Ulleke

Het was zomervakantie. In de Dordogne deden we een middeleeuws dorp aan dat in Disneyland niet beter zou zijn uitgevoerd. Van de stoeptegels tot aan de hoogste pannendaken was het centrum in verdacht perfecte stijl.

Wat Disney ook niet had kunnen overtreffen was het bezoekersaantal: als de gemeente entree of zelfs maar parkeergeld zou innen, dan stond er inmiddels een massief gouden hek omheen.

Natuurlijk waren er winkels met zwaarden en messen en kruisbogen en harnassen en Schleichminiaturen van ridders te paard. In Frankrijk kun je in dat soort zaken nog stalen replica’s van een stengun of Luger kopen die – althans voor mij – niet van echt te onderscheiden zijn.

Nadim stond met grote ogen voor zo’n etalage en wees naar lansen en strijdbijlen terwijl B op haar Iphone zocht naar een fatsoenlijke plek om te lunchen. We waren tenslotte in foie-grasland, en onderweg hadden we meerdere boerenbedrijven gezien waar tevreden ogende ganzen en eenden in de schaduw van eiken deden waar pluimvee goed in is.

Aan een rek voor de winkel hingen houten zwaarden en plastic ridderhelmen. B zette onze jongen een van de helmpjes op en liet hem de verschillende wapens zien.

‘Wil je een ridderpak?’ vroeg ze. ‘Een echte coole ridder zijn om prinsessen te gaan redden?’

Nadim keek om zich heen en haalde een schouder op. Het helmpje zakte scheef.

‘Of zullen we een pijl en boog kopen?’ zei ik. ‘Dan kunnen we samen schieten in de tuin bij het huisje.’

Hij tuurde naar de delicatessenwinkel aan de overkant van het plein en leek ons niet meer te horen. Mijn kokshart zwol.

‘Een lekker stuk terrine?’ zei ik. ‘Zullen we dat halen?’

En daar ging Nadim. Slalommend door de groepjes toeristen bereikte hij – gevolgd door B en mij – de overkant, waar hij uit een krat met pluchen mestganzen en kooieenden een klein zacht woerdje trok. Met het beest in zijn armen keek hij ons strijdbaar aan.

Ik had zelf een eendje, vroeger. Een echte woerd die ik vanaf een pulletje had opgevoed. Eenden zijn trouwe en sociale dieren, die – als je ze kon leren niet in huis te kakken – fantastische huisdieren zouden zijn. De mijne heb ik toen hij volwassen werd weer uitgezet in de singel voor ons huis, maar elke middag kwam hij langs om in de tuin te eten en geaaid te worden. Toen hij een nest verwekt had nam hij vrouw en kinders mee. Zes kleine pullen zoals hij ooit was en een extreem wantrouwige moedereend die naar me blies als ik die donsbolletjes wilde aaien.

Ik vertelde Nadim over mijn eend terwijl ik de knuffel afrekende en dacht aan de cirkels in een leven. Aan hoe die er zijn als je ze wilt zien. Ik wilde deze cirkel graag zien, tilde mijn jongen met eend en al op en vroeg hem hoe zijn nieuwe vriend ging heten.

‘Hoe heette die van jou?’

‘Joene,’ zei ik, en herinnerde me voor het eerst in jaren mijn verdriet toen we verhuisden en ik mijn eend moest achterlaten. Elke avond huilde ik om hem. Om me te helpen slapen vertelde mijn moeder me mijn ogen dicht te doen en me voor te stellen dat ik met Joene aan het vliegen was.

Nadim dacht na. Misschien hoopte ik dat hij zijn eend dezelfde naam zou geven. Misschien wilde ik een iets te mooie cirkel.

________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Dit najaar komt zijn roman Het jasje van Luis Martín uit.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Blokker, aan een bezoek gedachten bij

Thuis

oost best

west

Huisje

een kruisje

heeft z’n

elk

Thuis

uit samen

uit

Huis

de kat als

is de muizen

tafel op dansen

van

Thuis

Het klokje

Nergens tikt tikt

het zoals

IMG-20160820-WA0001Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Happy doomsday

foto audrey_sel via Flickr

Afgelopen zomer heb ik werk gedaan waarvoor ik me wel moest concentreren, maar niet echt veel na hoefde te denken. Sterker nog, te veel nadenken werd afgeraden. Mensen die te veel nadenken hebben namelijk de neiging om uiteindelijk geen beslissing te nemen en nergens aan toe te komen, en dat kon het betreffende project niet gebruiken. In de eerste week maakte ik een playlist aan die ik Anger Issues noemde. Het was niet zo dat ik de hele tijd boos was, maar agressieve muziek vulde de leegte in mijn hoofd die het niet-nadenken achterliet.

Mijn collega’s hadden ook hun manieren om bezig te blijven naast het bezig blijven. Op sommige dagen praatten ze veel. Hun gesprekken gingen over alles van Ajax tot Augustinus. Eén van mijn collega’s vertelde dat hij had gehoord dat er steeds meer “doomsday preppers” in Nederland zijn. Dat zijn mensen die hun kelder volstouwen met blikken bonen zodat ze kunnen overleven als er een nieuwe wereldoorlog uitbreekt of andere apocalyptische situatie ontstaat. Ik ben geen doomsday prepper. Als doomsday eraan komt, denk ik dat ik toch liever aan de gevolgen sterf dan dat ik verder leef in een bunker vol blikvoer.

Toen ik de agressiviteit zat was, wendde ik me tot podcasts. Ik vond een podcast van NPR: Invisibilia, waar ik uren naar luisterde. Wat het punt is van deze serie weet ik niet precies. Elke aflevering draait om een soort “onzichtbare kracht”. De eerste aflevering die ik luisterde heette “How to become Batman”, en uiteraard was die titel de voornaamste reden dat ik het aanzette.

