Mijn eerste sigaret stak ik op in wat ik achteraf mijn stoere periode ben gaan noemen; een kort interval tussen mijn vijftiende en mijn vijftien-en-een-halve levensjaar waarin ik op hockey ging en over mijn longen leerde roken. In navolging van de Britse poptweeling Bros droeg ik Grolsch beugeldoppen op zwarte schoenen met ronde neuzen en een rood baseballjack. Ik nam contactlenzen, ging wijdbeenser lopen en zoende met meisjes. Mijn moeder vond dat ik steeds meer op mijn vader ging lijken, en dan vooral van ná de scheiding.
Het was een rode Marlboro. Ik kreeg hem op een vrijdagavond van Bas, de vroeg volwassen aanvoerder van ons elftal met al heel veel schaamhaar en grote, azuurblauwe ogen onder lange wimpers die doorschijnend blond glansden als de zon erop viel. Mijn inbreng op het hockeyveld was verwaarloosbaar, maar toch had Bas me een keer opgetild nadat we hadden gescoord.
Diezelfde avond in De Waakzaamheid in Koog aan de Zaan trok ik in één hijs een heel pakje leeg. Een geboren roker. Eddy de Clercq draaide iets wat toen al op acid leek, ik tongde met de oudere zus van iemand en danste met Bas. Van hem leerde ik ook hoe je kringeltjes moest blazen. Hij zag er geil uit als hij dat voordeed.
(Bas draaide ook sjekkies, maar lelijke sjekkies, want zoals de meeste hetero’s was ie te klunzig met zijn fijne motoriek. Toen ik het eenmaal zelf in de vingers had, deed ik het voor hem, net als George Michael die een jointjesdraaiertje in zijn entourage had, maar dan met Bas in de rol van George Michael en ik in de rol van draaiertje)
Voor me op de dansvloer verspreidde een opdringerig meisje een geur van rauwe uien en nat nylon. Eigenlijk was Bas de enige wiens zweet ik écht lekker vond ruiken. Liever nog dan tabak wilde ik zijn oksel inhaleren. Misschien lag het aan onze leeftijd, op den duur verzuren we allemaal, maar van mijn juf biologie wist ik dat het ook met feromonen te maken kon hebben. Dat die geur voorspelt dat het huid op huid – twee dampende jongenslijfjes in een koude kleedkamer bijvoorbeeld – ook goed klikt.
Ik heb het nooit met hem geprobeerd. Intiemer dan mijn spuug langs de plakrand van zijn vloeitje is het tussen ons nooit geworden. Het klopt inderdaad dat sigaretten een afnemende meeropbrengst hebben; iedere volgende smaakt minder dan de vorige. Maar zelfs nu, op oudejaarsdag dertig jaar later, als ik de rook diep in mijn zwarte longen zuig, proef ik nog altijd een vleugje van Bas, van die stoere, verwarrende tijd. Ik stop nooit.
_____________________
Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.