Mijn eerste sigaret

eerste-sigaret

Mijn eerste sigaret stak ik op in wat ik achteraf mijn stoere periode ben gaan noemen; een kort interval tussen mijn vijftiende en mijn vijftien-en-een-halve levensjaar waarin ik op hockey ging en over mijn longen leerde roken. In navolging van de Britse poptweeling Bros droeg ik Grolsch beugeldoppen op zwarte schoenen met ronde neuzen en een rood baseballjack. Ik nam contactlenzen, ging wijdbeenser lopen en zoende met meisjes. Mijn moeder vond dat ik steeds meer op mijn vader ging lijken, en dan vooral van ná de scheiding.

Het was een rode Marlboro. Ik kreeg hem op een vrijdagavond van Bas, de vroeg volwassen aanvoerder van ons elftal met al heel veel schaamhaar en grote, azuurblauwe ogen onder lange wimpers die doorschijnend blond glansden als de zon erop viel. Mijn inbreng op het hockeyveld was verwaarloosbaar, maar toch had Bas me een keer opgetild nadat we hadden gescoord.

Diezelfde avond in De Waakzaamheid in Koog aan de Zaan trok ik in één hijs een heel pakje leeg. Een geboren roker. Eddy de Clercq draaide iets wat toen al op acid leek, ik tongde met de oudere zus van iemand en danste met Bas. Van hem leerde ik ook hoe je kringeltjes moest blazen. Hij zag er geil uit als hij dat voordeed.

(Bas draaide ook sjekkies, maar lelijke sjekkies, want zoals de meeste hetero’s was ie te klunzig met zijn fijne motoriek. Toen ik het eenmaal zelf in de vingers had, deed ik het voor hem, net als George Michael die een jointjesdraaiertje in zijn entourage had, maar dan met Bas in de rol van George Michael en ik in de rol van draaiertje)

Voor me op de dansvloer verspreidde een opdringerig meisje een geur van rauwe uien en nat nylon. Eigenlijk was Bas de enige wiens zweet ik écht lekker vond ruiken. Liever nog dan tabak wilde ik zijn oksel inhaleren. Misschien lag het aan onze leeftijd, op den duur verzuren we allemaal, maar van mijn juf biologie wist ik dat het ook met feromonen te maken kon hebben. Dat die geur voorspelt dat het huid op huid – twee dampende jongenslijfjes in een koude kleedkamer bijvoorbeeld – ook goed klikt.

Ik heb het nooit met hem geprobeerd. Intiemer dan mijn spuug langs de plakrand van zijn vloeitje is het tussen ons nooit geworden. Het klopt inderdaad dat sigaretten een afnemende meeropbrengst hebben; iedere volgende smaakt minder dan de vorige. Maar zelfs nu, op oudejaarsdag dertig jaar later, als ik de rook diep in mijn zwarte longen zuig, proef ik nog altijd een vleugje van Bas, van die stoere, verwarrende tijd. Ik stop nooit.

_____________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Tirade 465 is verschenen!

Aan de vooravond van ons jubileumjaar is Tirade 465 verschenen. Op de valreep, mogen we wel zeggen, nog net binnen de perken van het oudejaar. Die gimmick hadden we vorig jaar ook, toen ons kerstnummer (461) wel heel laat in december verscheen.

In haar inleiding bij Tirade 465 schreef redacteur Anja Sicking:

Volgend jaar wordt Tirade zestig. Een leeftijd die nog geen van de redactieleden heeft bereikt, maar wel een paar van de schrijvers die voor dit nummer een bijdrage leverden. Zo toont Carel Peeters (’44) met weer een spetterend stuk dat zijn schrijfconditie uitstekend is. Ook Paul Gellings (’53) blijft Tirade (’57) voor. Hij schreef een bijzonder verhaal waarin een houtkacheltje bepaalt wie blijft en wie niet.

Drie lang na de oprichting van Tirade geboren schrijvers, allen uit de jaren tachtig, laten zich van een andere kant zien. De alleskunner Wytske Versteeg debuteert als dichter. De voor haar prozadebuut met de Anton Wachterprijs bekroonde Roos van Rijswijk schreef een essay waarin ze haar pas verworven kennis over schapen die op hun rug liggen in verband brengt met het engagement in de Nederlandse literatuur. En Marko van der Wal schreef dit keer geen redactioneel maar een treurig stemmende tirade over medische adviezen.

Merijn de Boers bijdrage is oud en jong tegelijk, van hem ‘De Jaguar’, een virtuoos geschreven verhaal naar ‘De calèche’ van Gogol.

In Tirade dit keer ook veel en indrukwekkende poëzie, van Gerda Blees, Laura Demelza Bosma, Edwin Fagel en Delphine Lecompte; een vertaling van een verhaal van Aleksandr Skorobogatov en een reportage uit Manilla van Wojciech Tochman. Ten slotte twee verhalen van Hans Depelchin en één van Bram de Ridder. Illustraties door Chantal van Heeswijk.

Mooier kan het jaar niet eindigen, of – al zeggen we het zelf – het nieuwe niet beginnen. Met de wens dat het laatste nummer van de jubileumjaargang hopelijk wel op tijd zal verschijnen, sturen we al onze lezers het nieuwe jaar in. Pas op je vingers (anders bladert het zo lastig), en alle goeds en veel leesplezier in 2017!

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Een begin #3: brieven

 

Deze brief zal je overvallen. Alles wat ik van je had was een naam. Ik vond je adres op het internet, zag je straat en huis vanuit de ruimte en wenste dat je gelukkig was onder dat kleine bruine pannendak. Ik zette mijn wijsvinger tegen het scherm, sloot mijn ogen en wenste het hardop. Ben je gelukkig?

Ik ben je nooit vergeten omdat je mijn eerste liefde was. Bizar hoe moeilijk het na al die jaren is dat op te schrijven. Hoe eng het nu nog is te zeggen dat het meisje dat ik ooit was van je hield. Ik herinner me je grote bos blond haar, je zachte ogen en de ruimte tussen je tanden die bij elke glimlach zichtbaar werd. Dat zullen je melktanden zijn geweest, nu ik erover nadenk. Het litteken in je wenkbrauw zal groter zijn geworden.

Ik ben je een uitleg verschuldigd, maar het licht in de kamer lijkt te dimmen en de pijn neemt toe. Naast me op de matras lonkt de bediening van de morfinepomp. Zo gaat het al dagen: ik schrijf tot denken onmogelijk wordt en druk dan op het gele knopje om te kunnen slapen. Tussen de pijnpieken en verdoofde dalen door reik ik ver buiten de muren van de kamer, soms zelfs naar de andere kant van de wereld.

Elias. Geen idee hoe lang ik net geslapen heb. Mijn vingers tintelen en mijn mond is droog als karton. Met details wil ik je niet vermoeien, maar in een geval als het mijne blijken de protocollen een peuleschil. Ze hebben me een datum en – bij benadering – een tijd gegeven.

Over tien dagen zal het zijn alsof ik nooit bestond. Op de ochtend van de elfde dag is dit bed leeg, de apparatuur die over me waakt herbestemd, samen met daadkrachtige Anniek en lieve verstrooide Sadiqa. Al mijn spullen zijn verkocht. Ik dacht dat het op zou luchten, maar met het afvinken van elk losse eindje groeide mijn verlangen naar eindjes die me met de wereld verbinden en het spijt me voor je, maar jij bent er een.

Buiten het raam van klas 1B begon de zon door de mist te dringen. De eerste stralen betastten het koude glas en maakten condens van onze adem waarvan de druppels een plasje vormden op de vensterbank. Ik doopte er mijn vinger in en stak hem in mijn mond. Zoet en helder water was het, zonder een hintje pindakaas of Colgate of een van de andere dingen waar kinderadem naar kon ruiken. Juf Kerstens had ons die week uitgelegd waarom onze adem in de winter wolkjes vormde en wat wolken waren en ik zag de klas als zee; de ruit als het gebergte dat de wolken dwingt te stijgen tot ze afkoelen en regen worden.

De deur van het klaslokaal ging open en je kwam binnen met het schoolhoofd zo dicht achter je dat je op zijn tenen leek te staan.

‘Dit is Elias Bruinsma,’ zei de directeur. ‘Hij is nieuw.’

 

Ik werk toe naar een nieuwe roman. Op woensdagen publiceer ik hier af en toe een mogelijke bladzijde. 

