De tuttige stad

Twee jaar woonde ik in een woonwagen naast Artis. Als ik terugdenk aan die periode word ik altijd een beetje verdrietig en nostalgisch. Want de wagen stond in het Doklaantje, het mooiste (en misschien wel laatste) groene rafelrandje van de binnenstad. Dit bospaadje tussen het Entrepotdok en de parkeerplaats was ontstaan toen woningnood eind jaren zeventig jonge avonturiers naar het braakliggende rangeerterrein naast de dierentuin duwde. Mensen woonden in zelfgebouwde hutten, gaten in de grond, woonboten en caravans. Er werden bomen geplant en tuintjes aangelegd die snel weer verwilderden. In 1986 kocht de gemeente de grond van de NS en werden de ligplaatsen van de boten gelegaliseerd. Twee jaar later deed de gemeente de grond aan Artis cadeau en werd de bewoners verzocht te vertrekken.

Toen ik in 2008 in de woonwagen ging wonen, was alleen de harde kern over. Er liepen nog een aantal procedures, laatste strohalmen, maar we wisten dat elke maand de laatste kon zijn. Toch woonde ik met veel plezier in mijn witte houten wagen met afgerond dak en de wielen er nog onder. Een paar keer heb ik voorbijganger het liedje van Pipo de Clown horen neuriën.

Het was mijn eerste eigen plekje, nog nooit was ik zo lang alleen geweest. Er gingen dagen voorbij dat ik niemand sprak, maar eenzaam was het nooit. De wanden van een woonwagen zijn dun en tussen de kieren en gaten in het plafond lekte de omgeving naar binnen. Ik hoorde reigers op het dak landen en met berkentakjes wegvliegen naar hun nesten hoog in de bomen van de dierentuin. In het weekeinde werd ik wakker van ruziënde auto’s en slaande gezinnen, de laag grommende file naar de parkeerplaats en de kletsende hefbomen.

Volgens mijn huurbaas die in een schip aan de kade woonde, sliep er soms een zwerver onder mijn wagen. Als ik het een vervelend idee vond, kon hij wel een paar pallets komen brengen om de kruipruimte op te vullen. Ik zei dat dat niet nodig was, ik vond het wel spannend. ’s Nachts fantaseerde ik dat er een ruige maar aantrekkelijke man onder mij lag. Soms hoorde ik geritsel en gekraak dat onmogelijk van een dier afkomstig kon zijn, maar in het donker klinkt alles groter. Wanneer ik de volgende ochtend ging kijken, wees niets erop dat er die nacht onder mij geslapen was.

De woonwagen was heel romantisch, en in die tijd was ik dat ook. Daarom had ik weinig problemen met de wellicht fictieve zwerver. Bovendien was het koud, die winters dat ik op het Doklaantje woonde. Ik kon me moeilijk voorstellen dat iemand in de open lucht kon slapen. Als ik met natte haren naar bed ging bevroren ze op mijn kussen. ’s Ochtends hingen er ijspegels aan het kraantje in de keuken dat ‘s nachts moest blijven lopen opdat de waterleiding niet bevroor.

wagen met was

Lente was het fijnste seizoen in de woonwagen. De geur van uitkomende knoppen en krokussen drong mijn huis binnen. ’s Nachts kon eindelijk de kraan dichtgedraaid blijven. Het vroor niet meer. De tuinslang die mijn waterleiding was ontspande in het gras.

Maar het voorjaar van 2010 leek iedereen wat terneergeslagen. Alsof de tweede straffe winter op rij teveel was geweest. Opnieuw was een bezwaar door de gemeente afgewezen. Het Doklaantje begon leeg te lopen, de bewoners leken moegestreden. Elke maand stonden we langs de kade te zwaaien, als een van de buren vertrok. De woonark werd weggesleept. Het tuinhekje, de plantenpotten, de moestuin en het bankje in de zon, ze bleven haveloos achter.

Het was verdrietig om mensen afscheid te zien nemen van een plek die ze zo lang als thuis hadden gezien. Wanneer je in een woonboot woont neem je je huis altijd mee, maar ook de wanden van een schip zijn dun en dus is een ligplaats voor bewoners heel belangrijk. Toch weet ik zeker dat we allemaal met liefde waren vertrokken als de plannen van de dierentuin niet zo cru waren geweest. De afgelopen dertig jaar is het Doklaantje een uniek stukje stadsnatuur geworden. Het is een laatste rafelrandje in een keurige wijk in een keurige ansichtkaartstad. Er groeien wilde orchideeën en bomen die nog als zaailingen uit het Bulderbos zijn gered toen de polderbaan van Schiphol alsnog werd aangelegd. Dit stukje stadsnatuur moet een ondergrondse parkeergarage worden en een kunstmatige savanne voor de olifanten. Natuurlijk gun ik olifanten meer ruimte, eerlijk gezegd gun ik ze vooral een verblijf buiten een dierentuin, maar het is toch op zijn minst merkwaardig te noemen dat Artis liever de natuur cultiveert dan conserveert.

Ik besloot daarom de dierentuin met haar eigen wapens te bestrijden. In een laatste poging het Doklaantje te redden ging ik op zoek naar zeldzame pad. De Vroedmeesterpad, een onooglijk beestje met een gedrongen lijf en wrattige huid, staat op de rode lijst en heeft een hoge beschermingsstatus. Uit een opgave van de Dienst Ruimtelijke Ordening bleek dat het beestje in het gebied zou kunnen voorkomen. Het zou niet de eerste keer zijn dat een zeldzame kikker of pad roet in het eten van een projectontwikkelaar gooit. Ik schakelde de hulp in van een natuurwetenschappelijk centrum en betaalde voor de uitvoering van een natuurwaardenonderzoek. Zo wandelden op een ochtend in november twee mannen in regenkleding en lieslaarzen het Doklaantje in. Boven hun hoofden droegen ze een kano met daarin schepnetjes en peddels.

Ze maakten notities en namen foto’s. Soms hurkte er een enthousiast bij een boomstronk en gebaarde hij iets naar zijn collega. Ik volgde het tafereel van een afstandje en hoopte de onderzoekers gunstig te stemmen met koffie en koekjes. Na afloop maakten ze een rapport op waarin ze het Doklaantje omschreven als een ‘kleine oase in een sterk verstedelijkte en verharde omgeving.’ Ze hadden een grote variatie aan inheemse flora en fauna gevonden, waaronder een aantal beschermde soorten. ‘Vooral de grote diversiteit, met name voor het stedelijk gebied, is bijzonder te noemen,’ schreven ze. Maar de Vroedmeesterpad zat er niet bij en dus viel mijn snode plan in het water. De onderzoekers deden nog een beroep op de dierentuin en de gemeente om zich verantwoordelijk te voelen voor de natuurlijke rijkdom van het gebied. Daar is nooit op gereageerd. Een paar maanden later vertrok mijn huisbaas en moest ik mijn woonwagen verlaten. De pipowagen werd voor een euro overgenomen door een vrouw van middelbare leeftijd met blond haar een paardrijlaarzen. Een hijskraan tilde de wagen over de schutting op een vrachtwagen en kort daarna werd mijn huis weggereden.

woonwagen weg foto 2

Ik heb nog een nacht in de woonwagen geslapen, jaren later. De blonde paardrijdvrouw had hem laten opknappen en verhuurt hem nu als Bed & Breakfast in haar achtertuin in Drenthe. Het smoezelige tapijt is eruit, evenals de oliekachel. De houten vloer is wit gelakt, voor de ramen hangen roze-wit geblokte gordijntjes en er liggen kussens met de woorden HOME en LOVE erop. We waren op een ‘romantisch weekeindje weg’ en mijn vriend begreep niet waarom ik zo verdrietig was. Ik wees naar de gordijntjes, de aangebouwde douche met stoomcabine waar badjassen voor ons klaar hingen, de picknickmand met croissantjes en mini-jampotjes en ook weer roze-wit geblokte servetten. Het was alsof je onverwachts je ex tegenkomt, en opeens wordt geconfronteerd met een periode die definitief achter je ligt. Je bent ieder op je eigen manier veranderd, en van de persoon die je toen was is nog maar weinig over.

Het onmogelijke was gebeurd: mijn woonwagen was tuttig geworden. En ik realiseerde me dat mijn avontuurlijke leven al een tijdje onherroepelijk voorbij was. Nu vind ik dat geen probleem, er zijn nieuw avonturen die zich aankondigen en ik ben heel gelukkig in onze eengezinswoning, elke ochtend geniet ik intens van een warme douche. Maar ik ben zo bang voor de tijd dat niet alleen mijn woonwagen, maar heel de stad Amsterdam schoon gelakt en roze-wit geblokt is.

maartje-90-facebook

 

 

Maartje Smits studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.

Mannenavond

Zo dadelijk komen wat bevriende hetero’s bij me langs voor een ‘echte mannenavond’, zoals ze het zelf noemen. Hopelijk wordt het gezellig, want zo vaak krijg ik geen hetero’s over de vloer. Ik heb bier in huis gehaald, oude kaas en ossenworst. Het Sportjournaal staat aan. In mijn enthousiasme heb ik zelfs de gereedschapskist uit de berging gehaald en pontificaal op tafel gezet – puur als thematisch object, maar ook, zoals Tracey Ullman in Small Town Crooks een harp in de woonkamer wilde, ‘for the visual sweep’.

Van nature ben ik een zitplasser. Zittend kom ik nu eenmaal makkelijker in de meditatieve roes die urineren zo verrukkelijk maakt. Ook geeft het me de gelegenheid om rustig mijn mail te checken of even snel een foto op Facebook te plaatsen. En zitplassen is discreter: je urineert bijna geluidloos tegen de wand van de pot. Precies om die reden heb ik de wc-bril dit keer juist omhoog geklapt, want een mannenavond is per definitie een pissing contest en dus niet compleet zonder het geluid van een krachtige, porseleinvergruizende plasstraal, staand geproduceerd en duidelijk hoorbaar voor de concurrentie op de bank.

NB: anders dan bij gewone homomannenavonden ontstaat er tijdens heteromannenavonden al gauw een competitief sfeertje. Hetero’s – ook al zijn ze beste vrienden – proberen elkaar altijd te overklassen. Zelfs ik merk het: zodra er eentje in de buurt is, loop ik wijdbeenser dan normaal.

