Twee jaar woonde ik in een woonwagen naast Artis. Als ik terugdenk aan die periode word ik altijd een beetje verdrietig en nostalgisch. Want de wagen stond in het Doklaantje, het mooiste (en misschien wel laatste) groene rafelrandje van de binnenstad. Dit bospaadje tussen het Entrepotdok en de parkeerplaats was ontstaan toen woningnood eind jaren zeventig jonge avonturiers naar het braakliggende rangeerterrein naast de dierentuin duwde. Mensen woonden in zelfgebouwde hutten, gaten in de grond, woonboten en caravans. Er werden bomen geplant en tuintjes aangelegd die snel weer verwilderden. In 1986 kocht de gemeente de grond van de NS en werden de ligplaatsen van de boten gelegaliseerd. Twee jaar later deed de gemeente de grond aan Artis cadeau en werd de bewoners verzocht te vertrekken.
Toen ik in 2008 in de woonwagen ging wonen, was alleen de harde kern over. Er liepen nog een aantal procedures, laatste strohalmen, maar we wisten dat elke maand de laatste kon zijn. Toch woonde ik met veel plezier in mijn witte houten wagen met afgerond dak en de wielen er nog onder. Een paar keer heb ik voorbijganger het liedje van Pipo de Clown horen neuriën.
Het was mijn eerste eigen plekje, nog nooit was ik zo lang alleen geweest. Er gingen dagen voorbij dat ik niemand sprak, maar eenzaam was het nooit. De wanden van een woonwagen zijn dun en tussen de kieren en gaten in het plafond lekte de omgeving naar binnen. Ik hoorde reigers op het dak landen en met berkentakjes wegvliegen naar hun nesten hoog in de bomen van de dierentuin. In het weekeinde werd ik wakker van ruziënde auto’s en slaande gezinnen, de laag grommende file naar de parkeerplaats en de kletsende hefbomen.
Volgens mijn huurbaas die in een schip aan de kade woonde, sliep er soms een zwerver onder mijn wagen. Als ik het een vervelend idee vond, kon hij wel een paar pallets komen brengen om de kruipruimte op te vullen. Ik zei dat dat niet nodig was, ik vond het wel spannend. ’s Nachts fantaseerde ik dat er een ruige maar aantrekkelijke man onder mij lag. Soms hoorde ik geritsel en gekraak dat onmogelijk van een dier afkomstig kon zijn, maar in het donker klinkt alles groter. Wanneer ik de volgende ochtend ging kijken, wees niets erop dat er die nacht onder mij geslapen was.
De woonwagen was heel romantisch, en in die tijd was ik dat ook. Daarom had ik weinig problemen met de wellicht fictieve zwerver. Bovendien was het koud, die winters dat ik op het Doklaantje woonde. Ik kon me moeilijk voorstellen dat iemand in de open lucht kon slapen. Als ik met natte haren naar bed ging bevroren ze op mijn kussen. ’s Ochtends hingen er ijspegels aan het kraantje in de keuken dat ‘s nachts moest blijven lopen opdat de waterleiding niet bevroor.
Lente was het fijnste seizoen in de woonwagen. De geur van uitkomende knoppen en krokussen drong mijn huis binnen. ’s Nachts kon eindelijk de kraan dichtgedraaid blijven. Het vroor niet meer. De tuinslang die mijn waterleiding was ontspande in het gras.
Maar het voorjaar van 2010 leek iedereen wat terneergeslagen. Alsof de tweede straffe winter op rij teveel was geweest. Opnieuw was een bezwaar door de gemeente afgewezen. Het Doklaantje begon leeg te lopen, de bewoners leken moegestreden. Elke maand stonden we langs de kade te zwaaien, als een van de buren vertrok. De woonark werd weggesleept. Het tuinhekje, de plantenpotten, de moestuin en het bankje in de zon, ze bleven haveloos achter.