__________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Mijn eerste ku(n)s(t)

afb: Google Streetview

Het is heel makkelijk op te wekken; onderbuikwoede. Iedereen die zegt dat-ie het niet kent liegt, of geeft er een andere naam aan – en terecht, want dat hele ‘onderbuik’ klinkt zo organerig en menstruatie-ish. Pop-up-verontwaardiging, machteloosheid als een niesbui, het gevoel tijdens een wandeling onverwacht over een plasje ijs uit te glijden en goddomme op je hoofd terecht te komen (kwaad kijken naar eventuele onschuldige omstanders en het bewuste plasje is onvermijdelijk).

Nieuws lezen en je handen omhoog willen gooien en ‘naaaaah!’ willen roepen omdat – en dan moet je dus eigenlijk na gaan denken over andere dingen dan je eigen reptielensentiment – ze X van je af willen nemen, of Y over je uit willen storten.

Zelf ben ik gevoelig voor de nostalgische variant van instantkift, het afnemen van iets wat altijd (dat wil in mijn geval zeggen: eenendertig jaar) bestaan heeft. En hoe ouder je wordt (moment, ik doe even mijn kunstgebit in), hoe meer er bij je is gaan horen. Mensen, ja, maar ook gebouwen ook al zijn ze lelijk en onveilig, zwarte pieten ook al zijn die dom en kwetsend, bermkunst, winkels die niet meer lopen, grachten die gedempt worden, klimrekken waar je nooit meer een voet op zou zetten omdat je alleen al bij het idee een heup breekt. Tv-programma’s, parfums, frisdrank, candybars.

Ik zeg niet dat je alle verandering alleen maar omdat je tegen je innerlijke bekrompen holenmens wilt vechten maar toe moet juichen. Je moet ’t per geval beoordelen en dan ook nog in acht nemen dat je niet de navel van het universum bent. Is lastig, ja, kost tijd, en vereist vooral dat je je emotionele F-sider kunt herkennen. Neemt niet weg dat je op zwakke momenten nog grienend door de buurten uit Je Jeugd kunt lopen en die snackbar die achteraf een drugshol vol illegale prostitutie bleek hartstochtelijk kunt missen. Ja, dat hol staat symbool voor een tijd waarin Paars regeerde en je knieën nog niet kraakten, maar misschien hadden ze ook wel de beste bananenmilkshake van het land, en jij kan het weten, je hebt ze allemaal geprobeerd en zal na je dood terugkeren als klopgeest omdat je nooit meer diezelfde bevrediging hebt kunnen ervaren na het drinken van zo’n kartonnen beker nepijs met nepbanaan.

Enfin, dit allemaal ter verdediging van mijn eigen oergehuil; ZE GAAN DE KUS WEGHALEN!!1!één!!1

De Kus is een beeld van Jeroen Henneman, wat ik niet wist, ik kende alleen De Kus. Het was, durf ik met enige zekerheid te zeggen, het eerste kunstwerk waarvan ik wist dat het een kunstwerk was. Als iemand in mijn buurt ‘kunst’ zei, zag ik De Kus voor me. Als we erlangs kwamen in de auto van bekenden (de eerste auto in ons huishouden kwam geloof ik toen ik een jaar of negen was, of misschien haal ik nu mijn jongere broer en onze eerste auto door elkaar) moest mijn moeder uitleggen waarom iets ook kunst is als het niet precies lijkt, geen fotorealistische weergave is. En we bleven naar buiten kijken tot De Kus een kus werd. Ik denk dat De Kus simpelweg het dichtstbijzijnde kunstwerk was, overigens, net als dat het ING-kantoor in De Amsterdamse Poort het dichtstbijzijnde bijzondere gebouw was. Volgens internet wordt dat gebouw in de volksmond ‘het zandkasteel’ genoemd, maar ik herinner me ‘de rots’. Ik vind het nog steeds prachtig, het is mijn lievelingsgebouw.

1024px-ing_bank_headquarters_at_amsterdamse_poort_02Wrang genoeg moet De Kus weg omdat ING – ze verlaten die rots namelijk in 2019 – er een kantorencomplex gaat bouwen dat geen kus voor z’n deur duldt. Het beeld zal, volgens een nieuwsbericht op de site van Het Parool, opgeslagen worden tot er een nieuwe eigenaar gevonden wordt, en dan ook nog een geschikte locatie.

‘Naaaah!’ gilde ik, met mijn handen omhoog, toen ik het las. En toen ik ging nadenken besefte ik waarom ik het riep, namelijk omdat mijn simpele ziel er nostalgische waarde aan toekent, en ik bedacht me dat de ING misschien wel een heel goede reden heeft ’t kunstwerk weg te halen, maar eigenlijk kan me dat niet zoveel schelen want – o, instantkift – zij zijn groot en ik ben klein en dat is niet eerlijk. Vanuit de grond van mijn onderbuik (gatverdamme, mensen): ik wil m’n Kus houden. Moge de weldoener met veel te veel geld en een bovenmaatse, aan een autoweg gelegen tuin zich vlug melden. Ondertussen hoop ik dat het waar is wat ik las; dat de rots, of het zandkasteel, een appartementencomplex zal worden. En dat het dan heel betaalbare huizen worden of ik onverhoeds heel rijk word, zodat ik, ondanks het feit dat mijn eerste kunstwerk niet meer in de buurt staat, op een goede dag midden in mijn eigen nostalgie zal kunnen wonen.

*Afbeelding De Kus: Google Streetview

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Kaders

Zomerhitte drukt zwaar op de lucht en de bloedsomloop, maar desalniettemin snellen de mensen door de straten. Men zwaait en lacht naar elkaar of dribbelt op de plaats van ingehouden opwinding. Mannen slepen met dozen limoenfrisse champagne, vrouwen grissen feestjurken van de rekken en CEO’s strooien presentjes op de bureaus van hun werkbijen. Terwijl kranten de laatste duo-interviews vol bezinning voorbereiden, geeft de Kamer spontaan een klap op het kinderpardon.

‘Is de duizend euro van Rutte uitgekeerd?’ snuift Peter van Straaten onderuitgezakt op een bankje naast God, ‘of heeft Wilders zich voorgoed in een kibboets teruggetrokken?’
‘Nee’, lacht God, ‘ik heb kerst vervroegd. Nog een jaar zo’n grafstemming trek ik niet. Steve heeft met een zero-day aanval alle kalenders gemanipuleerd, en nu denkt iedereen dat het dit weekend kerst is.’

Doden voegen zich op de bankjes om hen heen en genieten van het schouwspel dat zich op de grond voltrekt. Er staat een file voor het verzorgingstehuis; oudjes worden in rijen naar buiten gereden en ingeladen, hun ogen dichtgeknepen tegen het plotselinge zonlicht. Bij het asiel wordt gevochten wie de laatste valse pitbull mag adopteren en zwervers laten zich vrolijk meenemen voor etentjes bij wildvreemden thuis. In de achtertuinen van vinexwijken begint zich een gekaveld patroon van feesttafels en lampionnen af te tekenen, terwijl vervreemde families hun harnas op een kier zetten.

Petrus komt aanlopen en ploft neer. ‘Dat wordt een rustig weekend, baas.’
God lacht. ‘Ken je het verhaal van de mier en de cirkel?’
‘Nee.’
‘Als je een mier op een wit vel papier zet en je tekent een cirkel om hem heen, blijft hij binnen de lijnen.’
‘Weet je’, zegt Johan Cruijff terwijl hij een wolk rook uitblaast, ‘je gaat het pas zien als je het doorhebt.’

roxane-van-iperenRoxane van Iperen is jurist en schrijver. Afgelopen jaar was ze gastcorrespondent Brazilië voor De Correspondent en verscheen haar debuutroman Schuim der Aarde (Lebowski). http://depleitschrijver.blogspot.nl

Kerstklaar

 

kerstballen

Wat ook oneerlijk is aan mijn jeugd, is dat ik als enige jongen in ons gezin al veel te vroeg verantwoordelijk was voor mannenklusjes: banden plakken, de dakgoot uitscheppen, kleine reparaties in en om het huis, allemaal live becommentarieerd door mijn moeder en mijn zus die op veilige afstand over mijn schouder meekeken.