Het verhaal begint met een anekdote over ratten. Een wetenschapper had twee groepen ratten die hij weggaf aan mensen die de rat een week lang moesten voorbereiden op het doorlopen van een labyrint. De ene groep mensen kreeg te horen dat hun rat bovengemiddeld slim was. De andere groep mensen zou een domme rat mee naar huis nemen. Dat waren beide leugens. Er waren geen domme of slimme ratten, ze waren min of meer hetzelfde.
Een week later deden de ratten de test. De ratten die bij mensen hadden gewoond die dachten dat ze een slimme rat in huis hadden, deden het veel beter dan de “domme” ratten. ‘It wasn’t even close,’ zei de wetenschapper.

Dit voorbeeld was de aanloop  naar het voornaamste onderwerp van de podcast: een blinde man die in zijn opvoeding nooit had gehoord dat hij iets niet zou kunnen omdat hij blind was. Als kind klom hij in bomen, hij fietste en rende. Hij verloor zijn weliswaar wat tanden toen hij tegen een lantaarnpaal rende, maar zijn zintuigen ontwikkelden zich zo goed dat hij een belevingswereld heeft die gelijk is aan dat van een ziend persoon. Vandaar de titel “Batman”.

Waar het uiteindelijk om draaide, was de kracht van verwachtingen. Als we verwachten dat iemand iets niet kan, heeft dat daadwerkelijk invloed op de prestatie van die persoon. Een rat wordt dommer als je hem behandelt alsof hij dom is. Een blinde man wordt beter in het leren kennen van zijn omgeving als je hem niet vertelt dat hij het niet kan.
Dezelfde avond vertelde ik dit alles vol enthousiasme aan mijn vriendin.
‘Dat is al jaren bekend en dat heet het Pygmalion-effect,’ zei ze droog.
Ik hoorde aan haar stem dat ze er iets aan toe had willen voegen als “maar jij luistert nooit naar mij, dus daarom ontdek je dit nu pas.”

Thuis zocht ik naar Pygmalion op Google. Dat blijkt een beeldhouwer geweest te zijn die zo’n perfecte vrouw beeldhouwde dat ze tot leven kwam en hij kinderen met haar kon maken. Dat gaat toch net wat verder dan ratten soepel door een labyrint rennen. Maar desondanks was ik meer in de war dan op elk ander willekeurig moment.

Die hele podcast klonk me zo verrekte logisch in de oren dat ik me afvraag welke van mijn overtuigingen ik nog meer moet laten varen. Moet ik toch naar Zuid-Limburg verhuizen? Zijn mensen wel op aarde om elkaar lief te hebben? Is het echt de moeite om boter op warme toast te doen?  Ik verwacht soms dat het naar regen zal ruiken als ik naar buiten loop. Verder verwacht ik vooral teleurstelling. Doomsday preppers verwachten tenminste nog om te kunnen gaan met de ellende die op ze af komt.

Sinds ik overtuigd ben van de kracht van verwachtingen, is er iets veranderd. Ik overweeg toch een bunker te bouwen voor als ik ooit ga geloven in Doomsday. Het kan een heel klein hoekje van mijn kamer worden. Ik denk niet dat ik voor eten ga zorgen, maar er zal wel iets te doen zijn. Misschien kunnen we een tekening maken. Misschien steek ik wat kaarsen aan met de hellevuur we waar ons in bevinden. Het belangrijkste is dat er een deur in de bunker komt, zodat we naar buiten kunnen als de wereld in elkaar stort. Ik denk dat het nog best gezellig zal worden.

Marjolein TakmanMarjolein Takman (1991) schrijft voornamelijk proza. Ze studeerde onlangs af in Creative Writing met een novelle. In 2014 stond ze in de finale van Write Now, en ze droeg voor op diverse podia. Verder heeft Marjolein de ambitie om een boek te schrijven dat je wervelend zou kunnen noemen.

Toevallige ontmoetingen

In alle vroegte zat ik bij een gate op Schiphol te wachten op mijn vlucht naar Kreta. Mijn aandacht werd getrokken door een bekende die op de rolband stond. Ik was nog niet goed en wel wakker, en had mijn ogen nog niet goed uitgewreven. Hij had blijkbaar hetzelfde, want ik zag zijn hoofd vorsend bewegen, terwijl hij langzaam naderbij kwam. Tegelijkertijd schudden we ons hoofd ten teken van herkenning.

Ik gaf hem een hand en liep met hem mee tot het einde van de band. We vermeden clichés als ‘jij hier?’ en ‘goh, wat toevallig nou!’, omdat we voelden dat het niet aangaat zoiets uit te spreken. Hij zou de andere kant op reizen, met het toestel een gate verderop. Hij moest net aan mij denken, zei hij, want ik ben de enige die hij kent die een flat-white bestelt.

Toen hij de slurf naar het vliegtuig in ging zwaaide ik, maar ik weet niet of hij het heeft gezien. De rest bleef onbenoemd.

Iets meer dan tien jaar geleden was ik met mijn ouders en zus aan de westkust van Amerika. Tussen Los Angeles en San Francisco bezochten we Hearst Castle, een megalomaan kasteel van de krantenmagnaat Hearst op wiens leven de film Citizen Kane is gebaseerd. Het is een van de meest bezochte bezienswaardigheden van de omgeving. Bij het aanpalende restaurant dook ineens een oud-klasgenoot van mij op, en toen zijn zusje. En toen hun ouders, met wie de onze een beleefdheidsgesprekje begonnen – veel viel er niet te zeggen.

We kenden elkaars vakantiebestemmingen niet van tevoren, maar we waren elkaar toch tegengekomen. Als het onmogelijk was elkaar zelfs op een afgelegen plek aan de andere kant van de wereld te ontlopen, dan is qua toevallige ontmoetingen alles mogelijk.

Op de eerste dag van mijn reis ontmoette ik twee Quebecois die net begonnen waren aan hun maandenlange zwerftocht door Europa. Een paar dagen later, in een stad honderd kilometer verder, kwam ik ze weer tegen. Ze zouden hun weg net als ik naar het zuiden van het eiland vervolgen. Op de weg terug gebeurde iets soortgelijks, toen bleek dat een paar gasten van de nacht ervoor me waren gevolgd naar de stad waar mijn reis was begonnen en zou eindigen.

