nieuwe Brancusi

De werking van het geheugen is bij vlagen ondoorgrondelijk. Wie toevallig twee keer de film La meglio gioventù heeft gezien* kan beamen dat de herinneringen van de eerste keer niet overeenkomen met wat je de tweede keer krijgt voorgeschoteld. Ze gingen toch pas op het einde naar Noorwegen? Of doen ze dat ook in het begin? Ik dacht dat Matteo iets van Steinbeck leende in de bibliotheek, iets Amerikaans in ieder geval. Het bleek het boek Racconti dell’Ohio te zijn, beter bekend als Winesburg, Ohio van Sherwood Anderson.

Iets verkeerd onthouden is één ding, maar iets onthouden wat je nog niet gezien hebt, dat is een heel ander verhaal. Er is een nieuw beeldhouwwerk van Constantin Brancusi (1876-1957) ontdekt, het is binnenkort te zien in het Boijmans Van Beuningen. Ik zou zweren dat ik het eerder heb gezien. Dat kan niet, want ‘L’enfant endormi’, zoals de ontdekking heet, komt van een particuliere Franse kunstverzamelaar. Bovendien wist niemand dat het een Brancusi was toen hij het kinderhoofdje voor een klein bedrag kocht op een veiling. De signatuur bleek onder de apocriefe sokkel te zitten.

Als ik deze Brancusi ergens heb gezien, dan moet dat in New York zijn geweest. Het MoMA aldaar heeft een ruime collectie Brancusi’s, naast elke abstracte bronzen vogels ook de iconische voorstelling van een pasgeboren kind. Een glanzend ei dat je precies in je handen zou kunnen nemen. En dan nog een marmeren ei, ‘La Muse endormie’, het liggend hoofd zonder lichaam. Alleen ligt die muze helemaal niet in New York, maar in Parijs, waar ik haar nooit heb gezien. Mijn belangstelling voor Brancusi’s werk is blijkbaar veel groter dan wat ik daadwerkelijk allemaal van zijn sculpturen heb gezien.

De vraag die Brancusi stelt met bijvoorbeeld zo’n slapend hoofd is wat er eigenlijk nodig is. Waarin zit de essentie van de dingen? Een ei-vormig stuk marmer is op zich niet meer dan het is, maar met een enkele suggestie van ogen, mond en neus verandert het in een vrouwengezicht. Met alleen het essentiële is het moeilijk om niet voor simpel te worden versleten. En dan nog, het is verdomd lastig een complex kunstwerk te maken dat werkelijk goed is en toch eenvoudig overkomt. Zoals Joni Mitchell daarin slaagt in haar nummers, zo lukt het Brancusi door het evenwicht van zijn beelden.

Die kunstverzamelaar die ‘L’enfant endormi’ heeft gevonden moet dus een overrompelend Tussen Kunst en Kitsch-momentje hebben beleefd. ‘En… wat is de waarde?’ Het oeuvre van Brancusi is klein, nauwelijks op de markt en dit werk is een sleutelstuk. Het is vroeg werk, waarin de kunstenaar nog in de impressionistische stijl van Rosso, Rodin en Degas werkt. Bovendien zeldzaam, want beschilderd gips, met de uitstraling van brons. Toch zeker één miljoen euro, stelde de expert vast.

Mijn geheugen is echt niet zo slecht als de herinneringen aan La meglio gioventù en de verkeerd onthouden plaatsen van beeldhouwwerk doen vermoeden. ‘L’enfant endormi’ heb ik eerder gezien, en ik vermoed dat er veel meer mensen zijn die het werk eerder hebben gezien. Ik kon mezelf geruststellen: in de collectie van het Kröller-Müller bevindt zich ‘Tête d’enfant endormi’. Een soortgelijk bronzen beeldje, met een soortgelijke titel, dat Brancusi een jaar na de gipsen versie maakte.

 

* Het is niet goed mogelijk die film niet twee keer te bekijken, net als La grande bellezza.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

‘Waar waren jullie toen ik de zon uit m’n poten liet vallen?’ – de Jezus dialogen (I)

Everybody worships.’  DFW

Veel mensen, Heel Veel Mensen, verheugen zich op zondagavond al op de Tirade-stukjes die de nieuwe week gaat brengen… om nog maar te zwijgen over alle plaatjes en filmpjes die je erbij cadeau krijgt!… en die mensen, die mensen die zich op zondagavond al verheugen op de Tirade stukjes die de nieuwe week gaat brengen, die mensen HEBBEN GELIJK! HAHAHA!