December 1980 was voor mij een drukke periode. Eerst moest de tuin en daarna het huis kerstklaar gemaakt worden. Mijn takenpakket varieerde van sneeuwruimen, waarvoor je geen opleiding nodig hebt, tot het repareren van de kerstverlichting, waarvoor minimaal een lts-diploma is vereist. Ik was negen jaar en had op school net breuken geleerd.

Veruit het belangrijkste onderdeel van mijn werkzaamheden, het karwei waarin mijn gebrekkige klusvaardigheden en een gering aanbod aan gereedschap samenvielen met mijn flinterdunne meetkundige kennis, was het verankeren van de kerstboom in de daarvoor bestemde standaard. Ter vergelijking: in de film Apollo 13 zijn er twee teams aan topingenieurs voor nodig om een cirkel in een vierkant te passen. Ik stond er helemaal alleen voor, een piepjong, kwetsbaar aristocraatje met heel andere interesses en niet meer dan een scheef afgezaagde blauwspar, een lichtgewicht standaard, wat plakband en een waterpomptang tot mijn beschikking.

De standaard was van hulstgroen, verontrustend slap plastic. In het midden zat een gat voor de stam van de boom, maar dat was veel te ondiep en wiebelig voor een zorgeloze kerst, dat zag zelfs ik meteen. Het gat was verstelbaar met drie schroeven of mogelijk bouten langs de buitenwand van de schacht, zodat elke redelijke kerstboomstam er in principe in zou moeten passen. In de loop der jaren waren die bouten of schroeven vermoedelijk dolgedraaid dan wel doorgeroest of vastgelopen in hun gaten; de precieze oorzaak heb ik niet meer paraat, maar onze blauwspar paste er niet in.

Die winter heb ik geleerd dat je altijd kunt terugvallen op plakband. Na vijf rolletjes had ik de stam dik genoeg ingetapet om nog íets aan steun in de standaard te vinden. Met de waterpomptang – eveneens onmisbaar in iedere gereedschapskist – bleef ik de schroeven aandraaien tot ik een delicate, zij het licht hellende balans had gevonden tussen de natuurkrachten en onherstelbare materiaalschade.

Het optuigen was de zenuwslopende finale, een evenwichtsoefening vergelijkbaar met de Toren van Pisa uit Ron’s Honeymoonquiz. Elk ornament, elk flufje engelenhaar deed ertoe, en moest letterlijk worden afgewogen tegen het net iets te korte stekkersnoer van de verlichting dat eenmaal in het stopcontact gevaarlijk spande en de blauwspar enigszins van de vloer trok. Het liep tegen etenstijd toen ik, staand op de hete radiator, met trillende handjes de piek plaatste en mijn moeder eindelijk het stopsein gaf: ‘Nou nergens meer aankomen.’

De blauwspar stond op dezelfde plek als vorige jaren: in de hoek bij het achterraam, tussen een gammel karretje met het theeservies en een antieke kast waarvan het slot nooit helemaal goed heeft gewerkt. Niemand behalve mijn moeder had de touch om de sleutel zó te draaien dat de klep en het glaswerk binnenin niet naar beneden kwamen razen. Bovenop de kast, dwars over een diepe scheur die af en toe met hoorbare, droge tikken door het hout trok, stonden een originele Ming-vaas en een foto van opa en oma bij een brandende kaars in een onvaste kandelaar. Ik vermeld dit niet om te overinformeren, ik geef alleen een zo volledig mogelijk overzicht van de variabelen waarmee ik rekening moest houden.

Destijds kon ik het nog niet uitdrukken, maar die avond aan tafel bekroop me de angst dat ik met de blauwspar ongewild de ontbrekende schakel in een fatale causale keten had toegevoegd, het laatste, essentiële element van een Rube Goldberg Machine die met iedere catastrofe een volgende ontketent. Brand, gebroken antiek, botfracturen, verstikkingsdood; in de anderhalf uur tussen het ontsteken van de lampjes en het moment dat die hele machine daadwerkelijk op gang kwam, had ik alle mogelijke doemscenario’s al in mijn hoofd afgespeeld. Technisch gezien was er nog tijd om in te grijpen, maar dat is gelul achteraf, daar verander je de feiten niet mee. De waarheid is dat ik niemand heb gewaarschuwd. En dat ik niet meer weet wát voor soep we aten, maar wel dát we soep aten toen de kat uithaalde naar een laaghangende kerstbal.

_____________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Mijn geheugen bestaat niet

Verleden week schreef ik op dit blog:

Een aantal jaar geleden was ik met een vriend aan het sneupen bij een kraam op een boekenmarkt. Hij trok een onbeduidend gelegenheidsboekje van A.F.Th. van der Heijden tevoorschijn. ‘Marko, moet je zien, en dat maar voor drie euro!’ Hij gaf het aan mij en ik bladerde belangstellend het boekje door. Er viel een gevouwen papier uit. ‘Kijk eens aan, een brief,’ zei ik en kreeg onmiddellijk spijt. Ik wist zeker dat ik nooit zou weten wie de geadresseerde was, laat staan wat de inhoud van deze brief. ‘En het is zijn handschrift!’ bulderde hij bij het zien van het vel. Naast mij dook op dat moment de boekhandelaar op, die me de brief uit handen nam en zei: ‘Zo, dat is dan vijfentachtig euro.

Iemand wees me erop dat ik hier eerder over heb geschreven, terwijl ik me dat zelf niet meer kon herinneren. Twee jaar terug haalde ik die anekdote namelijk al eens op – bleek na wat gezoek – alleen was het verloop tot mijn schrikt anders.  Zoek de verschillen:

Op een boekenmarkt vond ik eens een boekje van de genoemde Van der Heijden, dat ik niet kende. Toen ik het doorbladerde – het koste maar een paar euro – viel er een papier uit. Ik herkende het handschrift, het was een brief van de schrijver zelf. ‘Kijk, een brief! Het is zijn handschrift!’ riep ik naar een vriend die met mij mee was. Voor ik het wist kwam de boekhandelaar op mij af en nam het boekje meteen van mij over. ‘Dat is dan tachtig euro,’ zei hij zonder een krimp te geven. Ik wist dat ik een fout had gemaakt, maar bedacht dat het altijd nog goedkoper was zelf een brief naar zijn Amsterdamse adres te sturen en te hopen op antwoord. Dat heb ik nooit gedaan.

Ik leek wel rijp voor de Max Geheugentrainer als niet het is des bloggers was om zo’n gebeurtenisje naar eigen inzicht vorm te geven. Daarbij ben ik dus geneigd zowel de details als de grote lijnen te verdraaien. Ik weet blijkbaar niet wie wat heeft gezegd, of wat dat boekje proecies had moeten kosten na de vondst van die brief. Het is net alsof ik met mezelf dat oude basisschoolspelletje speel waarbij aan het ene eind van de kring iets word ingefluisterd en na het doorgeven aan de andere kant iets anders uitkomt. Ik recycle mijn eigen anekdote, en dan treden fouten op.

In zekere zin recycle ik ook mijn eigen herinnering, of geheugen. Tenzij ik onbewust uitga van de tekst zoals ik die eerder heb opgetikt, dan zou ik mezelf moeten vergelijken met een middeleeuwse monnik die een manuscript kopieert. Het geheugen ligt in dat geval buiten mij, als een externe hardeschijf, een ‘geleend’ geheugen dat helemaal uit externiteiten (is dat een woord?) bestaat. Sommige van mijn herinneringen kloppen daardoor helemaal niet: popconcerten die nooit bezocht (tenzij prenataal) bijvoorbeeld, en verrefamiliegeschiedenissen. Als ik dat niet van mezelf heb, van wie dan wel?

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Eeuwig in beweging, van Tinguely tot Laurie Lee

Deze week sprak ik mensen uiteenlopend van geboortejaar tussen 1928 en 2004. Die heer van 1928 liet me zijn boekenverzameling zien en voegde een nieuwe organisatieprincipe voor boekenkasten toe aan die ik al kende: per land oude teksten boven aan, en dan steeds nieuwer. Gemiddeld staat op ooghoogte dan de tussentijd, misschien wel de tijd waarmee je je het meest verwant voelt. Het geeft blijk van een intens leven met de geschiedenis, zo’n manier van de boekenkast invullen. Zelf zou ik dan  misschien liever andersom werken, Homeros bij de voeten, teksten van nu met een trapje te bereiken.