Maar de vreemdste toevalligheid dook op na de vakantie. In het Archeologisch Museum van Kreta stonden ik en mijn reisgenoot versteld, niet alleen van de vondsten maar ook van de vondsten waarvan we niet wisten dat die zich hier bevonden. Hij schreef over de Schijf van Faistos: ‘Het is een rare gewaarwording wanneer je onverwachts oog in oog staat met iets waarvan je wist dát het bestond en wat het precies was, maar waarvan je geen idee had dat het daar op die plek voor je neus te zien zou wezen.’

Bij de presentatie van Imme Dros’ nieuwe vertaling van de Odysseia, gisteren, zag ik aan een ketting om haar hals een replica van de Schijf van Faistos hangen.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

De bouwende bokser

een lang pad, een steen, een paal en een muur…

Als ik ernstige koorts heb droom ik gebouwen. En ook in gezonde toestand is mijn dromen opvallend vaak architectonisch van aard. In momenten van verveling schets ik plattegronden van badkamers, hele mooie. Mijn nieuwe architectonische held is Tadao Ando. Deze zomer bezocht ik het Lee Ufan Museum op het eiland Naoshima. Een geweldige combinatie van kunst van deze Koreaanse meester, en omgeving en architectuur, omdat kunstenaar zowel als architect zichzelf een gelijksoortige zen-achtige beperking op lijken te leggen.

Waardoor het een lichamelijke beleving is naar Ufangs kunst te kijken in Ando’s gebouw. Het klopt bij elkaar. En het levert veel minder of een andersoortige informatie dan je gewend bent in een museum. Vooral veel minder denk ik.

LEE-UFAN-MUSEUM-NAOSHIMA
halverwege binnen en buiten

Iets dergelijks beleef je ook in het Guggenheim in New York: de architectuur van het gebouw helpt heel erg de kunst die het etaleert te waarderen.

Wat gebeurt er nu eigenlijk als je bij aanlopen een lang pad, een steen, een paal en een muur ziet? (figuur 1)

Het lijkt me een nieuwe variant op een in Japan oud principe, dat van de zen-tuin. De compositie van de stenen daarin is grondig overdacht, is gericht op 1 kijkpunt, en representeert de wereld. En lijkt nadenken te bevorderen. Heel eenvoudige balans, om de kijker die geconfronteerd wordt met die balans zich te laten afvragen wat die balans betekent. En na even nadenken erachter komen dat je denkt dat die balans niets betekent, maar dat het heel plezierig is ernaar te kijken. Dat het dus balans is. En dat je er even bij moet gaan zitten.

Iets dergelijks geldt voor als je de muur gepasseerd bent en een stuk gelopen hebt, dan geraak je bij de tweede foto, je bent nog niet binnen, maar ziet in een overgangsplek zowel het binnen waarheen je gaat als het buiten vanwaar je komt.

De meest verfrissende gedachte is nog wel dat deze Tadao Ando niet eindeloos in zenboeken heeft zitten studeren, of heel veel post-constructivistische meesterwerken gelezen heeft, nee, hij was vrachtwagenchauffeur, en bokser. Een selfmade architect.

Ik droom nog even door.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Gedachten bij een generale

Er repeteert een amateurorkest in de kerk te M., ik ben in M. omdat ik er iets wil eten tijdens een fietstocht. Voor de kerk staat zo’n man die overal bij hoort, de dorpsvereniging, de blaaskapel, de feestcommissie, de bewonersvereniging en de vrienden van de lokale natuur – hij lokt me de kerk in.

‘Het is de generale,’ roept hij me na als ik onwillig de glazen draaideuren door ga, in die draaideuren ruikt het sterk naar koffie en koek.
Het is een sobere kerk, ik loop over de graven naar waar het orkest zit en sla ondertussen folders en een lidmaatschap van de lokale omroep af.

Later lees ik op Wikipedia dat de laatste begrafenis in de kerk op 30 december van het jaar 1830 heeft plaatsgevonden, maar er staat niet bij wie er dan als laatste begraven is en of er een beslissing aan vooraf is gegaan, of er misschien eigenlijk wel drie mensen begraven moesten worden die dag maar dat er maar één de laatste kon zijn in de kerk die verzakte op de holtes die lijken achterlieten, dat de rest het met een sober kerkhofje moest doen, onder het gras en niet onder steen, verder weg van God en zonder de gedachte dat hun eigen familie nog decennia met de voetzolen het graf zou bepotelen. Ik vraag me af of er tijdens die laatste begrafenis in 1830 mensen ongepast nostalgisch werden, nog even genoten van de plechtige treurigheid die versterkt werd door het gewelf.

De generale repetitie verloopt dramatisch; de dirigent moet regelmatig stoppen om aanwijzingen te geven, zelfs ik hoor dat het vals is en uit de maat, vooral één toetertje dat overal scheef bovenuit jammert, steeds gevolgd door een hoestende viool.
Arm orkest.
Vanavond is de lokale omroep er, ze staan al op te bouwen, en dan zitten alle muzikanten aan die onhandige blazer vast. Na afloop moeten ze hun familie uitleggen dat hij nieuw is, die blazer, of het zoontje van de dirigent. Arme ooms en moeders, die dan moeten zeggen dat de dwarsfluit of de klarinet of de altviool wél heel goed klonk, en dat ze dat dan iets te enthousiast zeggen omdat ze na anderhalf uur stroeve kutmuziek luisteren met hun billen op keiharde bankjes eindelijk een kopje koffie mogen, al is die koffie waterig en smaakt hij naar de geur van nat karton. En dat de neefjes en nichtjes heus wel weten dat er gelogen wordt, zelfs door tante Els die altijd op een kussentje mag zitten omdat ze het aan haar rug en haar karakter heeft, dat ze niks waard zijn als hoboïst en als mens, dat ze de muziek niet snappen en de Bijbel niet snappen en dat hun jaarlijkse hoogtepunt altijd een kringverjaardag met slagroomtaart van de HEMA zal blijven, een half puntje, want ze zijn op dieet.