Laatst las ik dat heteromannen graag op hun eigen drankvoorraad zitten, maar bierkratten maken lelijke krassen op een houten vloer. Gelukkig had ik mijn gereedschapskist bij de hand; onderin vond ik nog een velletje zelfklevende viltglijders om de hoeken mee te beplakken.

Mijn modetijdschriften zijn veilig uit het zicht opgeborgen. Daarvoor in de plaats ligt nu op de salontafel de laatste uitgave van Useful Photography, normaal gesproken een genderneutraal kunsttijdschrift, maar dit kwartaal geheel gewijd aan het ultieme mannending: de piemel. Duizenden piemelselfies in verheven staat, gemeten langs evenzoveel alledaagse voorwerpen; een waterflesje, een aansteker, euromunten of een afstandsbediening. Met zo’n conversation piece over een gedeelde interesse glij je veel makkelijker een geanimeerd gesprek in, is mijn ervaring.

Mocht dat om welke reden dan ook niet werken, dan heb ik nog een verrassingsrekwisiet in huis: ergens in de woonkamer ligt, hidden in plain sight, een levensechte replica van een Walther PPK, het officiële dienstwapen van James Bond.* Maar dat is voor later op de avond.

Op de valreep vond ik vanmiddag – nét voor sluitingstijd – nog een ruimvallende fleece sweater bij Perry Sport. Heb ik tenminste iets om aan te trekken. Voor douchen is geen tijd meer, maar dat hoeft ook niet op een mannenavond. Trui aan en gaan. Ik kan zelfs het prijsje laten zitten.

______________________________

* Ik beloof in een latere column op dit wapen terug te komen.

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. Vorig jaar debuteerde hij bij De Harmonie met de verhalenbundel Mijn Snor. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Een snipper poëzie

Kleine romantische rampen treden meestal op wanneer de verwachtingen te hoog gespannen zijn, of als je te diep onder de indruk van iemand raakt. Een kat in het nauw maakt vreemde sprongen. Iemand die zoiets werkelijk expliciet heeft durven opschrijven is Max de Jong (1917–1951), in zijn grote prozagedicht ‘Heet van de naald’. Het zou later zijn meest bezielde gedicht blijken, in één ruk opgeschreven met zo’n sensationele noodzaak dat hij het zo nodig nog met zijn eigen bloed zou hebben voltooid. Hans van Straten noemde het vervolgens ‘Veel te heet van de naald geschreven’, en bezorgde hem daarmee een uitstekende titel.

De derde strofe gaat zo:

we zijn elkaar misgelopen
ik heb het verkeerd gedaan
ik was te zwaar geïmponeerd
dan doe je alles fout

Heel het gedicht lang blijft De Jong worstelen met zijn mislukte liefde, tot hij aan het einde inziet dat het uitsluitend aan hem lag. Hij berust uiteindelijk in zijn lot van de gedumpte minnaar: ‘jammer is zo iets.’

* Lees ook…

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Wat ik begrijp van geld

Geld representeert de schuld die de samenleving aan je heeft.

Gevonden geld bevredigt meer dan verdiend geld, gestolen geld korter dan verdiend geld.

Tijd duurt het langst wanneer je per uur betaald wordt. Je kunt je leven dus verlengen. Mensen zonder uurtarief schrikken als ze hun uuropbrengst berekenen en vinden bijna altijd dat ze meer waard zijn.

De markt heeft een geweldig zuiverende absoluutheid: je bent niet meer waard dan er voor je betaald wordt.

Als inkomen gekwantificeerde waardering is, kan een loonstrook aanvoelen als een schouderklop of als een trap na.

De waarde van geld neemt af naarmate je er meer van hebt, de zorgen nemen af tot aan een bedrag van rond de 80.000 euro per jaar, daarna nemen de zorgen weer toe.

Grootfilantropen hebben een intrinsiek antidemocratische overtuiging.

Een rijk man verdient in zijn pauze meer dan de arme man in de pauze van dezelfde lengte; dat is beter betaald nietsdoen.

Plotseling – tijdelijk – rijk zijn verandert je uitstraling en sex appeal.

Er zijn mensen op deze wereld die 4 modale jaarsalarissen verdienen met de royalties op een kerstnummer uit1974.

Het interessantst zijn de rijken die het niet tonen en de armen die het niet tonen. Zichtbaarheid van aan- of afwezigheid van geld is dus aanstootgevend.

Van een aow uitkering uit Nederland kan je vorstelijk leven in India.

De overweging dat je een huis zou moeten bezitten is sterk cultureel bepaald.

In onze cultuur is het zo lastig je eraan te onttrekken, dat veel mensen tussen de 30 en 45 per saldo met weinig anders bezig zijn.

Boeren en adel zijn vanouds gelijkelijk aan land gebonden.

Je kunt niets bezitten wat niet in je broekzak past.

Geld voor taart met slagroom bevredigt meer dan geld voor een auto, omdat we aan steppen ontsproten dieren zijn: vet dat je binnen hebt voelt beter dan kilometers die je nog moet maken.

Ambtenarensalarissen zijn een relatief onzichtbaar maatschappelijk nivelleringsmiddel. Een grote overheid = welvaartsverdeling.

Bezuinigers kunnen niet op zichzelf bezuinigen.

Een etentje voor iemand betalen levert meer op dan het kost.

De curve van persoonlijke welstand door het leven heen en de curve voor lichaamsgewicht lijken erg op elkaar.

Rijken verwarren geld met intelligentie, armen verwarren geld met brutaliteit.

Boeken waarin mensen opeens rijk worden verkopen beter.

Mijn mooiste geldbezit was een briefje van 250 euro in 1990.

Hoop is de grote aanjager voor gokkers. Een uur in een gokhal maakt duidelijk dat je sommige dingen aan mensen niet kunt zien.

Met contacloos betalen zijn we nog maar een kleine stap verwijderd van de Grote Goede Geest die Weet Waar Iedereen Recht op Heeft.

Tijdelijke grote rijkdom in verband met wisselkoersen resulteert in aanvankelijke euforie, en vervolgens een gevoel van walging.

‘Talenten’ als een Bijbelse gewichtseenheid voor goud is een profetisch vertaalprobleem gebleken.

Arme mensen lachen meer.

Ik heb twee jaar schuld afbetaald op elk jaar dat ik gestudeerd heb.

Er stond geen ‘gefeliciteerd’ onder de brief die stelde dat ik ermee klaar was.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

The Old School Hip-Hop Challenge

Ik ben niet de enige literaire schrijver die van Hip-Hop houdt. Degenen die mijn liefde delen zullen begrijpen dat Coetzees In the Heart of the Country in mijn kast een plankje deelt met Nas’ The Message. 

Een onderbelichte eigenschap van sterk proza is ritme. Lees de eerste paragraaf van Giovanni’s Room hardop, en je zult er niet meer aan twijfelen. Voordat je het weet loop je rhymes te spitten:

I stand at the window of this great house in the south 

of France as night falls, the night

which is leading me to the most terrible morning of my life.

I have a drink in my hand, there is a bottle at my elbow.

I watch my reflection in the darkening gleam of the window pane. My reflection is tall, perhaps rather like an arrow,

my blond hair gleams.

My face is like a face you have seen

many times. My ancestors conquered a continent, pushing across death-laden plains,

until they came to an ocean which faces away

from Europe into a darker past.

Het ritme maakt de woorden – bijna ongeacht hun betekenis – dwingend, het stuwt de lezer voorwaarts, sleept hem aan zijn haren naar een onvermijdelijk einde. Zo las ik In the Heart of the Country hardop in een afkoelend bad, mijn oren onder water, betoverd door het ritme in die zinnen.

De afgelopen zeven dagen deed ik mee aan de Old School Hip-Hop Challenge van een vriend. Deelname vroeg niet meer van me dan elke dag een linkje naar een pre-2000 rapnummer op Facebook te posten, maar sinds ik daarmee begonnen ben haal ik bij het schrijven weer inspiratie uit Biggie Smalls en Shurik’n, EPMD, Keith Murray en Method Man.

______________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Complimenten van vreemden

Een van mijn beste vriendinnen is wijs. Niet gewoon slim (hoewel ze aan het promoveren is op kankercellen en ontwikkelingsbiologie) maar écht wijs. Ze komt uit Iran, misschien heeft dat er iets mee te maken. Het bijzondere aan wijze mensen is dat het lijkt alsof ze helderziend zijn; door hun intuïtieve intelligentie begrijpen ze dingen eerder dan wij normale stervelingen. Zo ook mijn vriendin. Als een mysterieus Perzisch orakel reageert ze met mythische uitspraken op wat ik haar vertel. Ze draait krulletjes in haar donkere haren en haar ogen fonkelen ondeugend. Zij weet wat komen gaat. Soms duurt het weken, maanden voor mijn werkelijkheid die van haar heeft bijgebeend en ik eindelijk snap waar ze op doelde.

Toen ze nog studeerde had deze vriendin een bijbaantje bij de kaasafdeling van een supermarkt. Ik vond het vreemd dat ze geen uitdagender werk zocht, maar zij vond het leuk daar. Ze vertelde me dat ze probeerde om elke dag een klant een compliment te geven. Het zou bijna tien jaar duren voor ik begreep dat dit meer was dan een grappig idee.

Afgelopen jaar deed ik mee aan een aantal kunstwerken van Tino Sehgal in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Tino noemt zijn werk ‘situaties’ en maakt altijd gebruik van mensen die deze situaties uitvoeren, of zoals hij zegt: interpreteren. In This Situation (2009) wat we de maand september uitvoerden, was ik een van de zes ‘interpreters’. We bewogen langzaam door een ruimte alsof we een winterslaap deden, maar spraken in normaal tempo over onderwerpen als economie, ongelijkheid, kunst, internet, films, onze families, buitenaardse wezens, feminisme, Nederlandse vensterbanken… Eigenlijk over alles. Elke museumbezoeker die de ruimte binnenkwam werd begroet. Sommigen liepen na vijf minuten weer weg, anderen bleven uren zitten en deden mee aan het gesprek. Een van de geheime opdrachten van Tino was dat je af en toe een bezoeker een persoonlijk compliment mocht geven. Daarmee werd de discussie even onderbroken en sloeg de sfeer om van bijwijlen hoogdravend intellectueel naar plots intiem en gevoelig.