In het stedelijk museum is thans een grote overzichtstentoonstelling van Jean Tinguely, de Zwitserse kunstenaar  die vooral vanwege zijn  bewegende machines bekendheid geniet. Het is een van de leukste tentoonstellingen die ik zag in het stedelijk, het bevrijdende fenomeen van de doelloze machine werkt erg aanstekelijk. Ik ben al gaan schetsen. Ook op veel andere bezoekers werkt het aanstekelijk – er staan rotten hoopvol wachtende kunstminnaars af te tellen tot ze de rode knop weer kunnen beroeren om het gevaarte dat hun aandacht heeft weer aan de gang te brengen. Ik herinner me specifiek een hysterisch-soort-schuddend-knaagdier-machientje, dat niet anders kan dan de beschouwer in de lach doen schieten – een lachmachine dus.

Maar ook Tinguely’s grote holocaustaanklacht staat opgesteld. Een naargeestig knarsend immens horizontaal hard droef ding dat machinaal beweegt en recht in het hart zijn verborgen vernietiging toont. Een frons- en droefenismachine dus. Tinguely blijkt veel veelzijdiger dan ik dacht, een wand lang bouwtekeningen voor een enorme machinale ejaculatie heeft eveneens het bevrijdende effect van pure lol, ingenieuze techniek en licht ontregelend burgerschuddend kunstenaarschap. Het fraaist vond ik de brieven van Tinguely aan onder anderen Sandberg, vierkante kunstwerken van gecomponeerde typografie en teken- en schilderkunst met bouwtekeningen verlucht: geweldig.

Ik lees een boek van een negentienjarige, die avontuurlijk halverwege de jaren dertig de Spaanse Burgeroorlog inloopt. Laurie Lee’s As I Walked out One Midsummer Morning. In een intens hete wandeling beschrijft Lee een zinsbegoocheling:

‘For mile after mile I saw neither man nor beast; the world seemed to be burnt out, drained and dead; and the blinding white road, narrowing away to the horizon, began to fill me with curious illusions. I felt I was treading the rim of a burning wheel, kicking it behind me step by step, feet scorched and blistered, yet not advancing an inch, pinned for ever at  this sweltering spot.’

Sinds Tinguely begin ik bij fragmenten als dit onmiddellijk machines te schetsen, dit moet uit te drukken zijn in een Tinguely ‘mobile’!

Voor de oudere heer zou dit  boek ruim onder ooghoogte staan. Een buiging om het te kunnen benaderen.

——————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Is onverminderd enthousiast over: Gilles van der Loo Het jasje van Luis Martín, Joseph Mitchell McSorley’s wonderbaarlijke Saloon (vertaling Dirk-Jan Arensman) en Marijke Schermer Noodweer.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een noodzaak

img_2911Laatst las ik ergens – hoe onbepaald kunnen eerste woorden worden – dat onder elk sterk verhaal een noodzaak ligt. Iets in de schrijver moet het uitschreeuwen, een oppervlak van logge stilte wordt verbroken uit woede, verdriet, liefde, angst.

Sinds 2010 schreef ik een verhalenbundel, een tiental losse verhalen en twee romans. Mijn personages verdrongen elkaar om ruimte op het papier en ik vroeg ze een nette rij te vormen; hoorde ze één voor een aan.

Sinds de laatste punt achter de laatste woorden van Het jasje van Luis Martín is het stil geworden in het klaslokaal. De deur staat wijdopen, ik zit op een bankje op de eerste rij en wacht op de haastige stappen van een verdrietig meisje, een broze oude man, een woedende jongen met een snijwond in zijn arm.

Buiten regent het niet, de zon schijnt niet, er zijn geen wolken. Er is geen bloesem aan geen boom die net niet achter een van de grote ramen staat. Wat er is: het ruisen van losgekomen kalkdeeltjes in de verwarmingsbuizen, het tikken van een uitzettende radiator. Mijn onuitgesproken wens om alleen te zijn en vooral niet alleen gelaten te worden.

__________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Verzilveren

‘De grootste dank gaat uit naar mijn vrouw en zoons. Voor jullie heb ik het allemaal gedaan,’ waren de slotwoorden van zijn emeritaatsrede.
De volgende ochtend vertrok ze.
‘Is dat niet zonde, nu nog?’ had hij gestameld terwijl hij haar koffers door het halletje droeg.
‘Nee hoor,’ antwoordde ze, ‘met een beetje geluk heb ik nog twintig jaar. Dat is voldoende om één keer tot wasdom te komen.’ Kwiek liep ze het grindpad af en verdween door de hedera boog.
Hij had haar nooit meer gezien. Zijn zoons waren een keer langsgekomen, maar nu alle patronen waren weggevallen doolden ze wankel om elkaar heen. Vroeger ontving hun moeder hen, hoorde hij ze vanuit zijn werkkamer bijkletsen aan de keukentafel tot ze hem erbij riepen. Nu stonden ze gedrieën in de woonkamer, hun lichamen te groot voor de ruimte, armen klapwiekend als vogels in hun kooi, tot hij de voordeur opende en ze hun vrijheid gaf.

Zijn handen liggen op wit linnen aan weerszijden van het porselein. Aders duwen tegen de huid als doorlekkende inktlijnen; hoe langer hij ernaar kijkt hoe geprononceerder ze worden. De hulp heeft gedekt als voorgaande jaren en de kerstboom is opgetuigd, maar niemand riep hem om aan tafel te komen. De tv stond niet aan, met daarop de Top 2000. Geen beelden van een popsterretje op schoot bij de Kerstman en honden met een rendiergewei op hun kop. ‘Wat een kitsch,’ bromde hij altijd, drukte op de uitknop en zette de Piano Sonata van Berg op. Dan gingen ze zitten, sneed hij het vlees en proostten zijn zoons op de dictatuur van de goede smaak.

Hij staart naar de boeken in de kast met zijn naam erop en denkt aan de woorden van zijn oude leermeester. ‘Het kan allemaal wel hier zitten,’ had die gezegd terwijl hij tegen zijn slaap tikte, ‘maar je moet de dingen verzilveren. Anders lopen ze als zand tussen je vingers weg.’ Vanuit de spiegel boven de schouw kijkt een man hem aan. De boord van het hemd is te wijd, grauwe kaaklijnen verraden stoppels van een dag. De lichtjes van de boom achter hem springen aan en doven weer. Hij neemt een slok rode wijn. Misschien had hij het verkeerde verzilverd.

roxane-van-iperenRoxane van Iperen is jurist en schrijver. Afgelopen jaar was ze gastcorrespondent Brazilië voor De Correspondent en verscheen haar debuutroman Schuim der Aarde (Lebowski). http://depleitschrijver.blogspot.nl

Wat ik zoal aantrof

Mijn zus en mijn ouders is het weleens overkomen: helemaal vergeten zijn dat je iets veiligheidshalve had opgeborgen in een boek in de kast en dat terugvinden. In beide gevallen waren ze stomverbaasd om een stapeltje bankbiljetten te ontdekken in een nauwelijks gelezen roman. Ik heb dat geluk nooit mogen meemaken, wat betekent dat ik ofwel in het bezit ben van een beter geheugen ofwel arm ben. In mijn boeken vind ik niets anders dan leggers – vaak geïmprovisserde, zoals kassabonnen, ansichten en tandenstokers – bijvoorbeeld in Jan Hanlo’s verzameld proza bij de passages over zijn Vincentmotoren.

Verrassende ontdekkingen deed ik eigenlijk alleen in tweedehands boeken. Wie weleens een antiquarisch boek ‘op de kop tikt’ kent de sensatie: doorbladeren, openslaan en dan ligt daar ineens een briefje voor je of is de marge volgekrabbeld. Terugbladeren, nog eens kijken, en verdomd het blijkt een hele brief te zijn. Nooit verstuurd (nooit gelezen?) of een eerste kladje. Soms vertelt zo’n vondst iets over het boek dat je te pakken hebt gekregen, maar bijna altijd zegt het (ook) iets over de vorige lezer of eigenaar.

Drie voorbeelden:

Een aantal jaar geleden was ik met een vriend aan het sneupen bij een kraam op een boekenmarkt. Hij trok een onbeduidend gelegenheidsboekje van A.F.Th. van der Heijden tevoorschijn. ‘Marko, moet je zien, en dat maar voor drie euro!’ Hij gaf het aan mij en ik bladerde belangstellend het boekje door. Er viel een gevouwen papier uit. ‘Kijk eens aan, een brief,’ zei ik en kreeg onmiddellijk spijt. Ik wist zeker dat ik nooit zou weten wie de geadresseerde was, laat staan wat de inhoud van deze brief. ‘En het is zijn handschrift!’ bulderde hij bij het zien van het vel. Naast mij dook op dat moment de boekhandelaar op, die me de brief uit handen nam en zei: ‘Zo, dat is dan vijfentachtig euro.’