Onder hun voeten slaan 30.000 dooien de handen voor hun holle ogen.

IMG-20160820-WA0001Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Als alles geluid maakt

Foto: Rushen (Flickr)

Negentien jaar woonde ik op een helling boven een soort sloot. Ik rolde vaak van de helling af. In de zomer telde ik kikkers. Dat was niet moeilijk, want er waren er heel veel. Elke groene kikkerkop die boven het water uitstak was één kikker. Dus ik telde er heel veel dubbel, maar vergat ook alle kikkers die even niet boven water waren. Het zou me niet verbazen als er honderd kikkers in die sloot lagen. Honderd kikkers die vooral ‘s nachts kwaakten.

Tegenwoordig hoor ik ’s nachts geen kikkers meer, maar een collectief van geluiden waar ik aan heb moeten wennen. De manier waarop hier een deur dichtslaat. De stem van het vriendje van mijn huisgenoot – het is de stem van een jongen die zelf niet weet hoe hard hij praat. Het gerochel van de afvoer. Het gevoelsleven van de boiler. Ik ben zo lang gewend geweest aan niks dan kikkers, dat elk ander nachtelijk geluid een kanonschot is geworden.

Een paar kilometer van de sloot met honderd kikkers ligt een voetbalstadion waar wel eens een dance-event wordt georganiseerd. Ik heb geruchten gehoord dat de organisatie de omwonenden kaartjes geeft voor dat soort evenementen zodat ze een nacht kunnen feesten in plaats van een nacht wakker liggen. Ik denk niet dat het zin heeft gehad, want een paar kilometer van het stadion ligt een sloot met honderd kikkers waar de geluiden van dreunde bassen nog te horen zijn. Als je iedereen in een straal van het stadion tot de sloot een kaartje wil geven, moet het stadion een kelder, een zolder en een trap naar de maan krijgen om alle mensen een nacht te kunnen laten feesten in plaats van een nacht wakker liggen.

Honderd kikkers maken geluid zoals alles altijd geluid maakt. Honderd kikkers brengen veel meer geluid voort dan een tv op normaal volume, een paar gipsmuren verderop. Honderd kikkers onder je raam brullen harder dan een dance-event op afstand. Maar het geeft niet, omdat een kikker zoveel makkelijker te begrijpen is. Ik heb kikkers gezien. Ik begrijp een kikker zoals ik mijn eigen stemgeluid ook begrijp. Het spreekt vanzelf. Waarom een stereo zo kan dreunen, waarom een tv zo kan zeuren, begrijp ik niet.

Soms komen er midden in de nacht twee motorrijders op de parkeerplaats staan en ik kan niks anders doen dan de lamellen opzij schuiven en naar buiten staren tot ze wegrijden. Als het half vijf in de ochtend is en een diepe stem zich door drie lagen rubber in mijn gehoorgang dringt, is dat een tv binnen een straal van drie tot vijf vierkante meter van mijn hoogslaper. Het getik is de verwarming. Het gekraak is het bed van mijn buurmeisje. Ik luister altijd liever naar kikkers.

Marjolein TakmanMarjolein Takman (1991) schrijft voornamelijk proza. Ze studeerde onlangs af in Creative Writing met een novelle. In 2014 stond ze in de finale van Write Now, en ze droeg voor op diverse podia. Verder heeft Marjolein de ambitie om een boek te schrijven dat je wervelend zou kunnen noemen.

Rio

Speedo2

Op Bagdad en Johannesburg na was Rio de Janeiro de gevaarlijkste stad van de wereld toen M. en ik daar vakantie vierden. Dat was in 2008, toen alles economisch nog geweldig ging in Brazilië.

We logeerden in Ipanema, waar onze vriend A. – een flamboyante Nederlandse modeontwerper van pensioengerechtigde leeftijd – een penthouse bewoonde met zijn 26-jarige inheemse mooiboy A2. In ons gezelschap bevonden zich verder nog A3, een steenrijke voormalige leernicht van 85 die zijn hele Rolexverzameling op vakantie had meegenomen, en C., het ternauwernood postadolescente inruilmodel van A2, met golvend halflang haar, vochtige Bambi-ogen en een wrede mond. A2 en C. lagen elkaar niet zo, maar daar merkten wij weinig van; wij hadden onze eigen badkamer.

A2 groeide op in een soort grot in de provincie Minas Gerais. Toen hij zes was, werd zijn vader door bendeleden doodgeschoten. Mooi, redelijk slim, onopgeleid en gay, schafte hij op z’n zestiende zijn eerste Speedo aan en trok naar de stranden van Rio, op zoek naar een rijke westerling voor een bord eten, een buskaartje of eventueel een gelukkig huwelijk. Met A. won hij uiteindelijk de jackpot, inclusief zijden overhemden, carrièrekansen en een Nederlandse verblijfsvergunning.

Tijdens een pool party vertelde C. me dat hij een dag eerder een vrouw naast hem voor het stoplicht in elkaar had zien zakken. Geraakt door een verdwaalde kogel. C. groeide op in de favelas van Rio. Mooi, redelijk slim, onopgeleid en gay, schafte hij op z’n zestiende zijn eerste Speedo aan en trok iedere dag naar de stranden van Rio, op zoek naar een rijke westerling voor een bord eten, een buskaartje of eventueel een gelukkig huwelijk. Met A. won hij uiteindelijk de jackpot, inclusief zijden overhemden, carrièrekansen en een creditcard van de zaak.

M. en ik hadden gelukkig nog weinig gemerkt van de gevaren van Rio, totdat we na een bezoekje aan het schokkend povere Museo de Arte Moderna (MAM) terugkeerden in het penthouse. A2 en C. waren er op dat moment niet, maar A. en A3 wel: kwijlend en lallend kropen ze over de parketvloer, terwijl het op dat moment nog geen half vier was. In de deuropening naar de logeerkamer waar A3 zijn horlogecollectie had uitgestald, stond een grote, vreemde man die een zure zweetlucht verspreidde. Onze plotselinge entree op de plaats delict had hem zichtbaar van zijn stuk gebracht, maar hij herpakte zich snel, professioneel. Hij stelde zich voor als a friend of your friends en wees naar de vloer, waar A. intussen de bankleuning aan het droogneuken was en A3 al bijna sliep, half gewikkeld in het vloerkleed.