Die complimenten waren fantastisch. Soms zat ik een half uur naar een bezoeker te kijken, op zoek naar dat ene compliment. Het mocht namelijk niet zomaar iets zijn, je moest het onderbouwen. Daarmee gaf je tegelijkertijd iets van jezelf bloot. Indirect vertelde ik iets over mijn waarden. Ik zei een blond tienermeisje dat ik de manier waarop ze keek zo mooi vond, omdat er zoveel aandacht uit sprak. Het was alsof ze alles wat iedereen zei heel gretig in zich opnam en daar niet genoeg van kon krijgen. Een vrouw van middelbare leeftijd complimenteerde ik omdat al haar kleren precies dezelfde toon hadden die perfect paste bij haar huid en haar opgestoken haren. Als ik door mijn wimpers naar haar keek vloeiden die tonen in elkaar over. Een oudere man prees ik om zijn gouden bril. Het montuur had een bijzondere vorm die zijn wenkbrauwen accentueerde. Ik zei dat ik ook een bril had maar die amper droeg en dat ik me nu pas realiseerde dat een bril ook een sieraad kan zijn. Blozend antwoordde de man dat zijn pas overleden vrouw het montuur had uitgezocht en dat hij de bril nog geen dag niet had gedragen.

De eerste keer dat ik buiten het museum zo’n compliment gaf, was eind september. Ik stond bij de glasbak en een meisje met heel lang, glanzend haar liep voorbij. Het compliment ontsnapte me voor ik er erg in had. Ze keek lachend om, bedankte me, en liep verder. Verbeeldde ik het me of stond haar rug iets rechter? Het was alsof ik iemand een cadeautje had gegeven, niet alleen het meisje maar ook ikzelf voelde me een beetje beter.

Sinds die ervaring probeer ik er een gewoonte van te maken. Vreemden complimenteren; op straat, in de supermarkt, op de pont of in de trein. Het is alsof we even heel dichtbij elkaar staan, om daarna ieder onze eigen weg te gaan. Je zou misschien denken dat het ongemakkelijk is, maar mensen zijn eigenlijk altijd blij met een compliment. Zelf word ik er ook vrolijk van, omdat ik op een andere manier naar mijn omgeving kijk. Nu ik dagelijks op zoek ben naar complimenten om weg te geven, vind ik mijn buurtbewoners veel interessanter en vriendelijker dan toen ik net in deze volkswijk kwam wonen en ik me niet echt thuis voelde. Dat had mijn wijze vriendin natuurlijk allang begrepen.

 

___________________________

maartje-90-facebookMaartje studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.

 

 

 

Post

Een vast gegeven in de geschiedenis van de mensheid is dat iedere generatie klaagt over de volgende. Al eeuwenlang krijgt de jeugd consequent de schuld van voortschrijdende bandeloosheid, het verval der goede zeden, afkalvend respect voor ouderen, misplaatste eigendunk en bovenal luiheid. Lamlendige, slap onderuitgezakte luiheid. Het is een godswonder dat millennials überhaupt nog hun bed uitkomen.

In mijn familie schuilt hier helaas een kern van waarheid in – vooral wat betreft luiheid, een eigenschap die bij ons langs patriarchale lijn degenereert. Er zijn talloze voorbeelden, maar misschien kan ik dit het beste illustreren aan de hand van onze omgang met post.

Mijn opa was old school boekhouder. Tot zijn tachtigste hield hij kantoor aan huis, aan de Biesboschstraat in Amsterdam-Zuid. Op zijn bureau lagen, in fascistisch gelid, een zilveren briefopener, een CASIO 802 rekenmachine met thermische papierrol, twee vers geslepen potloden, een gum, een rode en een blauwe pen, een perforator, een lamineermachine en een courante Belastingalmanak. Eindeloze rijen ordners vulden grote, grijsstalen boekenkasten en iedere map was voorzien van een jaartal en een onderwerp dat mijn opa in grote krulletters op de rug had gekalligrafeerd. Elke brief werd met nauwelijks verholen wellust geopend, afgehandeld en gearchiveerd in het betreffende dossier.

Mijn vader had een ander systeem: hij spaarde alle correspondentie van het hele jaar op, propte die in vuilniszakken en leverde het hele zaakje eind maart af bij opa met het verzoek om alsjeblieft op tijd zijn belastingopgave in te vullen. Parkeerbonnen wierp hij achteloos uit het raampje van zijn Oldsmobile.

Die zorgeloosheid heb ik helaas niet meegekregen. Ik beschouw alle post behalve liefdesbrieven en kerstkaarten als een inbreuk op mijn privacy, een fundamentele schending van mijn mensenrecht om met rust gelaten te worden. Iedere nieuwe envelop op de deurmat schreeuwt nóg harder om aandacht of zeurt nóg onbeschofter om geld. Ik ben geen advocaat, maar in mijn ogen is de post op z’n minst schuldig aan huisvredebreuk, afpersing en zelfs terreur, want dat begrip beperkt zich niet enkel tot kogel-, bom- of poederbrieven; kijk maar naar onze collectieve angst voor blauwe enveloppen.

Omdat ik niet bij machte ben de aanhoudende postvloed te stoppen, heb ik gekozen voor the next best thing: de boel zo veel mogelijk uit het zicht houden. In het keukenkastje onder de gootsteen staan drie emmers gevuld met ongeopende enveloppen, in de gangkast kon ik een hele wasmand vol post kwijt en in de berging liggen twee immense plastic kratten van de Blokker met alle correspondentie van langer dan drie, vier jaar geleden, schat ik.

Wat bij mijn opa begon als fetisj, is via de onverschilligheid van mijn vader bij mij uiteindelijk gemuteerd tot een fysieke afkeer. Ik lijd onder post. Daar komt nog bij dat mijn pogingen om een postluw leven te leiden niet zonder consequenties zijn gebleven: sinds ik op mezelf woon, heb ik praktisch elke factuur driedubbel moeten betalen, want de boetes lopen op bij elke aanmaning. Als dat de prijs is voor een humaan bestaan, voor een menswaardig leven zonder hinderlijke, systemische bemoeizucht via de brievenbus, dan heb ik dat er graag voor over. Wie zegt dat mijn generatie geen idealen heeft?

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. Vorig jaar debuteerde hij bij De Harmonie met de verhalenbundel Mijn Snor. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Boekhandel Veenstra

Ik kan me niet herinneren wanneer ik er voor het eerst een voet over de drempel zette, maar in dit geval is dat iets goeds. Boekhandel Veenstra werd al snel een vaste waarde in mijn alledaagse plattegrond van Amsterdam. Het kan niet anders of die winkel is er altijd al geweest; op die plek achter het Rembrandtplein, hoekje Utrechtsestraat-Herengracht.

Als ik ‘s avonds langs de gesloten winkel loop – al is het midden in de nacht – bekijk ik altijd uitgebreid de etalage. Overdag trouwens ook. Ik kom er soms wel vier keer per dag voorbij, soms ben ik er meerdere keren per dag binnen. Ze kennen me daar nu wel zo’n beetje.

Zo moet een boekhandel zijn. Om de hoek – ook al is dat voor sommigen wel twee kilometer fietsen of twintig minuten in de trein. Boekhandelaren die je persoonlijk kennen, althans het lezend deel van jezelf. Ze toveren van alles te voorschijn uit hun schier onuitputtelijke voorraad, of je mag zelf een boek pakken van de bovenste plank, met de ladder aan de kast. En dat allemaal op nog geen 25 vierkante meter.

Op een dag had ik een voicemailbericht van Veenstra: ‘Hoi Marko, je moeder heeft een boek  voor je besteld. Dat is er nu, kom je zo even langs?’ Ik wist van niets maar spoedde me natuurlijk naar de winkel. ‘Ik weet van niets,’ riep ik in de deuropening. Ze lachten, Ina en Gineke, en een van hen haalde een grote cassette te voorschijn. ‘Kellendonk!’ Het nieuwe verzameld werk: een cadeautje van m’n ouders. ‘Wil je een tasje? Of durf je daar wel mee over straat?’

Een andere keer stond ik er oog in oog met een geliefde (‘it’s complicated’) die ik een tijd niet had gezien. Zie dan nog maar eens weg te komen. Ik geloof dat ik toen van de weeromstuit extra veel boeken heb gekocht, maar dat mocht niet baten.

Nu Veenstra bijna verdwijnt – van de zomer houden ze er noodgedwongen mee op – is dat wat ik weer ga doen. Heel veel boeken kopen om de wrange smaak van het einde weg te spoelen.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Kostalgie: het gevoel bij oude kookboeken

Ik heb me voorgenomen dit jaar 52 mij onbekende gerechten te koken. Dan plak ik de gerechten in een  boek en heb ik mijn kookboek 2016. Ik hoef er nog maar 47. Een rijsttafel van twee weken terug hielp me een eind op weg, uit een mooi kookboek: An East Java Peranakan Memoir. De kracht van dit kookboek schuilt in de oma’s van de makers.

Elizabeth David haar Drie Klassieken. De Mediterrane keuken, De Franse landelijke keuken en Zomerse gerechten, gaan zeker deel uitmaken van het jaarplan. Een wonderschoon kookboek waarbij je je wat moet verzetten tegen hoe eenvoudig het gerecht soms lijkt te gaan worden: houd je aan de regels en het wordt een prachtgerecht. Haar ‘Glace de viande’ staat op mijn lijst dit jaar.

Toen ik deze week in de enige vrieskoude dag een snert stond te bereiden werd ik bezocht door een klassieke weemoed aangaande de Nederlandse keuken. Ik trok oma’s Kookboek van de Amsterdamsche huishoudschool, Samengesteld door C.J. Wannée voorheen leerares aan die inrichting weer eens te voorschijn. En werd behoorlijk overvallen door een gevoel dat ik maar even kostalgie noem. Het is als Downton Abby kijken en de kokkin aan het werk zien en steeds denken: wat mooi!

IMG_1042Gestoomde gort, Deensche rijst, diplomaatpudding, moscovisch gebak, getruffeerde duif, gefarceerde snoek, niersoep.

De pagina Hors d’ oeuvres (zie hiernaast) is prachtig. Wie durft nog te beweren dat Nederland een matige eetcultuur had, ik denk niet dat dat waar was. Lees er ook de kookboeken van Werumeus Buning maar eens op na. Tussen de wereldoorlogen konden wie het goed hadden ook goed eten.  ‘BRILLAT SAVARIN zegt in een van zijn brillantste Aphorismes du Professeur, te weten het vijftiende ‘On devient cuisinier, mais om naît rôtisseur’, ofwel, ietwat vrij vertaald: ‘Koken kan men een mensch leeren, wild braden is een gave’. Meldt de professeur ergens. Of:

‘ De spekking van het wild staat ons een hoogere temperatuur in de pan toe en beschermt het daartegen, zoodat ge het dichtschroeien kunt, zonder dat het beschadigt of verbrandt. Verder geeft het spek vleesch en jus een ik-en-weet-niet-wat, een welkome pittigheid.

IMG_1043Twee van de ordinairste producten in de keuken, de uien en het spek, zijn twee onmiskenbare elementaire krachten waar men veel aan dankt, als men ze met mate weet te regeeren.’ Bomvol waarheden, wat bombastisch verwoord.

Kostalgie  is bij Wannée ook plaatjes kijken, vakkennis en specialisatie, dat is wat anders dan een kilo plofkip bij de supermarkt of een zak voorgesneden meuk. Ik wist de ‘harst’ bij het rund voor vandaag nog niet te plaatsten.

En droom nu verder van Charlotte aux pommes,  koude kabinetpudding en zwezerikkoteletten met asperges.

 

————–

IMG_9920Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De rechtvaardigen

De vrouw op de foto is mijn schoonzus, die de gave heeft waar dan ook – en ongeacht de hoeveelheid tijd die haar rest voordat ze weer iets moet – kan slapen. Toch verschijnt ze op tijd op afspraken en droomt ze nooit wanneer haar aandacht nodig is.

Ze slaapt als een kat, maar een kat heeft tijdsbesef noch verplichtingen; hoeft niets totdat hij honger krijgt of moet piesen, in welk geval hij door behoefde wordt gewekt. Als ik cijfers uit mag delen voor slaapvaardigheid scoort mijn schoonzus in het cum laudespectrum, en nu ik erover nadenk mag dat ook wel magna cum laude worden. Wat geef je anders als beter onmogelijk lijkt?

Misschien klinkt er jalousie door in de zinnetjes hierboven. Klopt: mijn nachtelijke wakkerliggen komt bij vlagen, waarvan de laatste nu al vijf jaar aanhoudt. Het hielp niet dat Nadim ons de eerste vier jaar van zijn leven elke nacht het bed uit riep.

Ik heb mijn best gedaan, adviezen opgevolgd en me uiteindelijk een ultralichte dosis van een medicijn laten voorschrijven, maar iets in me komt nooit echt tot rust. Wanneer dat begonnen is? Ik kan me niet herinneren wanneer het niet zo was, en de laatste tijd begin ik er een zeker Randy Newmangevoel van te krijgen:

Maybe I’m doing it wrong
Maybe I’m doing it wrong
It just don’t move me
The way that it should
Maybe I’m doing it wrong

There ain’t no book you can read
There ain’t nobody to tell you
But I don’t think I’m getting
What everybody’s getting
Maybe I’m doing it wrong

Sometimes I throw off a good one
At least I think it is
No, I know it is
But I shouldn’t be thinking at all
I shouldn’t be thinking at all

Genoeg over mij. Mijn invloed op de wereld buiten mijn gezin is miniem.

Een ongetwijfeld knullig en onwetenschappelijk opgezet onderzoek signaleerde laatst dat tweederde van de Nederlanders last heeft van slapeloosheid. Toch een ernstig signaal als zo’n fundamentele functie van organismen op zo’n grote schaal hapert. Hoewel de politiek misschien geen representatieve steekproef van de bevolking is*, betekent dit waarschijnlijk dat op het hoogste niveau vaak beslissingen…

Ai ai.

 

*Al heeft de PVV wat dat aangaat een hoop rechtgezet

______________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Pleurisvrij

Omdat je tegenwoordig alles kunt worden, en alles kunt leren of in ieder geval bijna alles kunt proberen, althans als je het geluk hebt bevoorrecht geboren te worden, heb ik vaak momenten waarop ik stilsta bij alles wat ik niet kan. Het zal een generationele ziekte zijn, zie ook alle romans over verloren jongvolwassenen in grote stad, etc.
Ik kan een tijd naar een hoek in mijn huis kijken en denken: als ik toch handiger was, kon ik daar een heel aardige constructie met planken en buizen maken en daar zouden we dan alles in kunnen bewaren en het zou nog koffiezetten ook.
Of ik kijk naar de lamp die het om onduidelijke redenen niet doet – een nieuw peertje, zo ver kom ik nog wel, is het probleem niet – en ik weet dat ik misschien iets moet leren over blauwe en rode draadjes en hoe je daar iets mee doet zonder na afloop, bij het aanzetten van de stoppen, een heel huishouden te elektrocuteren.
Als ik een scheur heb in mijn kleren kan ik die niet zelf repareren en toen ik eens een tafeltje op een zeer specifieke hoogte zocht ging het heus wel even door me heen dat ik het misschien zélf kon maken, maar, hoe dan?
Kortom, als de pleuris uitbreekt ben ik hulpeloos. Het enige wat ik zou kunnen doen is de vijand, de orkaan of de gestegen zeespiegel kapotbeschouwen. Waarom die pleuris altijd zo aanstaande lijkt is overigens ook een interessante kwestie, volgens mij ben ik van de tweede generatie tot dusver die geheel pleurisvrij is grootgebracht.

Omdat ik toch niks beters te doen heb (geen vee hoeden, niet aan motoren sleutelen, zelfs geen planken op maat zagen) klik ik op YouTube naar een filmpje over Doeschka Meijsing. Dat is een nieuwe gewoonte van me, als ik iets lees van een auteur, vooral van een gestorven auteur, kijk ik na afloop even hoe iemand eruit ziet of luister ik hoe iemand klinkt. Meijsing vertelt in een café over haar beroep, schrijven, rookt daarbij hartstochtelijk. Ik heb haar net leren kennen van meer dan naam, en mis haar direct. Dan zegt ze: “Ik zou liever meubelmaker zijn, maar ja, ik kan helemaal niks met mijn handen.” Daar lacht ze blij bij, alsof het haar eigenlijk helemaal niets uitmaakt.

Ik vind het een zeer troostend fragment. Met het filmpje op stil denk ik er even over na. Dan piept mijn telefoon; een mailtje. De bevestiging van de cursus fietsenmaken waar ik me voor heb aangemeld. Trek warme kleren aan. Alles wordt vies. Ik vraag me af of ik mijn versnellingen ook in het gelid zal kunnen oreren.

—-

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ng

 

 

Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Goede voornemens

In januari neemt half Nederland zich voor om meer te gaan sporten. Omdat ik zelf al jaren met veel plezier hardloop heb ik weinig last van het collectieve schuldgevoel dat zich na de feestdagen opdringt. Maar dit jaar heb ik wel een ander goed voornemen. In 2016 zal ik mij eindelijk uitschrijven bij de Katholieke kerk.

Op Romereis in de vijfde klas – ik was zestien – nam ik al afstand van het geloof van bladgoud, wijn en vergeving. Na het bijwonen van een hoogmis kon ik de hypocrisie niet langer ontkennen. Mijn familie was sowieso altijd losjes met het geloof omgegaan, naar kerk gingen we allang niet meer, dus eigenlijk was het geen grote stap. Een paar jaar later meldden ook mijn ouders dat ze zich wilden uitschrijven, en daar begon het gedonder. Ze belandden in een kafkaëske situatie; een vagevuur waarin formulieren, handtekeningen van reeds overleden bisschoppen en onvindbare doopakten eindeloos brandden. Telkens wanneer ze dachten dat ze er waren, kregen mijn ouders een volgende opdracht. Het proces was zo afschrikwekkend dat ik besloot dat persoonlijk afstand doen voor mij voorlopig voldoende was. Dat uitschrijven zou later wel komen. En dus ontving ik een paar maanden geleden in mijn nieuwe huis een welkomstbrief van de parochie van mijn nieuwe buurt. De Katholieke kerk laat haar leden niet zomaar gaan.

Een branche die ook berucht is om haar verlatingsangst is die van de sportscholen. Ik moet denken aan de aflevering (http://www.dailymotion.com/video/x3l8kuc) van Friends waarin Chandler zich wil uitschrijven. “I want to quit the gym!” antwoordt hij wanhopig op elke manipulatieve vraag die hem gesteld wordt. “Sure, but can you honestly say you are completely satisfied with your body?” “I want to quit the gym! I want to quit the gym!” Kerken en sportscholen lijken meer op elkaar dan je op basis van de architectuur zou vermoeden. Schuld speelt een grote rol in beide instituten. Je wil eigenlijk niet, maar vindt dat je wel moet gaan. Als je het instituut bezoekt ben je achteraf trots op jezelf, maar hoe langer je een bezoek blijft uitstellen, hoe moeilijker het wordt.

Januari is voor sportscholen de maand om nieuwe zieltjes te winnen, handig spelen ze in op de goede voornemens. Als ik ’s morgens ga hardlopen word ik achtervolgd door een mollige man met een rossige baard, een buikje en rode wangen. Hoewel hij een blauw trainingspak draagt en een witte zweetband om heeft, lijkt hij me niet het sportieve type, eerder een hippe bierbrouwer. Hij hangt in elk bushokje, schreeuwend dat we nu echt naar ‘zijn’ sportschool moeten. “Sport tot maart gratis!”

Dit soort aanbiedingen zijn vaak echt te mooi om waar te zijn. Als bijna-ex-katholiek voel ik dat aan mijn water. Toch zijn er tot mijn verbazing elk jaar wel een paar mensen in mijn omgeving die in de val trappen. Vorig jaar nog werd mijn vriend lid van de keten Fit For Free. “Je gelooft toch niet in een gratis sportschool?” probeerde ik nog. Het was al te laat.

Wat de meeste mensen niet weten is dat sportscholen inspelen op het feit dat goede voornemens vaak voornemens blijven. Daarom kunnen budget-ketens zo ongelooflijk goedkoop zijn. De podcast Planet Money legt het principe in deze aflevering (http://www.npr.org/sections/money/2014/12/17/371463435/episode-590-the-planet-money-workout) kraakhelder uit. De “gratis” fitnesshallen gaan ervan uit dat je het na drie maanden voor gezien houdt. Ze kunnen daardoor veel meer leden accepteren dan hun faciliteiten aankunnen. Het lidmaatschap is zó goedkoop dat je bijna niet merkt dat je elke maand betaalt aan een sportschool die je niet bezoekt. Bovendien, zodra je opzegt laat je je goede voornemen pas echt varen. Hun verdienmodel gaat ervan uit dat de meesten leden uiteindelijk wegblijven maar niet opzeggen omdat ze hopen dat ze ooit hun leven zullen beteren. Daar is dat schuldgevoel weer. Kerken en sportscholen lijken op elkaar. Het zijn instituten van valse beloftes. Ze willen eigenlijk niet dat het mentaal of fysiek beter met je gaat. Je moet vooral je zonden blijven afkopen.

___________________________

maartje-90-facebookMaartje studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.

Bowie’s eerste requiem

Het is geen wonder dat een poseur van David Bowie’s kaliber zijn dood tot in de finesses heeft geregisseerd. Met een rondreizende kostuumtentoonstelling, de musical Lazarus en het album Blackstar heeft Bowie een multimediaal, multidimensionaal requiem aan zichzelf opgedragen.

Zó volledig, zó uitputtend, dat het lijkt alsof hij al een keertje droog geoefend heeft.

In 1973 stierf David Bowie al eens, in de gedaante van Ziggy Stardust. Als alien in de vorm van een rockster was Bowie een wereldster geworden, maar Ziggy bleek een monster.

Zijn uit latex, lieslaarzen en paarse oogschaduw opgetrokken alter ego was groter geworden dan zijn schepper. Te groot. Uitgemergeld, met zwarte heroïnetanden en op de toppen van zijn talent maakte Bowie twee Stardustalbums: The Rise and Fall of Ziggy Stardust and the Spiders from Mars en Aladdin Sane, ofwel Ziggy goes to America. Daarna moest hij dood. De moord vond live on stage plaats in Hammersmith Odeon in Londen op 3 juli 1973. Hieronder Ziggy’s zwanenzang, to be played at maximum volume.

NB Ik ben kapot van de dood van David Bowie. Al de hele week draai ik zijn platen en schuim ik YouTube af naar onbekend materiaal. Ik zing Young Americans onder de douche en Moonage Daydream op de fiets. Op mijn nachtkastje liggen de biografie van Wendy Leigh en een geïllustreerd exemplaar van Gareth Thomas – cadeautjes van een meelevende vriend. Ik durf er nog niet aan te beginnen, alsof hij pas echt dood is als ik de kaft omsla.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Denkend aan de dood…

* Componist en dirigent Pierre Boulez stierf vorige week, een van het troepje radicalen dat Schönberg voorbij was. Luister naar zijn eerste pianosonate en het is duidelijk waar het om gaat. Hij dirigeerde ook werk van muzikaal genie Frank Zappa. (Tot zover de categorie highbrow-verschrikkelijk.)

* Bowie is niet dood – hoorde ik althans zeggen. Net zoals dat zijn dood een ‘promotionele activiteit’ was, dat hij een spuitje had gekregen én dat hij het aardse simpelweg verlaten heeft. In mijn ogen is hij nooit op aarde geweest. Muziek: hier.

* Een gratis krant schrijft dat deskundigen een nieuwe terroristische aanslag in Europa verwachten, waarschijnlijk in verschillende hoofdsteden op hetzelfde moment. Of wij ook zo bang waren, vroeg iemand. ‘Het Centraal Station, daar kom ik niet meer als het niet hoeft,’ zei een jonge moeder van twee. ‘Laatst dacht ik eraan bij een concert,’ zei een ander. Is het ineens weer in om te zeggen dat we bang zijn?

* Vrij naar Epicurus: gelukkig hoef ik het niet zelf mee te maken.

* Alan Rickman. Je zult maar postuum herinnerd worden als Sneep. Hoe feilloos die rol ook was, dat lijkt me geen recht doen. Kijk eens naar zijn vertolking van Lodewijk XIV in  A Little Chaos/ The King’s Gardens.

* Sherwood Anderson, die ging mooi-tragisch dood. Aan boord van een schip op weg naar het zuiden, verstoken van iedereen. Hij overleed aan de gevolgen van een per ongeluk ingeslikte cocktailprikker.

*In The Hateful Eight van Tarantino wordt rijkelijk verwezen naar The Exorcist. De muziek die Ennio Morricone ooit schreef voor de sequel The Heretic (maar niet werd gebruikt) is nu wel te horen. En dat wijf in The Hateful Eight lijkt ook wel verrekte veel op dat meideken – vooral als ze sterft.

* Au suivant?

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Muziek van Bowie tot Sjostakovitsj via Julian Barnes

In een uitverkochte Vondelkerk vertelde Julian Barnes gisteravond dat hij naarmate hij ouder werd meer naar rustiger muziek gaat luisteren. Niet echt een verrassing natuurlijk, maar een reactie op een vraag naar de gevoelens van Barnes over het feit dat hij op de lijst voorkomt van de 100 beste boeken van wijlen David Bowie. Barnes werd geïnterviewd door Arjen Visser over zijn nieuwe boek dat deze week in vertaling is uitgekomen, Het tumult van de tijd. In dit boek speelt Dmitri  Sjostakovitsj een belangrijke rol. Na het tweegesprek speelde het Dudok kwartet het vijfde strijkkwartet. Wat een geweldig werk is dat toch! En wat een goed kwartet!

Als het om deze componist gaat ligt mijn hart evenwel meer nog bij zijn symfonieën. En dan speciaal nummer 8.

Hier de opening:

Zonder het boek nog gelezen te hebben denk ik het met Barnes eens te zijn dat je veel van Sjostakovitsj’ leven terugvindt in zijn werk. Meer dan ik bijvoorbeeld denk te kunnen horen over Bach in Bach of over Chopin in Chopin. Zeker in de Achtste kun je veel Russische geschiedenis horen. Alhoewel, kan dat bij andere componisten ook niet?  Nu ik, misschien inderdaad uit behoefte aan rust steeds meer Chopin draai, vind ik de uitvoering van deze pianist wel ongelofelijk goed en – lijkt mij opeens, na al die uitvoeringen die ik kende veel meer te ontsluiten over wie Chopin was: Raoul Koczalski. Vooruit, het is dan ook gespeeld op Chopin’s eigen Pleyel uit 1847.

(Of, echt de mooiste uitvoering ooit, deze.) Meer muziek deze week, kenners meldden mij de top vijf van Bowienummer die ik moest luisteren om beter ingevoerd te raken: Five Years, Right, Stay, Blackstar en  Warzawa (live). (Lijken de openingsmaten van dit nummer nu wat op die van Sjostakovitsj 8?)

Mooie boekenlijst van Bowie overigens. Alleen vind ik denk ik Barnes A History of the World in 10,5 chapter beter dan het door Bowie gekozen Flaubert’s Parrot. Mijn favoriet is het minder bekende Staring at the Sun, en ik heb bewondering voor Arthur & George. 

Ilias  vindt Bowie dan op zijn beurt blijkbaar beter dan Odysseia, de essays van Orwell in plaats van de romans en de Songlines van Chatwin boven In Patagonia verkozen. Bowie ging  naarmate hij ouder werd van steeds wildere, originele boeken houden kun je uit de lijst opmaken.

En Barnes is een schrijver die net als Bowie zichzelf voortdurend opnieuw uitvindt. Forever young.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Echte mensen, echt gebeurd

Salman Rushdie schijnt onlangs tegen Jamal Ouariachi gezegd te hebben dat “de meer fantastische literatuur bestaansrecht heeft en zal blijven voortleven.” Iets later in het gesprek zei hij ook: “Alsof een fantastische verhaallijn minder waarheidsgetrouw is…”

Ik was geraakt door deze woorden van een schrijver wiens werk ik al mijn hele lezende leven bewonder.

Hoezeer ik ook weet dat ik de tijdgeest tegen heb, steeds weer sluipt er een magisch element in mijn verhalen. Soms kan ik een en ander op de rand van het aannemelijke laten balanceren, waardoor ik er bij de meer realistisch ingestelde lezer mee weg kom, vaak ook niet.

In de roman die ik aan het afronden ben (dank voor het geduld, Letterenfonds) en die me veel te autobiografisch geworden is, begon een kleine imaginaire Spanjaard zich al snel met het werk van een van de hoofdpersonen te bemoeien, en veroverde zich een zó grote rol in mijn verhaal dat er uiteindelijk drie hoofdpersonen zijn.

Ik weet niet of de Nederlandse lezer van nu me dit gaat vergeven. Bij dezen wil ik alvast mijn excuus aanbieden aan Uitgeverij Van Oorschot voor de slechte verkoop en matige recensies, maar dit boek kan absoluut niet zonder Luis Martín, uitbater van café Los Marineros Ahogados in het Madrid van de jaren ’60.

Om de lezer tegemoet te komen, heb ik op zaterdag 30 januari een eetafspraak in het Madrid van 2016. Ik wil de dochter van Luis Martín mijn verhaal vertellen en toestemming vragen voor het gebruik van haar vaders naam. Als het fantastische van geen wijken wil weten, moet de realiteit zich maar voegen.

______________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Tirade 461 is verschenen!

Tirade 461 vanaf heden te bestellen via de website en valt in de loop van deze week bij de abonnees in de bus.

Door een samenloop van omstandigheden heeft ons jongste nummer enige vertraging opgelopen. De kerstbijdragen in Tirade 461 komen van Ivo Victoria, Henk van Straten, Anne-Marieke Samson, Sander Kollaard en Maurits de Bruijn. Wytske Versteeg en Gilles van der Loo hingen allebei een bal in de boom, en Marko van der Wal vertaalde voor de gelegenheid een verhaal van G.K. Chesterton.

De lezer die het niet zo op het kerstfeest heeft mag dit nummer ook niet laten liggen: gedichten van Nisrine Mbarki en verhalen van Hans Dekkers, Nuria Barrios en Menno van der Veen maken het mogelijk om tussen de hulsttakken door te navigeren. Het geheel werd voorzien van beeld door Gea Zwart.

Voorproeven van Tirade 461 zijn hier te lezen.