Bij een kringloopwinkel in Hilversum trof ik het tweede deel van de memoires van Nadjezjda Mandelstam aan. Een mooi sinterklaascadeautje voor iemand met alleen deel een. De vorige lezer was vermoedelijk niet verder gekomen dan pagina dertig, waar de flap van het omslag naar binnen was gevouwen. Was het de filosofische inhoud waardoor hij vroegtijdig was afgehaakt? Hoe verheven Mandelstams verhaal ook mocht overkomen, de losse vellen duiden op een heel andere toonsoort. Er kwam een stapeltje sinterklaasgedichten uit het boek. Met naam en toenaam en saillante details. Deze Peter (1937) blijkt niet alleen hondenbezitter en fanatiek thuisklusser, maar ook een boekenliefhebber: ‘Eindelijk tijd voor al die zaken / die nu nog ernstig achter raken, / zoals daar is de bibliofiel / die heel zijn hart en heel zijn ziel / nu nog legt in enkel hopen / eeuwig winkels af te stropen.’* En zo gaat het nog wel even door, maar als we op het gave stofomslag mogen vertrouwen genoot Peter meer van stropen dan van lezen.

Ten slotte een boek dat voor mij persoonlijk veel betekent, en ook heeft betekend voor degene wiens exemplaar ik heb mogen vinden: de Belijdenissen van Augustinus. Voorin zat een Frans briefje: ‘Ave le Frère qui lira ce livre! Veuille bien faire une prière pour celui qui l’a offert en souvenir de la Profession solennelle de Frère A…’ Maar ik bidde niet; mijn fantasie begon te werken. Hij moet (een deel van) zijn geloof hebben gevonden bij Augustinus, zoals hij hem aanhaalt: ‘Il me regarde, non parce que je suis, mais je suis, parce qu’Il me regarde.’ Niet Ik denk dus ik ben, maar Hij kijkt dus ik ben. De Heer heeft lang op hem gelet, want deze broeder overleed in de leeftijd van 95 jaar. Gezegend, waag ik te zeggen.

 

* Blijkens het gedicht was het cadeau het boek van Mandelstam.

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Borges of het spiegelpaleis van de geschiedenis

Deze week verschenen de essays en de verhalen van Jorge Luis Borges bij De Bezige Bij, in de uitgave die eerder al de Verzamelde gedichten bracht. Ik zou mijn kat en ook mijn andere huisgenoten waarschijnlijk toch moeten uitleggen waarom ik even zou twijfelen tussen haar, en deze drie boeken in mijn kast, als er een brand was en ik snel moest handelen. Laat ik met die redenatie dan vast beginnen, je kunt beter goed voorbereid zijn.

De gedichten, in de vertaling van Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer, heb ik al even in huis. Het is de inmiddels als chique geldende tweetaligheid die de grote attractie van dit boekwerk uitmaakt. Een zeer effectieve en heldere vertaling naast Borges eigen Spaans.

De verhalen, in de vertaling van Barber van de Pol en  Mariolein Sabarte Belacortu zijn er pas een dag of wat en vervangen in mijn kast een reeks pockets. Veel ervan las ik al lang geleden en dat merk ik pas nu ik opnieuw lees, titels vergeet je, zinswendingen niet. Borges is de schrijver in wie je je werkelijk kunt verliezen: hij is de schrijver die het verleden opent vanuit een niet romantische maar onderzoekende, essayistische stellingname. In bijna elke zin van het verhaal ‘Tlön, Uqbar, Orbis Tertius’ zit een verwijzing naar een bron. Twee vrienden stuiten op twee edities van een deel van een encyclopedie. In het ene deel staat het lemma ‘Uqbar’, een landstreek, wel, in het andere niet. een zoektocht naar het bestaan van Uqbar begint.

Zo bouwt Borges een wereld op uit boeken: dingen die er in ons bestaan altijd zullen zijn. Borges is zo de kwadratering van de boekenwurm, hij legt een humuslaag van bronnen en boeken onder zijn verhalen zodat de boekenwurm die zijn lezer is, niet alleen zijn boek vasthoudt, maar een duizelingwekkende baaierd van boeken. De drie delen van Borges zijn een miljoen echte en bedachte boeken en werelden. Dat kun je van een kat niet zeggen.

Nu vangt de zang te beven aan,
nu, niet belemmerd door de kerker van het vers,
rijzen de menigten van het komend en divers
koninkrijk dat van jou zal zijn, jubel en traan.

Heeft Barber van de Pol hier eigenlijk al een prijs voor gekregen?

De boekenwurm die ik ben wordt ook wel wat terughoudend van die boekenbaaierd: iets waarschuwt mij voor de voor zich uit stamelende dwazen die je soms in universiteitsbibliotheken ziet zitten, bewijzen leverend op een toon die niemand hoort voor een stelling die niemand onderschrijft. Zij zijn de afslag die Borges net heeft weten te vermijden. De wereld van Borges is een imploderende wereld, het is de vondst van de wereld in zichzelf, door een bijna blinde.

Maar als je diepte zoekt, en vermeerdering van je werelden, dan moet je bij Borges zijn.

——————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Hier  en hier schreef hij al een stukje waarin Borges een belangrijke rol speelt.

Is momenteel (niet slecht qualitate qua) zeer enthousiast over: Gilles van der Loo Het jasje van Luis Martín, Joseph Mitchell McSorley’s wonderbaarlijke Saloon (vertaling Dirk-Jan Arensman) en Marijke Schermer Noodweer.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

The Golden Brown Bar

Sinds het sluiten van het iconische Bar BEP op de Nieuwezijds (een jaar of tien geleden) ben ik op zoek naar een stamkroeg. Er zijn een aantal eisen waar zo’n zaak aan moet voldoen:

1) Er werkt goed personeel;

2) Er is geen muziek of heel goede muziek. Met heel goede muziek bedoel ik Al Green;

3) Er komen interessante (vaste) gasten van alle leeftijden;

4) Het is er altijd druk maar nooit te druk om te zitten;

5) De maximale afstand van mijn voordeur is een korte wandeling met Otis de Hond;

6) Ook op een grijze dinsdagavond moet het er zo kunnen ontsporen dat ik op woensdagochtend een nachtclub uit rol.

Die laatste eis mag je met een korrel zout nemen, maar de mogelijkheid van ontsporing moet er zijn, anders houd ik het aan zo’n bar nog geen halfuur vol.

Gisterenavond (toevallig een grijze dinsdag) was ik op bezoek bij mijn vriend Arie in The Golden Brown in Oud-West. Zoals altijd wanneer ik met hem afspreek zei hij aanvankelijk laat te zullen zijn en bleek hij bij mijn aankomst al een uur aan de bar te zitten.

Arie werd geflankeerd door de anachronistische Erno (immer gekleed als een Amerikaanse G.I. op R&R-verlof ten tijde van de Koreaanse oorlog) en Lisa (voormalig achtergrondzangeres van Candy Dulfer en vele anderen). De geweldige Dolores Brewster bediende. Van haar kreeg ik een aai over mijn bol en een gin-tonic met gekke dingen erin die heel erg lekker was. Het werd druk.

Na een tijdje met Arie en mij te hebben gekletst wilde Lisa vooral graag zingen, en toen ik bijgedronken was zong ik mee. Arie liet me een paar keer zo hard lachen dat Otis de Hond onder mijn kruk wakker schrok en begon te blaffen. Opeens was het half elf. Dolores vroeg of we nog wat wilden drinken.

Arie en ik keken elkaar aan. Daar – wisten we allebei – lonkte de ontsporing. Ik keek naar Aries rimpels, zijn grijze slapen, en hij (dat voelde ik) naar de mijne. Ik dacht aan mijn pasgeboren dochter die om zes uur wakker zou worden en aan mijn zoon die ik om acht uur naar school moest brengen. Soms is het goed even weg te zijn bij de mensen waar je het meest van houdt.

We betaalden onze rekening en ik zong nog een paar maten van I’m So Tired Of Being Alone met Lisa. Daarna maakten Otis en ik ons op voor de – helaas net te lange – rit naar huis.