‘Hier is iets niet goed’, merkte M. op, de slimste van ons beiden.

Hoe we de indringer de deur uit hebben gewerkt, staat me niet meer helder voor de geest. Ik herinner me alleen dat ik instinctief mijn verleidelijkste glimlach opzette en hem heupwiegend richting de dienstlift probeerde te lokken, terwijl M. ‘Sjoeh! Sjoeh!’ riep en met zijn armen maaide. Achteraf vermoed ik dat onze aanwezigheid op zich al genoeg was: een paar gedrogeerde bejaarden kon hij met gemak aan, maar nu stond hij onverwacht tegenover twee vitale nichten in de kracht van hun leven.

A. en A3 zijn in totaal twintig uur buiten westen geweest. Op het politiebureau verklaarden ze dat de verdachte hen op een terras steeds opnieuw rondjes had gegeven en dat hij een vreemd soort balletje-balletje met hun glazen had gespeeld. Daarna werd alles wazig.

‘Toch jammer’, liet A3 door de agent optekenen. ‘Op een bepaalde manier was hij giga-charmant.’

_______________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Dodenakker bij nacht

Dit vriendelijkst baasje woont in Koyasan in een machtige ceder op de grootste begraafplaats van Japan. Tweehonderdduizend graven liggen in avondlijke flarden mist verstrooid over bergen in een bos van mos en onder enorme ceders, op de plaats waar de monnik Gobodashi (弘法大師 The Grand Master Who Propagated the Buddhist Teaching) in het jaar 816 vond dat een tempelcomplex moest verrijzen. De man was op reis naar China geweest en had voornemens een boeddhistische orde te stichten in Japan. In de bergen van Nara, onder Osaka trof hij een hooggelegen dal met toppen eromheen die in de verte een gelijkenis met een lotus opriepen. Dat moest de plek worden.

‘S Avonds wordt de begraafplaats sprookjesachtig verlicht door duizenden lampjes die in stenen graflampen geplaatst zijn. Ik liep op zo’n nacht naar de tempel aan het uiteinde van de begraafplaats, daar namelijk waar ook het mausoleum van Gobodashi is.  Hij is weliswaar niet dood, maar is in gepeins verzonken sedert het jaar 835. De lucht was dreigend.

IMG_3257We zijn in Nederland niet erg gewend ‘s nachts over begraafplaatsen te lopen, maar deze tempel moet van de orde  24 uur per dag open zijn. In het dorp waar ik vandaan kom ging ik rond middernacht wel eens op een kerkhof kijken wat er gebeurde. Jeugdige nieuwsgierigheid. Er gebeurde nooit wat. Maar door de weinig  definitieve vorm van doodzijn die in de christelijke wereld gepropageerd wordt, kun je opstanding verwachten en dat maakt kerkhofbezoek wat ongemakkelijk ‘s nachts. En daarbij de wetenschap dat sommige doden niet schijnen te accepteren dat ze dood zijn. Wanneer je over een boeddhistisch kerkhof loopt weet je dat de zielen behorende bij de knekels die daar rusten, zich thans in een andere levensvorm ophouden. Dat maakt de knekels bij voorbaat minder boosaardig. Het helpt ook dat op sommige graven een logo van Mitsubishi te zien is, of Toyota, het bedrijf waar de brave afgestorvene arbeidzaam was. Wie vreest nu geesten van zulke keurige werknemers? Al was er ook een zerkje van een 12e eeuwse non waarvan werd beweerd dat je met je oor erop het schreeuwen in de hel kon horen. En elders bevond zich een put waarvan de mare ging dat hij geen weerspiegeling gaf van wie binnen drie jaar sterven zou. Helemaal gezellig was het er dus niet.

En er zijn voldoende ‘geest-verhalen’ in de Japanse cultuur die de kerhofwandelaar toch nog op ongemakkelijke gedachten kon brengen. En het leek ook nog te gaan regenen.

Maar ik had goede zin. Ik ging Gobodashi bemoedigen. Het valt niet mee tenslotte, 12 eeuwen zitten mediteren in afwachting van de boeddha van de toekomst, opdat je kunt bemiddelen tussen hem en de mensen.

IIMG_3260k was helemaal alleen, het was een fraaie tocht, na een hete dag viel opeens toen ik in de tempel aangekomen was een sluier van dichte regen neer, het geluid van regen gecombineerd met krekels die oorverdovend de mis zingen zal ik niet licht vergeten. Honderden bewerkte koperkleurige lampen hingen boven de gaanderij om de tempel heen. Aan de achterzijde was ruimte om wierook te branden en een kaars. Helemaal in het midden van de achterzijde liep een klein paadje naar een wit gebouwtje met een open deur waarin slechts donkerte. De verblijfplaats van Gobodashi. Religieus opgevoed als ik ben komt mij geen neiging tot blasfemie lastig vallen op dat soort momenten. ik boog dus diep en hield die pose even aan, ook omdat ik me afvroeg hoe het zou voelen na dat halfuur terug lopen in de stromende regen. Ik maakt mijn ronde af en verbaasde me over de muziek en vooral intensiteit van deze Japanse bergregen.

Aan de voorzijde van de tempel viel mijn oog op een rek met precies één keurig ingevouwen paraplu. Mitsubishi.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Wat je moet met mensen die huilen in het openbaar

foto: Pascale Maramis

Ik had een keer een discussie met een docent over de functie van literatuur, zoals iedere aan zichzelf twijfelende schrijver dat wel eens heeft. Ik zei dat ik literatuur een behoorlijk nutteloos fenomeen vond- ik was ergens kwaad over denk ik.
‘Maar ik lees boeken als troost,’ zei mijn docent, ‘dan heeft het  toch nut?’
Niemand anders doet zoiets, dacht ik.

De laatste tijd help ik veel vreemden met dingen sjouwen. Fietsen, tassen, kinderwagens, vuilniszakken. Zolang ik niks hoef te zeggen, doe ik voor iedereen mijn uiterste best. Ben je verward, emotioneel of uitgeput: ik draag je tassen drie trappen omhoog, maar ik ga geen goed gesprek met je voeren. Ik tref ook wel eens mensen die geen praktische hulp nodig hebben, maar om een of andere reden onbedaarlijk zitten te huilen op een treinbankje. Daar doe ik niks voor, al zou ik soms wel willen dat ik dat kon.

Op de middelbare school was ik onderdeel van een behoorlijk hecht vriendengroepje, maar als iemand huilde, hield ik afstand. Er waren mensen in die groep die goed konden omgaan met jankende mensen. Als de persoon in kwestie weer enigszins aanspreekbaar was, kwam ik langs en vertelde ik anekdotes over irrelevante dingen. Mijn ouders kwamen een keer thuis van een vakantie met een design-eier-ontdopper. Er is een straat in Amsterdam-Noord die Melkweg heet en ik ben benieuwd of ik de enige ben die daar ooit van in de war is geraakt. In Denemarken spoelen heel veel kwallen aan. In feite wil ik mensen troosten door ze zomaar wat te vertellen.

Er zijn talloze films en series waarin ook gejankt wordt in het openbaar, maar dat zijn vaak hele subtiele momenten. Een man loopt alleen over straat en realiseert zich dat hij de liefde van zijn leven op een vliegtuig naar Tuvalu heeft laten gaan en dat hij haar nooit meer gaat zien. En dat rolt er één traan over de wang van de geëmotioneerde en daar blijft het bij.

In de film Whiplash zit een scene waarin de hoofdpersoon ten overstaan van een complete jazzband wordt uitgescholden door zijn docent. Hij begint met een subtiele traan, maar dan zegt zijn dirigent: ‘Are you one of those single tear people?’. De traan escaleert tot een huilbui waarbij de hoofdpersoon wordt gedwongen om heel hard te roepen dat hij overstuur is. Het is beschamend, zoals publieke huilbuien vaak beschamend zijn. En dichtbij iemand komen die zich schaamt heeft iets gevaarlijks, net als dichtbij een gewond dier komen. Die geef je geen boek als troost. Daar vertel je niks tegen.

Marjolein TakmanMarjolein Takman (1991) schrijft voornamelijk proza. Ze studeerde onlangs af in Creative Writing met een novelle. In 2014 stond ze in de finale van Write Now, en ze droeg voor op diverse podia. Verder heeft Marjolein de ambitie om een boek te schrijven dat je wervelend zou kunnen noemen.

De interimmer

beeld column 45 De interimmer

De eerste keer dat ik de interimmer zag, was op een dinsdagmiddag in 2009 op de redactievloer van een grote nieuwsorganisatie waar ik werkte als freelance redacteur en voice-over, en waar hij de bezem door ging halen. Meteen voelde ik een bijna fysieke afkeer, een antiperistaltische walging die ik doorgaans alleen reserveer voor ongedierte en andere ziekteverspreiders.

Ikzelf en de meeste mensen om me heen beschouwen mij als een vriendelijk en vergevingsgezind type. Eigenlijk haat ik helemaal niemand, behalve dus de interimmer. En bijna zeven jaar na dato haat ik hem nog steeds met alles wat ik in me heb. Soms mijmer ik onder de douche over wat ik tegen hem had moeten zeggen tijdens mijn functioneringsgesprek, want in tweede instantie kan ik heel vilein uit de hoek komen. Ik snuffel – anoniem – regelmatig rond op zijn Facebookpagina en gniffel in mijn vuistje als hij dikker is geworden of wanneer zijn relationship status nog altijd op single staat. Als ik een film zie waarin plotseling iets zwaars uit de lucht komt vallen – The Truman Show, A Fish called Wanda, United 93* – dan denk ik: daar had de interimmer ook kunnen staan.

Op verloren momenten in de trein denk ik met een mengeling van nostalgie en leedvermaak terug aan de kledingstijl van de interimmer. Hij droeg gestreken spijkerbroeken met een vouw in de pijpen en had een duidelijke voorkeur voor alles met een Ferrarilogo erop: rugbytruien, bodywarmers, honkbalpetjes, duikhorloges, het beschermhoesje van z’n iPhone en de sleutelhanger van zijn leasebak – een matgrijze Volkswagen Passat die niet alleen doodsloeg op het rood van zijn favoriete merk, maar ook op dat van zijn opgezwollen cholesterolkop. Ik ben niet religieus opgevoed, maar nu ik de interimmer ken, geloof ik dat er een speciaal hoekje in de hel bestaat voor statusgeilers met een comb-over en een T-shirt onder hun hemd. Wansmaak is de achtste hoofdzonde.

Van nature ben ik een zonnig mens. Iedere ochtend word ik wakker met een liedje in mijn hoofd, dat ik vervolgens de hele dag zing, neurie en fluit. Soms blijft één bepaald nummer onbedoeld langer hangen, zoals bijvoorbeeld I Don’t Like Mondays van the Boomtown Rats (1979), dat ik op m’n twaalfde de hele zomervakantie niet meer uit mijn kop kreeg. Op die manier worden zelfs de grootste meesterwerken een marteling, behalve de vaderlandse klassieker Onze Jan is manager geworden van Joop Visser. Ik zong de onderstaande coupletten toen de interimmer me op staande voet door de beveiliging uit het Mediapark liet verwijderen**, en sindsdien kan ik er geen genoeg van krijgen:

Nooit een vak geleerd
Z’n handen staan verkeerd
Onze Jan is manager geworden

Nergens voor geschikt
Heeft ie ‘t geflikt
Onze Jan is manager geworden

Werken lukte nooit zo goed
Maar nu vertelt-ie hoe het moet
Onze Jan is manager geworden

Heel soms zie ik ze weleens schuifelen door de stad, voormalige collega’s, lotgenoten waartegen de interimmer vlijtig zijn ‘dossiertjes opbouwde’ met als enig doel om ze zo snel mogelijk te laan uit te pesten. Geknakt zien ze eruit, stuk voor stuk, met gebogen hoofden en het hele jaar door een loopneus. Achteraf heb ik nog geluk gehad: een harde knip is vaak beter dan uitgesmeerd lijden.