Nou/tja/hoppa/dus: wegens gerevitaliseerd enthousiasme (sneeuwpret!) – speciaal voor jou, jou, jou en vooral voor jou – een XXL-aflevering van Tirade op Maandag. Deze aankondiging is tevens bedoeld als RSI-alert. Pas op voor dol-scrollen.

En… actie!

‘Wie d’r vóór mij was geweest: geen idee… maar de pot zat vol strontresten.’

‘Zo’n action painting? Gadverdamme!’

‘Ja, ik heb wel zes keer doorgetrokken, maar ik kreeg die zooi gewoon niet weg, dus op ’t laatst heb ik de bruine stukjes er gewoon af staan pissen.’

‘Whaa!’

‘Wat moet je anders? Maar als je dat al vies vindt, moet je nu je vingers even in je oren stoppen, want terwijl ik met zo’n supersterke straal op die resten stond te spetteren, vloog er zo’n strontvlokje op – zo, flok!, tegen m’n linkerbrillenglas… begon meteen over het glas naar beneden te glijden, als een herfstblad op de voorruit van een auto… moet je je voorstellen, zo’n smeuïg brokje levensgroot op je bril… van schrik vergat ik helemaal om te richten, ik sproeide alle kanten –’

‘JONGENS WAT IS DIT VOOR CHAOS? WAT DOEN JULLIE HIER? WAAR IS MARTIJN? EN WAAROM HEEFT NIEMAND MIJ EEN SEINTJE GEGEVEN?’

‘Hoezo? Wie ben jij?’

‘IK BEN ERWIN WRATJES, DE AANWEZIGHEIDSASSISTENT VAN DE HEER KNOL, EN WIE JULLIE ZIJN INTERESSEERT ME GEEN ENE REET, STELLETJE VIESPEUKEN. ALS JULLIE FF VAN DE SITE AFGAAN, DAN KAN IK MIJN WERK GAAN DOEN. EN KAN IEMAND MARTIJN DE COULISSEN INDUWEN? DAT ZELFINGENOMEN ROTSMOEL VAN ’M HANGT ZOWAT TEGEN M’N MICROFOON. ZO KAN IK ME TOCH NIET CONCENTREREN?! ZO KAN IK TOCH NIET WERKEN?!’

‘Spreek jij altijd in kapitalen? Of alleen als je op je werk bent?’

‘En heet je echt Erwin Wratjes? Je lijkt namelijk heel erg op – ’

‘OP HANS VAN MIERLO, JAJA, JE BENT ECHT NIET DE EERSTE DIE DAT ZEGT. DAMES EN HEREN, HUISDIEREN EN MINDERJARIGEN… HIJ WAS EEN WEEKJE WEG EN HET WAS GOED DAT HIJ WEG WAS, MAAR NU IS HIJ WEER TERUG: DE HEER- IK KRIJG HET BIJNA M’N BEK NIET UIT – DE HEER… DE HEER knolletje. OVERIGENS WIL IK NOG WEL EVEN ZEGGEN DAT IK DEZE AANKONDIGING ALLEEN DOE OMDAT IK ER VOOR BETAALD KRIJG, WANT IK VIND DE STUKJES VAN DE HEER KNOL ALTIJD RAAR, STOM EN BOVENDIEN ONNODIG KWETSEND EN IK SNAP NIET DAT IEMAND DIE ZO OVERDUIDELIJK NIET HELEMAAL GOED BIJ ZIJN HOOFD IS ZOMAAR ZIJN GANG KAN GAAN OP EEN OFFICIELE LITERAIRE INTERNETWEBSITEBLOG! JA, LACH MAAR! VANDAAG TIKT DIE EPPO RARE STUKJES IN EN VOLGENDE WEEK BLAAST IE ’T PALEIS OP DE DAM OP! EN ZEG DAN NIET DAT ERWIN WRATJES JE NIET HEEFT GEWAARSCHUWD!’