__________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Nieuw

Aan het begin van de avond zaten ze nog als vreemden op een bankje aan weerszijden van de wagon. Nu liggen ze hand in hand naast elkaar op de grond en staren naar het plafond. Hoog boven hen knalt nog wat verloren vuurwerk, maar de gretigheid is eraf. Mensen slepen zichzelf naar huis om het nieuwe jaar met een kater te beginnen en schoonmaakploegen staan klaar om het geheugen van de stad te wissen. Als de deuren van de metro opengaan en zij bij zonsopgang weer boven het oppervlak verschijnen, zal het lijken of er niets is gebeurd.

‘Ik ben gek op nieuwe ontmoetingen’, had ze tegen het meisje gezegd, toen duidelijk werd dat ze hier samen opgesloten zaten. Lachend verbrandden ze de peperdure kaarten van de feestjes waarnaar ze op weg waren en staken met het vuur een joint aan. Als vissen bliezen ze rookcirkels, op de beslagen ramen tekenden ze piemels en ze dansten op Prince en Beyoncé in hun veel te koude jurken. Toen de blowlucht was vervlogen en ze rug tegen rug de minuten naar middernacht zaten af te tellen, viste het andere meisje een Twix en een pil uit haar tas. Langzaam verbogen de ijzeren stangen tot draaiende staafmixers en onder kleurbommen van pastel zwierden ze walsend door de wagon. Ze zoenden elkaar een gelukkig nieuwjaar en proostten met denkbeeldige glazen op de illusie van nieuwe kansen voor ze in elkaars armen in slaap vielen.

De roes is uitgewerkt en de sluizen naar de realiteit worden langzaam opengedraaid. Via haar tenen en vingertoppen begint de zwaarte aan haar ledematen te trekken, haar netvlies brandt achter haar oogleden, de kou van de grond nestelt zich in haar botten. Een klik galmt door de ruimte, de deuren zoeven open. Ze springt op en verlaat de wagon. ‘Waarom hou je zo van nieuwe ontmoetingen?’ roept het meisje haar na. Halverwege de trap naar de wereld draait ze zich om. ‘Daarna val ik alleen maar tegen.’

roxane-van-iperenRoxane van Iperen is jurist en schrijver. Afgelopen jaar was ze gastcorrespondent Brazilië voor De Correspondent en verscheen haar debuutroman Schuim der Aarde (Lebowski). http://depleitschrijver.blogspot.nl

#RESIST

fullsizerender_1

Afgelopen woensdag filosofeerde Gilles van der Loo op dit blog over welke rol hij in een oorlog zou spelen – een heerlijk vrijblijvende vraag in het vredige Nederland, maar sinds de verkiezingen helaas een steeds concretere overweging in Amerika. Gilles koos voor onderduiker. Ik heb een andere keuze gemaakt.

Iedereen die mij een beetje kent, weet dat ik niet de gedroomde verzetsheld ben. Ik kan geen aikido, en naast brildragend ben ik ook nog nachtblind. Zwemmen doe ik alleen in noodgevallen: vanwege mijn geringe vetreserves mag ik niet te lang in open water blijven. De weinige keren dat ik als kind soldaatje speelde, bewoog ik mij bij voorkeur langs het struikgewas in plaats van erdoorheen, want van tijgeren krijg je vlekken.

Aan de andere kant heb ik er wél de kaaklijn voor, voor het verzet. Ook kan ik goed klimmen en ben ik handiger met een pistool dan ik ooit had gedacht. Bovendien dans ik geen onverdienstelijke homotango en ik heb al een rokkostuum, dus dat scheelt weer in de huurkosten.

Mijn rol in het Amerikaanse verzet is puur esthetisch. Misschien komt het door mijn reclameachtergrond, maar tijdens anti-Trump-demonstraties heb ik me kapot geërgerd aan warrig opgemaakte spandoeken, slecht uitgelijnde protestborden en foeilelijke graffiti. Allemaal goed bedoeld, maar zonder een strijdbaar lettertype, uniformiteit in ontwerp en contrastrijk kleurgebruik krijg je een autocraat als Trump nooit van z’n leven op de knieën.

Op de computer maakte ik een eenvoudig maar herkenbaar sjabloonontwerp, gebaseerd op het kapsel van Trump. Het uitsnijden is even een klusje, maar daarna is iedere uiting relatief snel gezet: eerst kleur ik het haar met een spuitbus goudverf, en zodra die onderlaag droog is, gebruik ik een tweede sjabloon voor de rest van de tekening en de tekst, uitgevoerd in zwart.

Verzetsdaden zijn een kwestie van goede timing, heb ik ondervonden. Precies op het moment dat ik mijn eerste serie protestborden klaar had, stond er geen enkele grote demonstratie in Austin meer gepland. Uit armoede heb ik mijn borden maar weggegeven aan het Transgender Education Network of Texas (TENT), dat volgend weekend een stille omgang door het centrum van de stad houdt.

Als verzetsheld wil je uit handen van de politie blijven en toch jezelf stiekem in de kijker spelen, anders wordt er nooit een viaduct naar je vernoemd. Binnenkort zit ik weer in Nederland, en om vóór die tijd een blijvende indruk in Austin achter te laten, moest ik deze week hoe dan ook de straat op. Spuiten of stikken. Ik had een aantal geschikte graffitilocaties op het oog – grote houten schotten rond panden in verbouwing – maar er rijden voortdurend allerlei auto’s langs. Heel storend. Zelfs in onze eigen buurt lijkt het alsof de voltallige politiemacht steeds met gillende sirenes uitrukt op het moment dat ik in het holst van de nacht met mijn sjablonen de deur uit sluip.

En aan M. heb ik ook niks. Gisteravond laat vroeg ik hem om op de uitkijk te staan terwijl ik bij de parkeermeter tegenover ons appartement eindelijk mijn eerste tag zou zetten. ‘Dat illegale gedoe is niks voor mij’, zei hij en bleef demonstratief in bed liggen. De oorlog scheurt soms hele huwelijken uiteen.

Om eventuele identificatie via drones te voorkomen, droeg ik een breedgerande zwarte pet toen ik rond middernacht de straat overstak, net als Gene Hackman in Enemy of the State, maar dan nóg stijlvaster. Zelfs mijn latex handschoenen waren zwart. Zolang ik geen ‘Freeze!’ hoor, ga ik door, dacht ik, en ik was veel sneller klaar dan ik had uitgerekend. Binnen vijf minuten stond ik weer binnen, amechtig turend door het kijkgaatje in de voordeur.

Vanochtend, toen ik het aandurfde om het resultaat te bekijken, zag ik hoe moeilijk het is om tegelijkertijd heldhaftig te zijn en netjes te werken: in mijn haast had ik het haar, de allesbepalende gouden onderlaag die de afbeelding definieert, in spiegelbeeld opgespoten, waardoor het Trumpkapsel een onbedoelde just out of bed-look had gekregen. Ik weet het: juist door dit soort foutjes beland ik uiteindelijk in een martelkelder op een niet nader gespecificeerd adres, maar ik kán dit niet over mijn kant laten gaan. Vanavond ga ik weer.

_________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver en activist. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

You want it darker

Leonard Cohen was van vóór mijn tijd, waardoor ik hem eigenlijk te laat ontdekte. Gelukkig past hij in een beperkt rijtje krasse songwriters dat zich in de herfst van hun carrière opnieuw wist uit te vinden. Cohen ontdeed zich pakweg de laatste tien jaar van een hardnekkig zoetsappig imago en maakte een drietal duistere platen. Ik heb zijn werk vervolgens in omgekeerd chronologische volgorde leren kennen, maar die laatste drie albums blijven mijn favorieten, in het bijzonder het allerlaatste. Dat slechts drie weken voor zijn dood uitkwam.

Er zijn er meer die opeens de geest krijgen en na jarenlang een stramien te hebben gevolgd zich ontpoppen tot de vlinder die ze blijkbaar zijn. Zelfs Tom Jones – nota bene Tom Jones, koning van de Las Vegasshow – maakte in 2010 een cd met voorwaar goede songs. Zijn Praise & Blame leunt zwaar op de gospel, soul, blues en folk. Een goede zet, waarmee Jones zijn carrière wist te reanimeren, want daarna volgden nog enkele van zulke platen. En Bob Dylan maakte onlangs een plaat me nummers uit The American Songbook, waarmee ook hij zich – geloof het of niet – muzikaal verder weet te ontwikkelen. Zijn ontwikkeling voltrekt zich alleen in een andere richting, want ome Bob doet nooit wat je wil. Hij zoekt juist het zoetsappige op door die ‘standards’ te zingen, terwijl Cohen zich van dat gevoel meer en meer distantieerde.

