Misschien ben ik te goed van vertrouwen, of verlies ik het te snel, of ben ik er te veel mee bezig, hoe dan ook, hoe langer ik leef hoe meer er te wantrouwen valt. Pino, waar gewoon een mens in bleek te zitten. Vaderlandse tradities. Een vriend die zijn handen niet thuis kon houden. Banken. Mijn eigen hand die zich ineens opent als ik een kop koffie vast heb. Goede doelen. Sinds ongeveer een week kan ik mijn blaas aan deze vertrouwenscrises toevoegen, vlak naast mijn longen die me al eens afvielen, blijkbaar kunnen die ingewanden zonder directe aanleiding ineens gaan ontsteken. Ik zat in de spreekkamer van een avonddokter en ze twijfelde tussen een standaard antibioticakuurtje of iets wat ze ‘grof geschut’ noemde. Daar moest ik ontzettend van lachen (au), maar dat kwam ook omdat ik koorts had en me met de seconde getikter voelde worden. Het grove geschut bleef me bespaard. In plaats daarvan mocht ik vijf dagen geen zware machines bedienen omdat ik van antibiotica een beetje stoned, langzaam en treurig word.
Ik dacht aan een buurman die ik ooit had en die weliswaar niet heel oud was, maar wel zeer veel tijd had vrijgemaakt om overal het vertrouwen in te verliezen; weggebruikers, supermarkten, straatmuzikanten, de lijnen die straaljagers achterlaten in de lucht, familieleden, GSM-masten, de economie en Bush, die toen nog aan het regeren was in de VS. Op een dag stonden we in de keuken te praten, die buurman en ik, en hij vertelde dat de president van Amerika eigenlijk een soort hagedis was. Een reptiel. Ik zei dat hij me meer aan een platgereden pad deed denken.
‘Nee,’ zei de buurman, ‘Letterlijk. Zijn huid is een vermomming. Ze zitten overal. Balkenende zou er ook een kunnen zijn, hij vertoont er tekenen van.’
Het wantrouwen van mijn buurman moest ergens mee opgeheven worden, denk ik, zodat de zaak weer in evenwicht was. Daarom vertrouwde hij in diverse complottheorieën, de geneeskrachtige werking van homeopathische middelen en mateloos in zijn eigen lichaam want het was een handige kerel die nooit ziek was en van alles zelf bouwde en repareerde. ‘Vertrouw niets,’ zei hij eens ten overvloede tegen me.
In de boeken die ik las tijdens het suffe kuurtje weerklonk zijn gebod. Margaret Atwood laat in het post-apocalyptische Als laatste het hart haar hoofdpersonen met open ogen een eng utopisch woonproject betrekken. In tamelijk pamflettistisch proza beschrijft ze hoe niets en niemand daar nog te vertrouwen is. En in Lize Spits Het smelt is slechts op de natuur te rekenen, die bepaalt dat ijs in water verandert als de temperatuur boven de nul komt. Wat goed beschouwd een schrale troost is, concludeerde ik hoofdschuddend, want denk aan de zeespiegel!
Vanochtend nam ik m’n laatste pil in. Alles werkt weer. Ik heb eens ergens gelezen dat genezing van pijn of ziekte de beste drug is die er bestaat. Dat kan waar zijn. Buiten schijnt de zon, die lente komt echt wel weer, volgens mij zag ik een eenhoorn. Ergens in de stad trekt een horde salamanders varkenskoppen over de ogen.
—-
Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).