Erwin… dankjewel voor je ontroerende, liefdevolle, warme inleiding… ik word er bijna verlegen van!…  Na een weekje sneeuw had ik natuurlijk enorm veel zin om weer es een flink potje te bloggen, maar jij hebt het schrijfvlammetje aangewakkerd tot een waar episch schrijfvuur… dank, dank, driewerf dank, Erwin… potverdorie nou schiet ik nog bijna vol ook… Nou, even kijken… op het Tirade-blogrooster dat hier bij Uitgeverij Van Oorschot in de keuken hangt (en dat we zelf met pen en liniaal in elkaar hebben geknutseld), heb ik een dag of tien, twaalf geleden ingevuld dat ik vandaag een stukje zou leveren over mijn Michael Schumacher-achtige skiongeluk… alleen: dat skiongeluk heeft zich onverhoopt niet voorgedaan… Wat ontzettend jammer!… Breukvrij teruggekeerd*… net nu we ons allemaal zo hadden verheugd op de banaan en de gipsvlucht! Ik zelf ook hoor! Vet balen! Jammer!

Nu zou je kunnen zeggen: kom, kom… dan verzín je toch gewoon een ongeluk?… Dan doe je toch gewoon alsof het ongeluk wél heeft plaatsgevonden?… Maar als alle schrijvers zo zouden denken, dan zou het godverdomme een mooie klerezooi worden in de NED-LIT… nee hoor!… niks ervan!… daar doe ik niet aan mee!… ik hou me aan de feiten… geen verzinsels op deze plek… bij mij alleen de waarlijke weerslag van waargebeurde gebeurtenissen…  

‘Met Jezus.’

‘Yo, met Martijn.’

‘Hé, Tyn! Ouwe zondaar! Hoe issie?’

‘Lekker. Maar dat wist je natuurlijk al. Alwetende schijnheil.’

‘Zeker, zeker… we volgen je op de voet hierboven… kostelijk dat geploeter van je, haha!’

‘…’

‘Zeg, voor je begint… Ik heb hier nog een geeltje van de Afdeling De Tien Geboden met jouw naam drie keer onderstreept erop. Weet jij wat dat zou kunnen betekenen? Heb je onlangs nog iets uitgevroten?’

‘Nee.’

‘…’

‘Echt niet!’

‘Kijk es naar de lucht… Nee, meer naar ’t westen.’

      FLITSBAM!

‘Ik heb echt niks gedaan!’

‘Goed. Ik geloof je. Maar als blijkt dat je hebt gelogen, dan bliksem ik alsnog 2080 Volt door je donder.’

‘Zolang je maar eco-stroom gebruikt.’

‘Waar bel je voor? Om uit te huilen? Druk 1. Om een vijand te laten verdelgen? Druk 2. Voor carrièreadvies? Druk 3 Vergeving? 4. Lichte lichamelijke kwalen: 5. Overig: 6.’

‘6.’

‘Wie spreke wil die spreke.’

‘Is het waar dat Prince/TAFKAP vloeiend Duits spreekt en dat hij naast zijn gigantische Engelse oeuvre ook nog een enorm Duits oeuvre heeft met een heel andere sound en dat die Duitse nummers pas na zijn dood mogen worden uitgebracht?’

‘Hoe kom je daarbij?’

‘Een gozer op de piste beweerde dat.’

‘Onzin. Ik kan me ook niet voorstellen dat je me daarvoor belt.’

‘…’

‘Kom op. Ik heb geen eeuwen de tijd. Bij wijze van spreken.’

‘Nou, ik heb vannacht een beetje liggen tobben… m’n oma is, zoals je weet, zonder bril begraven en nou vroeg ik me af of ze in de hemel wel goed kan lezen… zijn er opticiens daar?… En zijn er ook boekwinkels of bibliotheken? Heeft Ad Alles kan kapot al gelezen?’

‘…’

‘En kunnen overleden vrienden en dierbaren vanuit de wolken of wat dan ook zien hoe het hier beneden gaat? Heeft ’t zin als we een beetje ons best voor hen doen? Geef me anders je Vader even, die heeft vast meer bevoegdheden dan jij.’

‘Ik heb ‘t je al vaker gezegd: dit soort vragen kunnen we niet beantwoorden. Mijn Vader ook niet. Die zit op dit moment trouwens met Cees Nooteboom aan de lijn. Hij zit vast met een gedichtje. Cees bedoel ik.’

‘Jullie kúnnen mijn vragen wel beantwoorden, maar je wilt het gewoon niet, arrogante klerelijer… Eigenlijk zou ik je dwars door de lijn naar deze kant moeten trekken en de stekels van je doornenkroon zo stevig op je slaap moeten drukken dat je de rest van je eeuwige leven alle vijftien coupletten van het Wilhemus op smurfenliedhoogte door je bovenkamer hoort schallen.’

‘… ’

‘Als ik over een jaartje of vijftig, zestig in de hemel arriveer, dan kom ik linea recta jouw kant op, vriend, en dan ga ik jou en die Vader van je een paar tikken op jullie bekken verkopen waarbij die hele fokking kruisiging afsteekt als een erotische massage.’

‘Ja,ja… stoer hoor… maar als er vanmiddag of vanavond weer iets geschreven moet worden, dan kijk je toch weer naar boven voor inspiratie, hè?’

‘…’

‘Wat een emotioneel geladen stilte opeens. Komt er zo’n typisch menselijke uitbarsting aan?’

‘Waarom zou ik naar boven kijken?’

‘?’

‘Herinner je je 2010 nog? Weet je nog hoe ik toen de zon uit m’n poten heb laten vallen? Of ik nou ’s nachts belde of ’s morgens vroeg of heel sluw op zondagmiddag als alle volgzame volgelingen hun rug zaten te verpesten in houten kerkbanken… er werd godverdomme NOOIT opgenomen, helemaal NOOIT, jullie waren zelfs vergeten een godverdomd antwoordapparaat aan te zetten, geflipte spijkerkoning.’

‘Dat zou gemakkelijk zijn hè? Als jij zou bepalen wanneer we je wel en niet helpen. Zo werkt het niet, jongen. We zijn geen 112 die je alleen belt als het jou uitkomt.’

‘…’

‘Als jij een beetje je best zou doen onze dialoog te onderhouden, dan zou je zien dat de meeste problemen prima te voorkomen zijn.’

‘De dialoog onderhouden! Waarom lieten jullie de telefoon dan eindeloos overgaan toen mijn dochter was verdronken?’

‘Je hebt nooit een dochter gehad.’

‘Hahaha! Effe checken of je nog zat te luisteren.’

‘Nu heb ik nog een vraagje aan jou… Wij kunnen je maken of breken… dat weet je hè? Deep down. Alle ideetjes die bij je opkomen… die zogenaamde intuïtie van je, je herinneringen… het zijn allemaal onze influisteringen, dat weet je hè?’

‘Tuurlijk.’

‘Zou je dan als tegenprestatie niet af en toe een beetje reclame voor ons moeten maken? Voor de Firma Vader, Zoon & Heilige Geest. Op de Tirade blog bijvoorbeeld. Je zou minstens kunnen laten doorschemeren dat je je soms afvraagt of er ondanks alles misschien tóch iets is.’

‘Maar dat vraag ik me helemaal nooit af. Ik ben atheïst!’

Sure en met wie zit je dan nu je tijd te verdoen?’

‘Blijkbaar strekt je alwetendheid niet tot over de grenzen van je eigen belevingswereld… niets menselijks is de goden vreemd… Heb je weleens van ironie gehoord? En van ambivalentie? Dat zijn de gebieden waarop de literatuur van oudsher haar nederzettingen sticht… in tegenstelling tot de religie en de theologie. Jammer genoeg. Het had de geschiedenis heel wat doden kunnen schelen.’

‘Grote woorden voor zo’n kleine schrijver.’

‘Volgende keer mag jij mij bellen, onsterfelijke vriend.’

Tirade – gelooft in de dialoog.

Soundtrack: ‘They tried to tame you, looks like they’ll try again.’ (excuses: lelijke clip)

De heer LucarottiVolgende week: ‘Ik buig voor niemand’ – Pam & Tyn belanden in een meedogenloos kroeggevecht (grappig! wreed! gewelddadig! uniek in de NED-LIT!) + een superintegere, onbevooroordeelde bespreking van Tirade 452 door de onafhankelijke gastrecensent Francesco Lucarotti (foto).