Het is moeilijk te zeggen of er sprake is van een echte tendens. Dat de senioren onder de singer-songwriters hun eigen, hoogstpersoonlijke pad volgen is eerder regel dan uitzondering. David Bowie heeft zichzelf heel vaak opnieuw uitgevonden (of hij vond iemand anders uit), ook muzikaal, en was daar waarschijnlijk niet mee opgehouden als hij zich langer de tijd had gegund. Joni Mitchell is verschillende keren als uitgerangeerd beschouwd, en zette dat beeld dan juist naar haar hand en keerde steeds weer terug uit een underdogpositie. Wat hadden we mogen verwachten als Prince langer had geleefd?

Terug naar Cohen. Zijn late ommezwaai heeft geen artistieke aanleiding. In 2005 kwam aan het licht dat zijn manager jarenlang gegraaid had uit zijn privékas en pensioen. Hoewel de rechter Cohen in het gelijk stelde kon hij naar het geld fluiten. Die misère haalde het beste uit Cohen naar boven: berooid begon hij in 2008 aan een wereldtour, die eigenlijk doorliep tot en met 2013. Er verschenen een livealbum – Live in London – en een nieuw album – Old Ideas, met die duistere toon dus. Ik reisde af naar Gent om hem live te kunnen zien. Zijn optreden als een soort reciterende predikant werd een bijna sacrale ervaring. In relatief korte tijd volgden nog twee duistere cd’s: Populair Problems en You Want It Darker. Donkerder dan die laatste wordt het niet, zoals de tekst van de gelijknamige song:

If you are the dealer
I’m out of the game
If you are the healer
I’m broken and lame
If thine is the glory
Then mine must be the shame
You want it darker
We kill the flame

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Zoef…

Is er een woord voor de gelijkertijd eenzame en machtige ervaring van rijden door de nacht? De zeldzame momenten dat je geheel wakker bent, en het bijna overal donker is. Malthus komt je voor het geestesoog, steeds vaker. Wat was er ook weer zo verfoeilijk aan het 18e/19e-eeuwse idee dat de mens zich gewoon te snel voortplant, woekert. Het afgrijselijk veelzeggende woord ‘anthropoceen’: de periode van de mensen waarin wij leven: overal mensen, steeds meer mensen. En als je van dieren en natuur houdt voel je je langzaam weggedrukt in de marge, zoals ook de dieren dat moeten voelen.

Intussen de blik over een donkere dashboard op de lege weg. ‘Bijna iedereen vindt zichzelf een goed chauffeur. Ik niet. Ik ben ongeschikt en afwezig en mijn reflexen zijn langzaam. Zelfs onder de beste omstandigheden heb ik bij elke rit het gevoel me met iets waaghalzerigs in te laten. Daarom is het ook niet verbazingwekkend dat me op de smalle Serpentinestraat paniek overvalt.’ Zo vertaal ik Daniel Kehlmann’s fragment uit Du hättest gehen sollen maar even.

Ik deel die angst niet, heb overigens ook niet het gevoel dat ik een bovengemiddelde chauffeur ben. Het is vooral de eenzaamheid die trekt. Het zoeven langs land en bos, de intense behoefte aan iets anders dan mensen. ‘Without apology for the abrupt change of field and atmospere – after what I have put in the preceeding fifty or sixty pages – temporary episodes, thank heaven! – I restore my book to the bracing and buoyant  equilibrium of concrete outdoor Nature, the only permanant reliance for sanity of book or human life.’

Ik druk na deze geheimgehouden grootheid het gaspedaal nog eens dieper in, in de mensloze nacht en zoef

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Klein maken

In mijn vroege puberteit deed ik een observatie die me bij zou blijven en die het schopte tot een van de cruciale realisaties van de hoofdpersoon van mijn nieuwe roman Het jasje van Luis Martín. 

Bij de eerste gymles op het Gymnasium dwong juf Michels onze klas tot een potje trefbal, en werd een levensbepalend onderscheid tussen twee soorten persoon zichtbaar: degene die met alles inzet op het vangen en terugwerpen van de bal, en degene die zich klein maakt in de hoop dat de bal ergens mid-flight zal ophouden te bestaan. Je ziet deze mechanismen op volwassen leeftijd het duidelijkst in drukke supermarkten waar botsingen tussen karretjes onvermijdelijk zijn.

Mijn vrouw staat altijd aan. Het is een fundamentele eigenschap van haar die ik bewonder en waardeer. In trefbaltermen zou ze de werper nog voor hij de bal in beweging heeft gezet recht aankijken en vragen of hij zeker weet dat hij op haar wil mikken.

Nu ik erover nadenk lijk ik al mijn vrienden op deze trek te hebben geselecteerd. Een van mijn verjaardagen of boekpresentaties klinkt voor een passant waarschijnlijk als een meeuwenkolonie in een heel klein hok.

De vraag rijst tot welke groep ikzelf behoor. Tot beide, geloof ik.

Tijdens een familie-uitje op Terschelling afgelopen weekend vroeg mijn zwager welke rol ik op me zou nemen als het oorlog werd: collaborateur, oprichter van een ondergrondse drukkerij of partizaan. Mijn antwoord was er zo snel dat het vanuit mijn diepste binnenste moet zijn gekomen: ‘Onderduiker.’

Tegelijkertijd kan ook ik heel erg aan staan. Wie me alleen uit mijn horecajaren kent heeft me nooit anders gezien dan met het sociale gas vol open. Ik was gelukkig in die tijd, het waren gedachteloze jaren waarin ik me zeker wist van mijn plek en verbondenheid met de wereld om me heen.

Maar het schrijven. Mijn verhalen. Het is de onderduiker die dat doet: de kleine donkere man met de grote ogen die de bal daadwerkelijk kan laten verdwijnen voordat die hem raakt.

 

__________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Hendrickjes onderjurk


Op een rommelmarkt kocht ik een lakstempel, zo’n ding waarmee je als je vanuit je aangemeerde VOC-schip brieven schrijft, de enveloppen kunt verzegelen. Ik kocht ‘m eigenlijk vooral omdat ik leed aan koopdrang – ik moet érgens mijn innerlijke leegte mee opvullen – maar eenmaal in mijn bezit deed die stempel + bijbehorende lakstaaf (maak me gek met je…) toch iets met me.

Zo overviel me haarscherp de herinnering aan een zeer specifiek gevoel waar in het Nederlands voor zover ik weet geen woord voor is (ik vestig mijn hoop op de Duitsers of de Japanners in dezen), namelijk de o-god-ik-moet-al-drie-maanden-mijn-(pen)vriend-terugschrijven-sensatie; een zweterige mengeling van schaamte, zelfhaat, paniek, zelfmedelijden en actiebereidheid, maar nooit in de buurt van briefpapier, adresboek en pen, zodat deze Postschmerz (ik doe het zelf wel even) je voortaan met steeds regelmatiger intervallen overvalt. Schrijf je eindelijk je brief, vergeet je twee weken postzegels te kopen, tussendoor heb je je verre vriend al lang gebeld, of gezien, of de vriendschap is officieel verwaterd verklaard en dat komt verdomme allemaal door jou, enzovoorts, enzovoorts. Nogal een retro-emotie, wat mij betreft, toen e-mail in zwang kwam ben ik vrijwel onmiddellijk gestopt met het schrijven van brieven omdat ik gewoon te beroerd bleek om het op papier te kunnen.

Desalniettemin werd bovenstaande herinnering direct gevolgd door de behoefte aan, jawel, het schrijven van een brief. Maar aan wie? En vooral: met welke inhoud?

(Vanmiddag met ’t rijtuig van Joncker naar Den Haag gegaan. Miesje heeft bij Saartje haar kous gescheurd aan de lollepot, dus ik zal Hendrickje vragen die te stoppen. In de hoop dat deze brief je tijdig bereikt verblijf ik, Rosalinde van Ryswyck.)