Lief Dagboek

Sinds kort probeer ik een dagboek bij te houden. Dat probeer ik al sinds ik kan schrijven, maar de dagboeken overleven me nooit. Ik verwaarloos ze. Of ik schrijf erin en verga al tijdens het schrijven van verveling – zoveel bijzonders maak ik niet mee en een mens kan maar een beperkte tijd op z’n eigen geouwehoer teren. Maar meestal gebeurt het volgende: na ongeveer een week schrijven lees ik mijn zielenroerselen terug en schaam ik me zo erg dat ik het liefst van de wereld af zou vallen. Ik vernietig het dagboek.
Maar ja. Ze zeggen dat het goed voor je is, en voor het schrijven. Dat je als opwarmertje lekker even op jezelf moet reflecteren en het liefst voor het slapen gaan óók nog, zodat je in bed niet meer ligt te malen.

Ik probeer het al een paar weken, maar raak steeds afgeleid door iets dat schijnbaar belangrijker is dan het luchten van mijn hart en de dingen die ik meemaak. Het probleem is het vinden van een aanhef. Het idee aan iemand te schrijven vind ik, zo blijkt, veel prettiger dan in het luchtledige mijn hart luchten. Een universeel gegeven, natuurlijk. Al die lieve dagboeken.

Daarom was mijn eerste gedachte (na ‘Kitty’, had ik al verteld dat ik soms van de aardkorst wil vallen van gêne?) iemand die ik echt gekend heb. Werkt niet, natuurlijk, want naast het feit dat ik bepaalde zaken dan toch liever achterhoud, vraag ik me af waar ik zo iemand, dood of niet, dan mee opzadel. Ik moet iemand verzinnen. Een personage. Een man, een vrouw, een dier, een plant, een hemellichaam? Een mens. Niet te aantrekkelijk want dan ga ik me uitsloven maar ook niet te lelijk, want dan lijkt het net alsof de persoon uit compassie bedacht is. Heel gemiddeld, moet het dagboek zijn. Absoluut niet lijkend op iemand die ik ken. Weet het dagboek meer dan ik? Lastig, dan zou ik antwoorden verwachten. Maar als het minder weet dan ik – over de dingen in het algemeen bedoel ik – moet ik zoveel uitleggen. Geloofde ik maar in een god. Misschien kan ik het dagboek toch ‘God’ noemen. Maar stel je voor, ik sterf, ze vinden het, en dan schrijf ik aan God en dan denken ze lieve hemel, dat heeft ze al die tijd voor ons verborgen gehouden. Dog? Hond? Teef. Gaan we elkaar tutoyeren, eigenlijk? Golem, wezen, het diepste en oerste en oudste– plankton. Kakkerlak. Korstmos. Even overwoog ik Vromans Systeem te lenen, maar dan lijkt het net of Vroman meeluistert van boven, of waar in het Systeem hij zich ook bevindt. Er moet helemaal niemand meelezen.

Hier zijn we nog lang niet klaar mee, dat dagboek en ik. Het is misschien maar beter om voorlopig even niks mee te maken.

—-

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ng

 

 

Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Stoere vrouwen

Zolang ik me kan herinneren wil ik detective worden. Jarenlang stond alles in het teken van deze droom. Maar tot mijn schaamte moet ik bekennen dat mijn eerste zaak inmiddels een cold case is. Bijna twintig jaar geleden werd een vriendinnetje door een jongen op een scooter van haar fiets geduwd. Ik had net mijn eigen detectivebureau opgericht en werd door het achtjarige slachtoffer ingehuurd. Elke maandagmiddag patrouilleerde ik op de plaats delict. Tijdstippen van voorbijgangers werden genoteerd en stiekem fotografeerde ik alle mannen die voldeden aan het signalement. Hiervoor gebruikte ik mijn speciale geheime camera, een wegwerpapparaat vermomd als blikje Fristi. Ondanks deze inspanningen liep elk spoor dood.

Voor jonge detectives zijn weinig scholingsmogelijkheden, dus ik probeerde mijzelf te ontwikkelen door veel boeken te lezen. Van Trixie Belden leerde ik dat koppigheid altijd loont en door de avonturen van Nancy Drew benader ik sauna’s nog steeds met gezond wantrouwen. (In een van de boeken wordt ze door de slechterik opgesloten in zo’n Finse zweetcabine.) Vreemd genoeg kwam ik buiten de literatuur nauwelijks vrouwelijke detectives tegen.

Op televisie was de detective altijd een man die in beige overjas vloekend en rokend de ene na de andere moord oploste. Als er al vrouwelijke agenten om hem heen hingen dan was dat enkel voor romantische plottwisten. Maar tijden veranderen. Door series als The Killing, Homeland en Bones gaat mijn detectivebloed sneller stromen. Hierin leiden sterke, onverschrokken vrouwen het onderzoek. Eindelijk geen Bondgirlachtige assistenten maar volwaardige personages die zelfs beter zijn dan hun mannelijke tegenspelers. Ze hoeven niet sexy te zijn en gedragen zich juist een beetje aseksueel; gefocust en gedreven, zoals ik me dat vroeger had voorgesteld. Toch aarzel ik nog over de aankoop van een Sarah Lund-trui.

Ik ben uiteindelijk niet naar de politieschool gegaan, hoewel ik tot ver in mijn tienerjaren nog overtuigd was van deze beroepskeuze. Mijn opsporingstechnieken waren inmiddels flink verbeterd. Met gips maakte ik afdrukken van voetstappen in de tuin – geconfronteerd met dit bewijsmateriaal bekende mijn moeder dat ze inderdaad onkruid had staan wieden – en ik leerde het detectivehandboek dat ik voor mijn verjaardag had gekregen uit mijn hoofd. Toen ik klaar was voor de volgende stap stuurde ik talloze open sollicitaties naar detectivebureaus uit de Gouden Gids. Helaas zonder het gewenste resultaat.

Afgelopen weekeinde keken mijn vriend en ik de Zweeds-Deense serie Bron | Broen, beter bekend als The Bridge. Na de eerste aflevering was ik verslaafd aan Saga Norén, de Zweedse rechercheur en heldin van de serie. Ze is scherp, dapper, analytisch en onbedoeld heel grappig in haar sociale ongemakkelijkheid. Ik realiseerde me dat ze daarin wel wat lijkt op andere vrouwelijke detectives die de afgelopen jaren in series schitterden. Temperance “Bones” Brennan interpreteert elke metafoor letterlijk en Sarah Lund is in The Killing koud en heeft autistische trekjes. De Deense detective gaat volledig op in haar onderzoek, laat man en kind in de steek en eet haar avondeten direct uit een pan.

In The Bridge wordt nooit uitgesproken aan welke vorm van autisme Saga lijdt, maar er wordt gehint naar het syndroom van Asperger. Homeland is daarin explicieter. Carrie Mathison slikt lithium voor haar bipolaire stoornis en wordt in seizoen drie zelfs opgesloten in een inrichting. Misschien moet een goede detective wel een beetje “gek” zijn. Archetype Sherlock Holmes wordt tenslotte ook omschreven als een curieuze man en in de tv-serie heeft het personage van Benedikt Cumberbatch trekjes van Asperger.

stoere vrouwenSaga en Sherlock, twee briljante detectives met dezelfde stoornis. Maar in de series wordt daar totaal verschillend op gereageerd: Sherlock is een macho actieheld. Zijn autisme is zijn geheime wapen, en dus schikt iedereen zich naar zijn grillen. Hoofdschuddend loopt Watson achter hem aan. Benedict Cumberbatch werd door deze rol in een klap op de kaart gezet als autistisch sekssymbool, en begrijp me goed, dat is niet wat ik voor Sofia Helin zou willen, hoewel ze natuurlijk prachtig is. Haar personage Saga is ook zeer getalenteerd, en net als in Sherlock brengen de symptomen van haar autisme humor in de serie. Maar Saga is niet sexy, haar gedrag wordt regelmatig gecorrigeerd door haar baas Hans en collega Martin Rohde. Ze proberen haar te helpen door goed sociaal gedrag voor te kauwen en gaan voorbij aan het feit dat haar autisme haar juist zo’n waardevolle detective maakt.

Eigenlijk geldt dat voor alle vrouwelijke detectives die sociaal onaangepast gedrag vertonen. Het hoort niet, lijken de regisseurs te zeggen. Dit is niet hoe een vrouw moet zijn. Onbewust bevestigt Sofie Gråbøl dat in een interview met The Guardian. In het begin had ze moeite met het gesloten en afstandelijke personage dat ze speelt in The Killing, vertelt ze. Tot ze zich realiseerde dat de enige mensen die in haar omgeving op Lund lijken, mannen zijn. Dus speelde ze Sarah als man tot het personage vorm kreeg en ze dat kon loslaten.

Het was lang een zeldzaamheid, maar inmiddels werken er toch echt vrouwen bij de rijksrecherche. Nu die ontwikkeling ook in serieland is doorgedrongen, wordt het tijd om het archetype van de detective nog wat verder op te rekken, want die vrouwen hebben vast niet allemaal Asperger. En mocht dat wel zo zijn, laten we hun gedrag dan niet veroordelen maar onszelf gelukkig prijzen. Het maakt ze vast goede detectives. Ik wou dat ik er zelf een was. Dan had ik vanaf nu geen enkele sociale ongemakkelijkheid meer verbloemd. En als een klein autistisch meisje mij een brief zou schrijven, zou ik antwoorden dat ze haar droom moet najagen en nooit iets aan zichzelf hoeft te veranderen.

___________________________

maartje-90-facebookMaartje studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.

Cold case

Het allereerste sterfgeval binnen ons gezin was een moord. Een moord waar ik nooit eerder over heb geschreven en die tot op de dag van vandaag onopgelost is gebleven. De dader of daders lopen nog altijd vrij rond, tenzij ze voor een ander vergrijp achter de tralies zitten.

In mijn studeerkamer staat een doos vol bewijsmateriaal dat ik in de loop der jaren zelf heb verzameld, lang nadat Bureau Zaanstad het onderzoek al na drie weken had gestaakt wegens gebrek aan mankracht. Daaruit heb ik geprobeerd te distilleren wat er op die noodlottige zomerdag is gebeurd. Op verzoek van de overlevenden heb ik de namen veranderd. Uit respect voor de dode zal ik proberen de rest precies zo te vertellen als het gebeurd is.

Op donderdag 21 juli 1983 om 13:10 uur troffen spelende buurtkinderen, getuigen #1 en #2, onze rode kater Zoekie dood aan in het zijstuk van onze tuin, gelegen aan de Oberonlaan in Krommenie. Het was zomervakantie en we waren allemaal thuis. Mijn moeder en mijn tweelingzus (ook elf jaar oud) zaten beneden toen ze buiten geschreeuw hoorden. Ik lag boven op bed te lezen.*

Mijn zus, die alles altijd als eerste door heeft, stond meteen buiten, maar het was mijn moeder die Zoekie heeft opgetild en naar binnen heeft gedragen, omdat hij ‘zo zielig in de prikkelbosjes lag,’ Ik was net te laat beneden om de plaats delict veilig te stellen. Toen ik de woonkamer binnenstormde, had ze hem al neergelegd op zijn kleedje op de bank. Zijn vlooien kropen in colonne uit zijn vacht, op zoek naar een nieuwe, levende gastheer.

Hij voelde nog warm. Je zag bijna niets aan hem, behalve een perfect rond gaatje in zijn witte bef en een klein, bebloed bobbeltje op zijn buik. Uit de autopsie bleek dat een diabolovormig kogeltje, afgevuurd met een 4,5 mm kaliber windbuks, bijna frontaal was binnengedrongen, zijn hart en linkerlong had doorboord en uiteindelijk in zijn buikvet was bleven steken.

Ook werd snel duidelijk dat hij niet op dezelfde plek is beschoten als waar hij is gevonden. Bloedsporen en getuigenverklaringen leidden naar de Neptunuslaan, de straat aan de voorkant van ons huis. Misschien is het lijk verplaatst, maar aannemelijker is dat Zoekie via het zijstuk naar de achterdeur wilde vluchten en halverwege in elkaar is gezakt.

Toen ik een paar jaar later op het vwo zat en wiskunde kreeg, berekende ik op basis van de hoek tussen de entrance en exit wound dat Zoekie vanaf een hoger gelegen punt moest zijn neergeschoten. Die conclusie werd onderschreven door getuige #4, een kleine, schichtige uitkeringstrekker die – weer of geen weer – van april tot november in een bermuda rondliep. Thuis noemden we hem De Zachte Bikkel.

De Zachte Bikkel liet die donderdag om 13:08 uur zijn hond uit en zag een rookpluimpje opstijgen uit een slaapkamerraam op de eerste etage van het tweede of derde huis naast ons. Getuigen #5 en #6, twee peenrode broertjes van zeven en negen, spraken zelfs van ‘zware explosies’, maar daar is nooit fysiek bewijs voor gevonden.

Getuige #8, een lomp meisje dat graag vriendinnen met mijn zus wilde zijn, was net onderweg naar ons huis toen Zoekie werd geëlimineerd. Knallen heeft ze nooit gehoord, maar ze zag wel dat het bestelbusje van de hovenier van onze overburen plotseling met gierende banden zuidwaarts wegscheurde richting de Titanialaan. Haar verklaring werd bevestigd door de overbuurvrouw zelf: ze was verschrikt haar huis uit gelopen na het plotselinge vertrek van de tuinman, die overigens acht jaar later werd veroordeeld voor huiselijk geweld.

Veruit de meeste vingers wezen naar P., een boers gebouwde buurjongen van mijn leeftijd die naar een speciale school ging en zijn Wokkels eerst in de modder dipte voordat hij ze opat. Zijn slaapkamer bevond zich binnen het schootsveld. Hij brandde vroeger mieren dood met een vergrootglas, hij stotterde en droeg een camouflagejas. Nooit verhoord, laat staan veroordeeld.

Onze naaste buurvrouw, die tussen ons en P. in woonde en met wie wij een abonnement op De Telegraaf deelden, vertrouwde ons toe dat P. eerder die week zijn zusje met een ijshockeystick te lijf was gegaan. Ook begon ze weer over die keer dat hij een schroevendraaier in z’n eigen oog had gestoken, maar dat wist iedereen al.

‘… Ziek in zijn hoofd’, zei de buurvrouw terwijl ze een vinger ritmisch tegen haar hoofd vol krulspelden tikte. ‘Psychopaten beginnen vaak met kleine huisdieren.’

De afgelopen 34 jaar ben ik er steeds sterker van overtuigd geraakt dat P. hoe dan ook bij de zaak is betrokken, maar de vragen blijven. Handelde hij alleen? Werd er één of meer keer geschoten? En hoe zit het met dat hoveniersbusje? Was dat een vluchtauto of deden de tuinman en zijn assistent actief mee aan deze aanslag? Was P. just a patsy? Had Zoekie überhaupt een kans?

De misdaad is inmiddels verjaard. Voor de wet is kattenmoord niet meer dan vandalisme. Het spoor is koud. Wat ik nog het ergste van alles vind, is dat ik al die tijd zélf nooit de moed heb gehad om P. persoonlijk met mijn bewijsmateriaal te confronteren. Niet om Zoekie te wreken, maar om hem te laten weten dat ik het weet.

_____________________________

* Jan Blokker, Het Kalekoppenhuis (De bezige Bij, 1978)

 

Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Kijken naar dieren

Lorenz en Tinbergen

Uren heb ik naar mieren gekeken. Rijen mieren op een zomerdag terwijl je op je buik ligt, de kortsmossen prikken in je blote buik, je T-shirtje is van het meebewegen met de mieren opgestroopt. Mieren die in colonne langs de rand van een stoep marcheren. Wat doen ze daar eigenlijk? En waar gaan ze heen? Na een half uurtje aanvankelijke verwondering begint al snel de experimenteerdrang, wat als ik deze mier isoleer van de rest, keert hij op zijn schreden terug naar de colonne of zal hij trachten vanuit zijn nieuwe positie eveneens hun beoogde doel te bereiken? Een zeker sadisme speelt ook altijd mee, omdat wreedheid de experimenten zo snel en zo makkelijk veel boeiender maakt. Als ik deze mier met dit takje nu half plet, zullen zijn collega’s dan over hem heen stappen of hem helpen? Als ik hem dood in de weg leg, verslepen ze hem dan? Als ik dit mierennest dichtgooi met aarde, waar gaan ze er dan in?

De zon schijnt, er is geen buitenwereld, de uren verstrijken met mieren, bijen, vinders, hommels. Een zachte zomerbries strijkt langs je wang, in de verte hoor je kinderen schreeuwen. De planten in de tuin zie je zonder ze nog bij naam te weten. Vlekken van zon en schaduw vormen je eerste intense beleving van schoonheid. Je verlangt al naar iets waarvan je later zult weten dat dit het was.

In de winterse setting van een huis in de Achterhoek las ik vorige week Richard Dawkins’ The Oxford Book of Modern Science Writing waarin een stuk van Niko Tinbergen uit Curious Naturalist als volgt wordt aangekondigd: ‘The kindly, smiling, avuncular Tinbergen was the master of naturalist experiments, proper controlled experiments, but done in the wild rather than in the laboratory. He pioneered the technique as a young man during his famous series of experiments on digger wasps in the sand dunes of his native Holland. This is the subject of the following extract from Tinbergens’s scientific autobiography Curious Naturalists. Like Ernst Mayer and Theodosius Dobzhansky, Tinbergen wrote English better than most anglophone scientists.

Wat volgt is een geweldig stuk wetenschapsproza van een zongebruinde Tinbergen die de wespen volgt, hun markeringspunten (hoe vind je een gaatje in het zand op het noordzeestrand?) verplaatst teneinde ze mild te ontregelen en dan de waarneming van hoe ze daarop reageren. Ik was terug. Dit was mijn soort natuurexperiment. Denken over dieren is wat ik deed lang voordat ik na kon denken over mensen. Spechten, uilen, hazen reeën, buizerds, vossen, meikevers, alle vertonen ze gedrag dat te bestuderen valt en dat ik op lange tochten door de natuur bestudeerde. Nog altijd weet ik de boom op een landgoed in het dorp waar ik woonde waar je altijd boomklevers vond, de frambozenstruik waaronder een hazenleger. Eenden leggen soms wel tot twaalf eieren.

Tinbergens geschreven Engels kun je inderdaad lezen zonder er een vreemde Hollandse knauw in te horen, die veel hedendaags academisch Engels aankleeft. Een goed schrijver! (Over dit academisch Engels schrijft Willem Otterspeer heel fraai in Weg met de wetenschap, het lijkt sterk op: ‘wat in de jaren dertig van de vorige eeuw als BASIC (British American Scientific International Commercial English) te water gelaten werd: een taal met nog geen duizend woorden, bestuurd door een simplistische grammatica.’)

Nu heb ik sinds drie maanden een kat in huis en ik vul een deel van mijn avonden weer met kijken naar een dier, hoe zij speelt, hoe zij slaapt, hoe zij eet, wat zij doet net na het eten, hoe ze reageert wanneer ze doorheeft dat je naar haar kijkt.  Ik ben weer een Tinbergen in het diepst van mijn gedachten.

 

Afhankelijkheid
De  hond, uren opkijkend
naar de tafel van de meester
Er is geen leven
dan wat gegeven wordt

D. Hillenius

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Times is hard

Gisterenavond, tegen het einde van een twaalfurige werkdag, lukte het me niet meer nog een stukje te schrijven. Dat betekent dat het nu nog moet. Het is een Catch-22 van jewelste erop te moeten vertrouwen dat er wel iets goeds zal komen als je deadline nadert.

Ook in rustiger tijden lijkt mijn geluk elke dag weer af te hangen van precies dat kantelpunt: alles wat ik nodig heb om goed te functioneren is een vorm van naïef vertrouwen dat alles goed zal komen. Het hoeft niet waar te zijn, als het maar zo voelt.

Niet te ver vooruitkijken lijkt te helpen (uiteindelijk gaat iedereen dood, sommigen op verschrikkelijke manieren), en niet te ver om me heen kijken ook (wist je dat er in Vlaanderen meerder verouderde kernreactoren staan, die in de afgelopen weken meermaals zijn uitgeschakeld om hun stabiliteit te waarborgen?)

Nog geen half uur geleden zat ik in Nadims klasje, mijn jongen op schoot, en las hem tot de bel zou gaan voor uit Kikker en de horizon, waarin Kikker bij Rat zeurt tot hij mee op reis mag en aansluitend bijna meteen terugwil naar huis. Kikker wendt vermoeidheid en zelfs ziekte voor om zijn zin te krijgen, en als ze na twee nachten eindelijk terugkomen is hij zielsgelukkig. Rat zegt dat hij ook blij is, maar voor hem lijkt in onderwegzijn veel minder emotionele lading te zitten.

Zelfde avontuur, zelfde duur, personen uit grofweg dezelfde sociale laag van de bevolking; volledig andere ervaring.

De voordelen van Kikker zijn zie ik niet. Iemand?

 

________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Zilvermeeuwen

Voor het eerst in lange tijd moet ik met de metro, die sinds een paar jaar lijkt op metro’s uit een vakantie. Het is moeilijker om uit het raam te kijken dan in de vorige metrostellen, de zilvermeeuwen, omdat je altijd recht in iemands gezicht kijkt.

Vroeger probeerde ik de namen die langs de rails en op de zilvermeeuwen gespoten waren te onthouden. JOE, CECE. Dat onthouden ging makkelijk, als je bij het eindpunt van de metro woont zit je zo twee, vier of zes keer per dag de hele rit uit.

Ik herinner me rokers in de metro maar niet wanneer ik er voor het laatst een zag en ik herinner me de mannen en jongens achterin de wagens, op de lange bank uit één stuk, en dat ik heel vroeger dacht dat je high werd als je een aansteker liet branden onder een stuk aluminiumfolie.

Er is een keer een enorme vrouw voor me opgekomen. Ze stond op en hield haar paraplu als een honkbalknuppel in de aanslag toen de junk die ook wel eens op de perrons poepte me aan wilde vallen. Ik was al volwassen en helemaal niet bang voor die man maar toch blij met de vrouw, met de metro, waarin je kleine gemeenschappen vormt. Chagrijnige gemeenschapjes, soms mooie of stille of nietszeggende. Ik moet vaak denken aan de keren dat ik met wildvreemden de slappe lach had tijdens de rit, ook toen ik nog een tiener was en volwassenen weinig van wat je doet serieus nemen.

Ik herinner me op mijn verkering te wachten. Ze kwam niet opdagen. Amsterdam Centraal werd nog niet verbouwd en ik stond bij het meetingpoint, dat lelijke jaren ’80-neonfiguur van twee mensen die elkaar de mintgroene hand schudden. Dat figuur is weg. Ik kan er geen foto’s van vinden. Niets kan ooit hetzelfde blijven, je moet alles in je kop vasthouden en machteloos toezien hoe je bloedeigen brein de zaken vervormt.

Zestien, was ik. Mijn verkering was er niet. Ik ging naar Restaurant 1e Klas om thee te drinken en na te denken, een beslissing te maken, om te keren, te blijven. Omdat het druk was schoof ik aan bij een onbekende.
De man heette Han. We praatten een uur, over van alles; het leven, zijn gezin geloof ik of zijn werk, vast ook over mij, het was echt een goed gesprek. Natuurlijk was ik op mijn hoede, maar mijn vertrek – toch even kijken of ze er was – vonden we allebei jammer.
Hij zei: het zou raar zijn om elkaar nog eens te ontmoeten, hè?
Ja, zei ik.

Dat spijt me nog altijd een beetje. Maar dingen waren gaan tegenvallen, hadden we elkaar nog eens ontmoet: ik zou te kinderachtig zijn en hij te oud en ik te vrouw en hij te man en alles wat er lolitagewijs mis kan gaan in zo’n situatie zou misgaan. Nu geloof ik liever in het buitenaards bijzondere van die ene ontmoeting, dat we ondanks al die verschillen gelijk waren – Han hoort in mijn hoofd bij de grote vrouw die haar paraplu hief.

Mijn vriendin was er niet. Ik was niet vreselijk kwaad, wist dat die verkering geen lang leven beschoren zou zijn maar je moet érgens beginnen, nam de 54 naar huis en staarde. JOE. CECE.

Ik stap uit, ver voor de eindhalte, nog niet eens boven de grond, de muren zijn schoon en niemand rookt en de metro maakt een vreemd geluid bij het wegrijden. Ik vraag me af of ik een foto moet maken. Alles vervormt.

——

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2NgRoos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Dat je lelijk bent

Op zondagochtend is het opvallend druk bij het flesseninleverpunt van mijn supermarkt in Amsterdam-Noord. Terwijl ik sta te wachten lopen twee meisjes van een jaar of tien voorbij. Het zijn hartsvriendinnen, dat zie je zo. Ze hebben hun armen in elkaar gehaakt en hoewel ze slenteren lijken ze te huppelen.

Ik moet denken aan Floor, mijn buurmeisje en beste vriendin toen ik zo oud was. Samen hadden we een dierenkerkhof onder de ligusterhaag. In het weekend zochten we naar dode dieren om daar ceremonieel ter aarde te bestellen en een week later weer op te graven. Het ging ons vooral om de schoongevreten skeletjes.

“Weet je wat het enige is wat lelijk aan jou is?” zegt het linker meisje.

“Nou?” vraagt haar vriendin, totaal niet geschrokken van deze opmerking.

“Dat je jezelf lelijk vindt.”

“Hm.”

Huppelend slenteren ze verder, om de beurt een handje chips graaiend uit de zak die het rechter meisje voorhoudt. Alsof er niets is gebeurd, alsof het niets met hen te maken heeft en dit gesprek alleen voor mij werd afgedraaid.

De meisjes lopen weg richting de speeltuin, het vliegenbos of het skatepark of waar meisjes van tien tegenwoordig hun dieren begraven. Ik ben aan de beurt. Het kratje dat ik wil invoeren wordt telkens teruggeduwd. Tussen al het huismerk verschuilt zich één flesje speciaalbier waar ik me vorige week nog voor moest identificeren. Opeens voel ik me ontzettend klein.

Afgelopen maand maakte ik een filmpje waarvoor ik al mijn vrouwelijke kennissen vroeg of ze een vrouw of een meisje waren. Zodra ik de camera had uitgezet kwam ongenadig de tegenvraag: “En jij?”

Meestal antwoordde ik dat het afhangt van de situatie. Als ik voor de spiegel sta voel ik me een meisje, maar wanneer ik op zondagochtend boodschappen doe voor de rest van de week, uitgeslapen, geen spoor van een kater, en met een boodschappenlijstje op zak, dan voel ik me super verantwoordelijk en volwassen. Echt een vrouw.

Maar deze ochtend word ik op mijn plek gezet door een meisje van tien. In de tijd dat Floor en ik skeletten verzamelden was ik namelijk ook bezig met een ander experiment. Ik had ergens gelezen dat je als je maar vaak genoeg tegen jezelf zegt dat je lelijk bent, je dat vanzelf gaat geloven. Dat werkt dus.

Vorig jaar werd ik, na een intensieve groepstherapie die volgens hetzelfde principe het omgekeerde moest bewerkstelligen, ‘gelukkig’ verklaard. Maandenlang had ik elke ochtend voor de spiegel gestaan en opgedreund wat ik mooi aan mezelf vond, tot ik dat langzaam maar zeker weer ging geloven. Dat was een interessant, leerzaam proces, en achteraf wou ik dat ik er eerder aan was begonnen. Misschien hadden mijn hartsvriendin en ik iets minder dieren moeten begraven en elkaar wat vaker de waarheid moeten zeggen, onder het genot van een grote zak chips op zondagochtend voor de supermarkt.

___________________________

maartje-90-facebookMaartje studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.

Kijktip: F for Fake

https://youtu.be/KWZUG0-nn_Q

Een acteur is een zwendelaar in emoties. Een goochelaar fraudeert met natuurwetten. Een regisseur is een faker en een schrijver een leugenaar. Acteur/illusionist/regisseur en schrijver Orson Welles is het allemaal tegelijk. Als flessentrekker staat hij op eenzame hoogte. Al toen hij begon, loog hij zijn hele cv bij elkaar: ‘I started at the top, and I’ve been working my way down ever since.

Welles werd een wereldster met zijn hoorspel War of the Worlds (1938), waarin hij de wereld op de mouw spelde dat aliens aan een invasie waren begonnen. Zijn liefde voor de charlatan bewijst hij opnieuw in de caleidoscopische documentaire F for Fake (1973), waarin hij zich op Ibiza omringt met de fine fleur van meesteroplichters en ladelichters.

Absolute showstopper is de flamboyante kunstvervalser Elmyr de Hory, die in een fluwelen broekpak de ene na de andere Matisse, Modigliani en Renoir trefzeker uit de mouw schudt om ze vervolgens voor het oog van de camera achteloos in de haard van zijn geleende landhuis te werpen. Picasso doet hij ook, al valt daar minder eer aan te behalen: “Even a real Picasso looks like a fake.”

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Het is 2016!

Beste abonnees, bloglezers, volgers, likers, contribuanten en andere Tirade-adepten,

Vooruitblikken naar het nieuwe jaar gaat niet zonder eerst even in de binnenspiegel te kijken. De weg die Tirade afgelopen jaar had gekozen zijn we blijven volgen, en terugblikkend treffen we alles tezamen een fraaie jaargang. De nummers staan er dit jaar weer fleurig bij, niet in de laatste plaats dankzij de kunstenaars die ons tijdschrift met hun werk hebben opgeluisterd.

Als variatie op een thema waren er weer enkele themanummers, zoals het Winternachtennummer in samenwerking met Writers Unlimited (457) en het Meester-en leerlingnummer (458). Het laatste is gewijd aan schrijver-dichter en oud-redacteur Erik Menkveld (1959-2014) – zelden was de presentatie van Tirade zo drukbezocht, zelden ook door zo’n hechte groep mensen.

Afgelopen jaar veranderde de redactie van samenstelling. Lieke Marsman vertrok begin van het jaar, omdat zij overstapte van Uitgeverij Van Oorschot naar Atlas/Contact. Martijn Knol stopte vanwege zijn voornemen de roman waar hij momenteel aan werkt snel af te maken. Wij danken hen nogmaals voor hun jarenlange inspanning en enthousiasme. Als waardige opvolgers kwamen aan boord: Wytske Versteeg en Roos van Rijswijk, met wie je op ons blog al kennis hebt mogen maken.

Met hen beginnen we opgewekt aan de zestigste jaargang. Niet, zoals gebruikelijk, met een internationaal nummer in januari, maar onorthodox met het laatste nummer van 2015. Ons kerstnummer heeft helaas enige vertraging opgelopen en zal pas in het nieuwe jaar in de bus vallen. Als nieuwjaars- en kerstgeschenk is Tirade 461 daarom nu voor beperkte tijd gratis te lezen, voor iedereen.

Met deze valse en toch ook feestelijke start wens ik je alvast, namens de hele redactie, een feestelijk en voorspoedig 2016!

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.