Het mooie van Nederland is dat iedere feestdag perfect in het bijbehorende seizoen valt: met kerst is het winter, in de zomervakantie is het zomer, met Pasen regent het en Halloween valt in het herfst, het hoogseizoen van de horror.
Overal in de VS, dus ook in Austin, is Halloween a big deal, maar het Texaanse klimaat verhoudt zich moeizaam met de beeldtaal van het feest. Buurtbewoners draperen ijverig spinnenwebben van engelenhaar over de cactus in hun voortuin, op de campus is een spookhuis ingericht dat uitkomt in het zwembad en op Facebook plaatsen trotse ouders foto’s van hun krijsende zuigeling in een veel te heet Draculapakje, want het is hier nog altijd rond de dertig graden.
Weer of geen weer; dit weekend viert het bangste land van de wereld de angst. De angst voor de spreekwoordelijke ‘knock on the door’, van het lijf gehouden met driedubbele sloten en 300 miljoen vuurwapens.
Bij ons thuis viel Halloween een paar dagen te vroeg. Eergisteren, vlak nadat mijn echtgenoot M. was thuisgekomen van zijn werk, werd er plotseling op de deur geklopt. Stom natuurlijk, maar we deden open. Buiten op de galerij stond een nerveuze jongeman met vet slierthaar en wijd opengesperde ogen. Hij wees beurtelings naar zijn eigen hoofd en dat van M. en zei op een griezelig beleefde toon: “Please stop getting into my head”. Ik wist niet hoe snel ik de deur in zijn gezicht dicht moest slaan.
“Bukken!” fluisterde ik tegen M., al had ik geen idee waarom dat nuttig was. Het gebonk op de deur werd steeds luider en ik hoorde de jongen nu schreeuwen. De beleefdheid was er vanaf. Heel even was ik er stellig van overtuigd dat dit ons einde zou betekenen – op een doordeweekse woensdag in ons eigen huis afgeslacht als roemloze first victims in een derderangs hak- en snijfilm, bloedend uit een buikwond, mijn laatste blik gericht op de pedaalemmer in de hoek van de keuken.
Op handen en voeten, vlak achter de voordeur, belden we 911.
Nog geen vier minuten later werd er opnieuw geklopt. Niet zozeer zachter, maar wel met meer beheersing dan eerst. Ik kwam voorzichtig overeind en gluurde door het kijkgaatje naar buiten. Daar stonden, vertekend als in een lachspiegel, twee tot de tanden gewapende politieagenten. Door de deur heen hoorde ik hun mobilofoons kraken en sputteren.
Eenmaal binnen leken de agenten veel te groot voor ons appartement, hoewel ze toch klein van stuk waren. Ze droegen een kogelvrij vest met een ingebouwde webcam en een radio. Aan hun koppelriem bungelden twee paar handboeien, een zaklamp, extra munitiemagazijnen, een taser, een opvouwbare wapenstok, latex handschoenen, traangasgranaten, een mes, een bosje rip-tie, twee busjes pepperspray en een EHBO-kit om de schade die ze met dat alles konden aanrichten ook direct weer te behandelen. Met een hand op hun pistool slopen ze door ons appartement. Piepende spekzolen op laminaat. All clear.
Ik weet al sinds mijn vroegste jeugd dat ik geen held ben. Dat ik, als het er echt om spant, buk. Ik weet ook dat ik blij moet zijn met de bescherming van de politie en met hun snelle responstijd. Maar ik ben bang dat mijn angst de verwarde jongeman nog dieper in de ellende heeft gestort dan hij al zat, wanneer hij een dezer dagen, misschien zelfs op dit moment, een klop op zijn eigen deur hoort.