 Het feit dat een brief er langer over doet dan ik om aan te komen bij mijn goede vrienden hield me tegen, en bovendien is het schrijven van brieven net zoiets als het bijhouden van een dagboek, de ervaring leert, het lukt niet. Dat ik het wel voor elkaar krijg teksten voor algemener publiek te schrijven kan verklaard worden door bijvoorbeeld een ziekelijke drang naar erkenning, of door het feit dat in een brief naar één persoon wellicht dieper ingegaan zou moeten worden op individuele emoties en het persoonlijk leven; dingen die al lang weer veranderd zijn als zo’n vel papier de ontvanger heeft bereikt, of die überhaupt te gênant zijn om te delen, behalve met hulp van een goede maaltijd en wijn.

(Post Scriptum: Ik heb zeer wonderlijk over Hendrickjes onderjurk gedroomd en voel sindsdien het bloedt naar mijn wangen stijgen wanneer zij me passedert, wellicht dat een aderlating me goed zou doen, wat denk jij, liefste?)

 Dus, dacht ik, we – ik werd er helemaal meervoud van – doen het helemaal anders! Voortaan schrijf ik de Tiradeblogs niet meer hier, maar op papier, en verdomd, ik heb gelijk een slogan. En dan stuur ik iedereen die mij een postzegel toezendt (u moet iets overhebben voor mijn bewijsdrang) handgeschreven blogs en wie klaagt over mijn handschrift is af. Voor de mensen die deze blogs niet om door te komen vinden zou ik ook best een serie brieven over de olifant van mijn bovenburen kunnen opstellen, waar men dan zelf eventuele psychoanalytische conclusies uit zou mogen trekken.

Totaal in mijn nopjes met dit schier onuitvoerbare (Postschmerz!) plan pakte ik aan de keukentafel gezeten de lakstempel uit. Lekker zwaar is –ie, met een zinnenprikkelende vorm en twee glanzende, kaarsrechte lakstaven erbij. Verliefd draaide ik het goudkleurige stempelvlak omhoog, waar ik een gestileerd dier verwachtte, of een jugendstillerige bloem, of het portret van een dame uit vervlogen tijden, iets dat heus aan mijn persoon of naam te verbinden zou zijn.

Maar het was een letter. De ‘M’. Van ‘Mooi niet’, denk ik zo.

(of van Mirade, maar zie de uitgeverij zo ver te krijgen…)

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

 

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Hallo wereld

Hij ziet het beste als hij zijn lenzen uit doet. Als de scherpte eraf is, maakt het overduidelijke plaats voor het mogelijke. De kerstverlichting gespannen boven winkelstraten opeens gigantische springtouwen, het grauwe trottoir het strand van een vulkaaneiland, de scherpe lijnen in zijn moeders gezicht zacht en aaibaar. ‘Hallo wereld!’ riep hij vroeger als hij hier stond, ‘Hallo auto’s, hallo mensen!’ Dan beeldde hij zich in dat in iedere auto die onder hem door schoot iemand zat die hallo terugriep. Tientallen, honderden keren groette hij snel achter elkaar, als een lopende-band-begroeter, en wanneer zijn vader hem wegtrok was hij altijd bang dat er toch nog één automobilist hallo zei. Die viel dan onbegroet van de band – daar voelde hij zich nog dagen schuldig over.

Hij is onderweg naar het familiediner. Allemaal mensen die met de jaren enkel scherper zijn geworden, hun contouren uit steen gehouwen – als water zoeken anderen zich een weg om hen heen. Niet bij hem. Bij hem gaan ze door hem heen. Kijken naar een punt achter zijn hoofd, schampen zijn schouder in het voorbijgaan. Je moet piketpalen slaan, zegt zijn vader altijd, je stempel drukken op de wereld. Maar het is andersom. De wereld stanst zich steeds dieper in jou. De littekens op je lijf talrijker, het teer in je longen onuitwisbaar, gewoontes onverbiddelijk; iedere nieuwe dag een beetje meer gekleurd door de voorgaande.

Ze zitten nu ongeveer aan het voorgerecht, evalueren het afgelopen jaar, bespreken hun plannen voor het komende. Zijn vader en broer zitten de hele avond met de armen over elkaar, zijn moeder spint garen tussen keuken en eetkamer en na vier wijn begint oma over de oorlog. Hetzelfde als vorige keer, maar met nieuwe kleren. Opeens weet hij het: hij blijft hier staan. Hij groet de auto’s die voorbij rijden en wacht wat de avond brengt. Met zijn lenzen uit is alles mogelijk.

roxane-van-iperenRoxane van Iperen is jurist en schrijver. Afgelopen jaar was ze gastcorrespondent Brazilië voor De Correspondent en verscheen haar debuutroman Schuim der Aarde (Lebowski). http://depleitschrijver.blogspot.nl

Living the dream

Howdy sir, how is your day treating you so far?’ De slager bij Whole Foods lijkt oprecht geïnteresseerd. Tot nu toe heb ik uitgeslapen, uitgebreid buiten de deur ontbeten en mijn borsthaar getrimd, maar ik dat durf ik de slager niet te vertellen. Ook voor hem is het een doodgewone donderdag.

Very well, thank you,’ zeg ik in de hoop dat hij niet verder vraagt. De slager verbreedt zijn glimlach. Kaarsrechte tanden in een stokoud gezicht. Met moeite trek ik mijn blik los van zijn perfecte gebit en zoek zijn oogjes, die wateren achter een varifocusbril. ‘And how are you yourself?’

Living the dream, sir, living the dream.’

Buiten is het dertig graden, maar de slager draagt een winterjas onder zijn schort. Als je eenmaal zó ver boven de pensioengerechtigde leeftijd zit, is de kou van de koelcel niet meer uit je botten te verdrijven. Ik bestel een stuk buikspek, of liever nog guanciale, maar daarvoor moet hij even naar achteren – precies de ontbering die ik zijn broze gestel wil besparen. ‘No need, sir, pork belly is fine!’ roep ik hem na, maar zonder om te kijken maakt de slager een servicegericht wegwerpgebaar en schuifelt hees neuriënd richting de vriezer.

De slager blijft lang weg. Het schijnt dat je heel rustig inslaapt bij onderkoeling. Heel berustend. Eerst verstomt het liedje dat je zojuist nog meezong, dan ga je er even bij zitten en denk je ‘waar doe ik het eigenlijk voor?’, en daarna glij je heel vredig weg. Het hoeft allemaal niet meer, niet voor die twaalf dollar per uur.*

Na ieder contact met vlees wast de slager zijn handen. Dat moet volgens de hygiënerichtlijnen van Whole Foods. Precies op het moment dat het water zijn bevroren vingers raakt, zie ik de glimlach van de slager zich even verharden: hij klemt zijn kaken met kracht op elkaar en het neuriën gaat kort over in een schel fluiten, dwars door het spleetje tussen zijn hagelwitte voortanden heen. Ik denk aan de sneeuwbalgevechten uit mijn jeugd, aan winterse hockeywedstrijden, en hoe de kou tegelijkertijd een bron van pijn en van verdoving kan zijn. Pas als je weer ontdooit, onder de douche of tegen de radiator in de keuken, merk je hoe verkleumd je eigenlijk was.

Het lamsvlees voor de ragù napoletano van morgenavond is alvast handig voorgesneden in kleine stukjes, maar voor de slager blijkt dat juist een extra handicap. Zijn hand, nu een vuurrode versteende klauw met een plastic zakje eroverheen, ploft doods in de vleesbak en komt leeg weer boven, zoals de kansloze grijper op de kermis waarmee niemand ooit die nep-Rolex te pakken heeft gekregen. De slager moet er zelf een beetje om grinniken, tenminste, er ontsnapt een geluidje uit zijn glimlach.

Even dacht ik nog aan T-bone steaks, ook lekker met spruitjes en aardappelpuree, maar ik zie er toch vanaf. De slager moet uit de buurt van messen en andere scherpe voorwerpen worden gehouden. Het vetvrije inpakpapier is al lastig zat: pas na een volle minuut heeft hij het bovenste velletje te pakken.

Bij het overhandigen van de boodschappen raken onze handen elkaar even. Mijn warme en zijn koude, met levervlekken onder een laagje rijp. Zonder zijn glimlach te verliezen, haalt de slager zijn loopneus op. Pas als hij er zeker van is dat ik beide pakketjes stevig beet heb, laat hij los, de lippen ontspannen, en ademt uit.

_____________________

* Inclusief benefits, vandaar dat gebit.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten