Gisterenochtend wachtte ik bij het Westerdok op een pont naar de NDSM-werf.
Het was koud als in de winters van mijn jeugd. Alle gevoel trok zich uit mijn handen en tenen terug en mijn ogen traanden onophoudelijk. Toen de pont de steiger raakte kwam de zon op, alsof het één het ander veroorzaakte: een oud en roestig mechanisme dat zich onder het IJ bevond.
Ik liep met de fiets aan de hand naar de boeg en trok mijn telefoon uit mijn zak om nog een keer naar de route te kijken. Het ding leek niet meer te werken; ik drukte op alle knopjes, maar het scherm bleef zwart.
‘Komt door de kou,’ zei een Noorderling op een scooter naast me. Noorderlingen herken je aan hun scooters, hun kleding en zilveren sieraden. Noem het racial profiling, maar probeer mijn gelijk niet te ontkennen.
Vanaf de andere oever fietste ik in een zo recht mogelijke lijn naar het Noorden. Door mijn gebrek aan Google maps moest ik meerdere Noorderlingen de weg vragen, en ik kon telkens optekenen dat ze behulpzaam en vriendelijk waren. Slechts een minuut of drie te laat kwam ik bij het kanaal waar ik een woonark zou bekijken. B en ik zijn aftastend op zoek naar een ander huis, en omdat we allebei nogal romantisch zijn denken we aan wonen op het water.
Doel op deze ochtend was een van de mooiste arken die nu te koop staan te bekijken om er daarna zeker van te zijn dat Noord niets voor ons is. Het wilde niet zo lukken. De ark was schitterend, met twee hele verdiepingen boven de waterspiegel, een droge kelder eronder en een flinke tuin aan wal. Er lag een stalen schuitje naast en er was directe doorvaart naar open water.
Na rond te zijn geleid door de vriendelijke makelaar had ik grote moeite nog redenen te bedenken waarom we het niet zouden doen. Pas op weg terug (slechts 8 minuten fietsen naar de pont, die in slechts 5 minuten naar het Westerdok vaart!) werd ik me bewust van één groot en doorslaggevend nadeel.
Nadim is zo blij op zijn school in Westerpark. Hij heeft er vrienden die juichen als ze hem aan zien komen, en over wie hij uren kan vertellen als ik hem ‘s middags ophaal. Omdat ik ook vaak met ze hang zijn ze een beetje mijn vrienden aan het worden. Zelf ben ik als kind een aantal keer verhuisd en ik vond het verschrikkelijk.
Ik dacht nog eens aan de ark en schudde mijn hoofd. Bij thuiskomst mikte ik de kleurige brochure van de makelaar tussen de kranten op tafel en bracht B – die achtergebleven was met onze dochter van drie weken – verslag uit.
Vanochtend was Nadim als eerste wakker. Toen ik met een arm vol kleren voor hem in de keuken kwam zat hij in zijn blote kont de brochure te lezen.
‘Wat is dit, papa?’ zei hij. ‘Van wie is dit huis?’
Ik keek over zijn schouder mee; zuchtte bij het zien van de opkomende zon boven al dat water. Fuck die kutmakelaars en hun gelamineerde dromen.
‘Misschien gaan we verhuizen. Ik ben naar een boot wezen kijken.’
Nadim bladerde wat heen en weer. ‘Ik vind dit wel een prachtig indrukwekkend boothuis. En wat is dat kleine scheepje ernaast?’
Dit soort dingen zegt mijn zoon dus echt. Hij is net vijf.
‘Hoort erbij,’ zei ik. ‘Via het kanaal kun je op open water komen. Vandaar vaar je de wijde wereld in. Het was een mooi huis, maar we doen het niet. Je zou van je school af moeten.’
Hij haalde zijn schouders op. Bladerde weer naar de foto van het uitzicht.
‘Ik wil wél naar een andere school.’
‘En je vrienden dan? Je juf?’
‘Maar het lijkt me zo gezellig als we met zijn allen de wijde wereld in kunnen op dat bootje…’
God help me, dacht ik. Nog een romanticus erbij.
__________________________________________________________
Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.