Het was verdrietig om mensen afscheid te zien nemen van een plek die ze zo lang als thuis hadden gezien. Wanneer je in een woonboot woont neem je je huis altijd mee, maar ook de wanden van een schip zijn dun en dus is een ligplaats voor bewoners heel belangrijk. Toch weet ik zeker dat we allemaal met liefde waren vertrokken als de plannen van de dierentuin niet zo cru waren geweest. De afgelopen dertig jaar is het Doklaantje een uniek stukje stadsnatuur geworden. Het is een laatste rafelrandje in een keurige wijk in een keurige ansichtkaartstad. Er groeien wilde orchideeën en bomen die nog als zaailingen uit het Bulderbos zijn gered toen de polderbaan van Schiphol alsnog werd aangelegd. Dit stukje stadsnatuur moet een ondergrondse parkeergarage worden en een kunstmatige savanne voor de olifanten. Natuurlijk gun ik olifanten meer ruimte, eerlijk gezegd gun ik ze vooral een verblijf buiten een dierentuin, maar het is toch op zijn minst merkwaardig te noemen dat Artis liever de natuur cultiveert dan conserveert.
Ik besloot daarom de dierentuin met haar eigen wapens te bestrijden. In een laatste poging het Doklaantje te redden ging ik op zoek naar zeldzame pad. De Vroedmeesterpad, een onooglijk beestje met een gedrongen lijf en wrattige huid, staat op de rode lijst en heeft een hoge beschermingsstatus. Uit een opgave van de Dienst Ruimtelijke Ordening bleek dat het beestje in het gebied zou kunnen voorkomen. Het zou niet de eerste keer zijn dat een zeldzame kikker of pad roet in het eten van een projectontwikkelaar gooit. Ik schakelde de hulp in van een natuurwetenschappelijk centrum en betaalde voor de uitvoering van een natuurwaardenonderzoek. Zo wandelden op een ochtend in november twee mannen in regenkleding en lieslaarzen het Doklaantje in. Boven hun hoofden droegen ze een kano met daarin schepnetjes en peddels.
Ze maakten notities en namen foto’s. Soms hurkte er een enthousiast bij een boomstronk en gebaarde hij iets naar zijn collega. Ik volgde het tafereel van een afstandje en hoopte de onderzoekers gunstig te stemmen met koffie en koekjes. Na afloop maakten ze een rapport op waarin ze het Doklaantje omschreven als een ‘kleine oase in een sterk verstedelijkte en verharde omgeving.’ Ze hadden een grote variatie aan inheemse flora en fauna gevonden, waaronder een aantal beschermde soorten. ‘Vooral de grote diversiteit, met name voor het stedelijk gebied, is bijzonder te noemen,’ schreven ze. Maar de Vroedmeesterpad zat er niet bij en dus viel mijn snode plan in het water. De onderzoekers deden nog een beroep op de dierentuin en de gemeente om zich verantwoordelijk te voelen voor de natuurlijke rijkdom van het gebied. Daar is nooit op gereageerd. Een paar maanden later vertrok mijn huisbaas en moest ik mijn woonwagen verlaten. De pipowagen werd voor een euro overgenomen door een vrouw van middelbare leeftijd met blond haar een paardrijlaarzen. Een hijskraan tilde de wagen over de schutting op een vrachtwagen en kort daarna werd mijn huis weggereden.
Ik heb nog een nacht in de woonwagen geslapen, jaren later. De blonde paardrijdvrouw had hem laten opknappen en verhuurt hem nu als Bed & Breakfast in haar achtertuin in Drenthe. Het smoezelige tapijt is eruit, evenals de oliekachel. De houten vloer is wit gelakt, voor de ramen hangen roze-wit geblokte gordijntjes en er liggen kussens met de woorden HOME en LOVE erop. We waren op een ‘romantisch weekeindje weg’ en mijn vriend begreep niet waarom ik zo verdrietig was. Ik wees naar de gordijntjes, de aangebouwde douche met stoomcabine waar badjassen voor ons klaar hingen, de picknickmand met croissantjes en mini-jampotjes en ook weer roze-wit geblokte servetten. Het was alsof je onverwachts je ex tegenkomt, en opeens wordt geconfronteerd met een periode die definitief achter je ligt. Je bent ieder op je eigen manier veranderd, en van de persoon die je toen was is nog maar weinig over.
Het onmogelijke was gebeurd: mijn woonwagen was tuttig geworden. En ik realiseerde me dat mijn avontuurlijke leven al een tijdje onherroepelijk voorbij was. Nu vind ik dat geen probleem, er zijn nieuw avonturen die zich aankondigen en ik ben heel gelukkig in onze eengezinswoning, elke ochtend geniet ik intens van een warme douche. Maar ik ben zo bang voor de tijd dat niet alleen mijn woonwagen, maar heel de stad Amsterdam schoon gelakt en roze-wit geblokt is.
—
Maartje Smits studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.