Coming soon: de eerste aflevering van de Tirade Leesclub waarin we Miek Zwamborns De duimsprong gaan vergelijken met Isa Hoes’ Toen ik je zag. Opgelet: in tegenstelling tot Datingsite & Parenclub Dasmag is de literatuur voor Tirade geen voorwendsel om jongens en meisjes samen te brengen die alleen maar geïnteresseerd zijn in geslachtsverkeer. Een leesclub is tenslotte een léésclub.

De Tirade Leesclub – literatuur puur.

Noot

Eigenlijk maar goed dat die gipsaflevering niet is doorgegaan:

‘Yo, Tyn… hoe is ie?’

‘Mpl, mpl, mpl… dktr zgt mg vlg wk zndr vrbnd mr mpl mpl.’

‘Ik versta d’r geen zak van, gast, met al dat gips om je bolletje. Nou, tot over zes weken maar weer!’

Uitmarkt

We zitten op een rijtje.  Links Sanneke van Hassel. Rechts Manon Uphoff. Het regent. De wind waait onder het plastic zeil dat aan de achterkant van de kraam met wasknijpers is opgehangen. De kou kruipt onze broekspijpen in. Voor ons, op houten planken, liggen de nieuwe boeken. Voor iedere schrijver een eigen stapeltje. Met naambordjes ernaast. Hete thee warmt onze handen.

Dames van middelbare leeftijd, gehuld in felkleurige jassen, de plastic regenkapjes strak over het hoofd getrokken, komen in groepjes voorbij schuifelen. Niemand staat stil, althans, niet bij ons. De buren hebben meer geluk. Daar worden bestsellers met slappe kaft voor een prikje verkocht. 

We eten een koekje. Opnieuw schuifelt een stoet dames voorbij. Paraplu´s vormen één groot dak boven hun gekapte hoofden. De groep vertraagt. Er wordt stilgestaan, getuurd, gekletst, met tasjes gezwaaid. Eén vrouw slaakt een gilletje. Een arm zwaait. Een bril valt op de grond. Gespetter. Gelach. Iemand vist de bril uit een plas.

We eten nog een koekje.

Een jongen met lang haar en een sikje blijft stilstaan. Aarzelend bladert hij door een van de boeken van het stapeltje voor Sanneke van Hassel. ‘Hoeveel? ’  ‘39,90’. Hij knikt verlegen en schuift het boek terug op de stapel. Hij krabt op zijn hoofd, veegt met een vinger langs zijn neus en verdwijnt.  Druppels glijden langs het plastic. De plassen op de grond worden groter. Ineens schiet een vrouw uit het groepje paraplu’s naar voren. ‘Weten jullie of lijn 5 hier ook langskomt?’ We knikken en wijzen richting het Concertgebouw. De vrouw verdwijnt. Wij nemen nog een koekje.

Vanaf het podium op het Museumplein komen flarden muziek binnenwaaien. Gitaren en harde, schrille vrouwenstemmen. Een man met een hond rent langs. Giechelende scholieren schuifelen voorbij. We knikken. We glimlachen. Niemand stopt. ‘Hoi. Kunnen jullie de vuilnis achter zetten?’ Een meisje met twee grote volle plastic zakken staat voor de boekenkraam. We kijken verbaasd. ‘Zijn jullie niet van de organisatie?’ We lachen. Wijzen op de boeken. De naambordjes. Halen verontschuldigend onze schouders op. ‘We moeten eigenlijk signeren.’  ‘O, sorry.’

De koekjes zijn op. De stapels met boeken nog steeds hoog. ‘Ik moest een keer met Arthur Japin in de Bijenkorf boeken signeren’, zegt Manon Uphoff. ‘Hij zat met een stapeltje boeken vlak naast de afdeling lingerie. Toen wilde een vrouw een bh bij hem afrekenen.’

We trekken onze jassen aan. De regen valt met bakken uit de lucht. We rennen over het gras. Achter een boom staat een grote vuilniscontainer.

 

(1971) studeerde filosofie en politieke wetenschappen. Ze is journaliste bij het NRC Handelsblad, publiceerde verhalen in Bunker Hill, Lava en Tirade en werd twee keer genomineerd voor de Brandende Pen voor het beste korte verhaal. Ze debuteerde in 2012 met de mozaïekroman Scherptediepte (De Bezige Bij).