In het boek The Long Walk van Stephen King***, over een wandelmarathon zonder finish waarin iedereen die zich niet aan de regels houdt, wordt doodgeschoten, blijft één van de deelnemers bijna tot het laatst toe overeind, op de been gehouden door zuivere haat jegens een andere loper. Ik schaam me niet om toe te geven dat het bij mij ook zo zit.

Zelf heeft hij er geen idee van, maar de interimmer is een vast personage in mijn leven geworden. The man I love to hate. Met z’n middelmaat, z’n ellebogenwerk en z’n managersgelul inspireert hij me al jaren om hem in variërende verschijningsvormen helemaal kapot te schrijven. Ik visualiseer hem aan de overkant van het net als ik achtersta in een tennispartij. Er gemakshalve van uitgaande dat mijn geluk zijn ongeluk betekent, motiveert de interimmer me iedere dag opnieuw om extra te genieten van de kleine succesjes in mijn leven en, in alle eerlijkheid, om überhaupt mijn bed uit te komen. Daar verdient niemand anders de credits voor.

Dankzij de interimmer ben ik een beter mens geworden.

_____________________

* respectievelijk een studiolamp, een betonblok (of een flinke vriezer) en een vliegtuig.

** Achteraf hoorde ik dat de interimmer bang was dat ik hem naar de strot zou vliegen, maar dat is laster. Ik liep op dat moment op krukken vanwege een venijnige zweepslag, opgelopen tijdens de atletiekdag van mijn neefje M. waar ik meteen bij het startschot van het eerste spel – een slalomparcours met M. in een winkelwagentje van de Lidl – veel te hard afzette en een gapend gat in mijn kuitspier scheurde. Nog altijd trekt mijn rechterbeen een beetje, en vlak onder mijn knieholte voel ik tegenwoordig precies wanneer het gaat onweren.

*** King schreef The Long Walk (1979) onder het pseudoniem Richard Bachman.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Zomerse wijnvlekken

Aan het begin van de zomer stopte ik een aangebroken fles wijn in mijn tas om mee te nemen naar etentje. Tijdens de autorit klonk er een hard tik; vanaf de achterbank zei iemand: ‘Daar ging de atjar.’ Eenmaal aangekomen voelde ik nattigheid mijn tas doorsijpelen. Wit. Gelukkig maar, wat zou er anders van het notitieboekje, de paperassen, mijn vest zijn geworden? Ik hing de inhoud van de tas op de veranda te drogen. De meeste van mijn aantekeningen waren niet meer te redden.

Het was me een keer eerder gebeurd (en het zal me later nog gebeuren), na afloop van een studentenweekend. Ik had had daar bij het scheiden van de markt nog een laatste fles in mijn plunje weten te stoppen. Bij thuiskomst walmde me de goedkope lucht van het droesem tegemoet. Rood. Stoom uit m’n oren en vuur uit mijn neus! Als de sodemieter heb ik alles ontdaan van de scherven en, met gebruikmaking van een grootmoederrecept,* in de week had gezet. Het resultaat was redelijk; in ieder geval niet de gevreesde roze batik.

Een paar weken geleden, bij een barbecue zat ik lekker in het gras, toen iemand besloot zijn glas wijn over mijn rug uit te gieten. Weer rood deze keer. Ik werd gesommeerd op mijn buik te blijven liggen, iemand zou wel zout zoeken en dat uitstrooien over de aangedane plek. Intussen voelde ik me niet zo lekker, waardoor aanliggen bij de barbecue geen straf was. Maar een halfuur gestrekt doorbrengen met een berg zout op je rug is saai. Ik begon maar anderen te vragen of ze me een goed verhaal wilden vertellen, in ruil voor een verhaal van mij.** Met die vlek is het uiteindelijk weer goedgekomen.

 

* Zout erover. Bij voorkeur weken in witte wijn van hetzelfde merk, verhouding 1 op 2 . In bovenstaand voorbeeld dus: 2 flessen witte Mooikaap tegen 1 fles rode Mooikaap. Uitspoelen, vervolgens weken in Biotex. Eventueel nog in de wasmachine

** De volgende dag ging ik met een vriend een tripje maken naar Almere. We zouden daar een houten schaalmodel van een KLM Boeing 747 ophalen. Ik had er alvast van alles bijgefantaseerd.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

My feet feel good

We reden in de regen over Noorse haarspeldbochten, ik weet niet waarheen. Misschien gingen we naar Bergen of naar Haugesund of was het die ene keer dat we naar een klein dorp wilden omdat we alle grote plaatsen al gezien hadden en die regen maar bleef komen waardoor we tijdens wandelingen van bergen vol gladde stenen en boomwortels af glibberden –  de weg naar dat dorp was afgesloten, de enige manier om er te komen was acht uur omrijden. Om bergen heen, om water heen, dwars door de wolken. We reden niet om. Uit de boxjes van de de Twingo klonk Noorse Radio, iemand die het over het miljø en de økonomi had en toen een popsong. Blues light.

My feet
Feel good, 
My feet
Feel good

Dat was wonderlijk, een liedje over je voeten, zo hartstochtelijk ook, ik kon de tranen in de ogen van de zanger horen opwellen. Al kon ik me direct een hit van jaren geleden herinneren, Paolo Nutini die over z’n nieuwe schoenen zong. Dat alles oké is als je die aantrekt. Inderdaad voelde ik me erg oké die weken in Noorwegen, mede doordat ik me er eindelijk toe gezet had bergschoenen te kopen, ze zien er niet uit maar voelen als grote lieve sokken met veel grip. Schoenen zijn fantastisch.

Maar voeten? In popsongs worden die alleen benoemd omdat erop gedanst wordt, of als onderdeel van wat er allemaal nog meer heel erg goed voelt, misschien komt er zo nu en dan ergens een vrouwenvoet langs omdat alles aan de vrouw immers bezongen moet worden. Feet die on the ground blijven of juist niet, de dingen under your feet.

My feet
Feel good

‘Huh,’ zei I. bij ’t tweede refrein, ‘zingt deze man nu over voeten?’

20160725_174132Het was een makkelijk refrein, steeds die voeten, we zongen mee. Het was belachelijk. Misschien was het lange tijd erg slecht gegaan met de voeten van de zanger. Dan ben je inderdaad blij als je weer kunt lopen, bijvoorbeeld. Terwijl ik meeblèrde dacht ik aan vriendinnen die schoenen probeerden te verkopen op Marktplaats en e-mails ontvingen van mannen die foto’s van hun voeten wilden. Of ze misschien ook gedragen slipjes (dat woord, alsof je er de hele tijd in uitglijdt, dit terzijde) hadden. Dat sommige van de vriendinnen met de gedachte speelden, wat kan het verkopen van een ouwe onderbroek kwaad, er wordt best veel geld voor geboden en ze passen gewoon in een envelop, je zit niet met pakketkosten of zo. Je zou een heel bedrijf kunnen starten, zoals Piper dat doet vanuit de gevangenis, in de serie Orange is the New Black. Of je zou een automaat neer kunnen zetten met vieze onderbroeken, zoals ze volgens internet in Japan bestaan. Ik dacht aan de keer dat ik op Marktplaats een jurk probeerde te verkopen en daardoor aan de keer dat ik op de echte markt een jurk wilde kopen en dat de verkoper tegen me zei dat ik er vast niks onder zou dragen, geen slipje. Als ik iets anders had gekocht, een pepermolen of een hoekbank, had hij er ook wel iets van kunnen maken.

So pop that cork from the bottle babe
We’re gonna drink it down fast and make love slowly
My feet
Feel good

Sommige mensen laten hun voeten schoonvreten door visjes. Ik heb een keer een tv-programma gezien waarin een vrouw bij de bakker haar schoenen uitdeed, de bakker keek heel begripvol, die vrouw had als tiener een half jaar op slechte schoenen gelopen en nu voor het leven verpest, ze huilde. Lotusvoetjes, likdoorns, voetmodellen.

Vroeger had ik altijd een wegwerpcameraatje bij me en de helft van de foto’s die ik liet afdrukken waren van mijn voeten op vakantiegrond, of gewoon in het Gaasperparkse gras, altijd met schoenen aan, kennelijk kon ik naar mijn voeten staren en denken: dit is een mooi moment. Misschien was ik vaak alleen.

My feet…

Ik heb geen rijbewijs en had niet zoveel te doen in die auto. Ik viel in slaap.

20160731_151328Een paar dagen na de bochtige rit miezerde het alleen een beetje. We besloten een wandelroute te volgen die volgens een foldertje ‘moderate’ was, gemiddeld. Steil een berg op, in feite, langs afgronden die je in je ergste nachtmerries nog zullen achtervolgen en met voor de vorm stukjes moeras tussendoor. We waren het brood vergeten. We werden ingehaald door een Noor met maar één been en een oude hond. We kregen haast geen lucht meer. Als we het bijzonder zwaar hadden, of juist heel soepel van de ene rots naar de andere waren gesprongen, zongen we. My feet, feel good. De zin had zich in ons repertoire flauwe grappen genesteld, onder het lemma ‘goed voelen’, zoals daar ook de zin is I’m five years old, I slept in my bathing suit and i feel good, de naam van de comédienne die dit zei ben ik al lang kwijt.

Terug in Nederland zoek ik het liedje op. Natuurlijk zingt een zekere Foy Vance niet dat zijn voeten goed voelen. Was het maar waar, dan had ik ook z’n ouwelullenkrulsnor begrepen en z’n zelfingenomen petje en die bloedserieuze blik, dat was allemaal ironie geweest, hij parodieert een blueszanger die probeert gelukkig te zijn, of hij is gewoon niet helemaal goed en oprecht intens blij met z’n voeten, hij wordt er helemaal hitsig van zo goed voelen ze. Maar Vance is bloedserieus. En upbeat. Onttoverd klap ik de laptop dicht. Daar is ’t echte leven weer.

(My feet…)

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze schreef ook een roman: Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Waarom je niet altijd door een deur moet lopen

We wonen in een hoekhuis en ik sta in de tuin. Naast de tuin ligt een straat waar geen auto’s doorheen kunnen. Alleen fietsers en wandelaars lopen door de straat vanuit de wijk naar het station en andersom. ‘Ik ben een goed mens,’ hoor ik iemand zeggen. Ik kan niet horen of het een mannen- of vrouwenstem is. Er staat een kamerplant tegen mijn raam die niet van mij is en ik schenk er twee glazen water in leeg omdat dat de eigenaar van de plant er niet meer aan denkt. ‘Ik ben een goed mens,’ hoor ik nog een keer. De stem klinkt wat verder weg dan de eerste keer.

Als de voetstappen wegsterven trek ik me op aan de muur die onze tuin van de straat scheidt. Het kost me meer moeite dan ik verwacht had, ik kan net lang genoeg op de muur steunen om een kleine voorovergebogen gestalte te zien die arm in arm loopt met een tweede persoon. Ik denk dat het een man is, maar ik weet het nog steeds niet zeker.

Onze tuin heeft ook gewoon een deur naar de straat, maar ik ervaar soms een al te grote drang om over de muur te klimmen in plaats van door de deur te lopen. Ik had het idee dat ik eindelijk een goede reden had om toe te geven aan die neiging. Iemand die zegt dat hij of zij een goed mens is, daar wilde ik een beeld bij hebben. Als ik door de deur was gegaan, was het mogelijk opgevallen.

Toen ik klein was, was ik bevriend met een jongen die op daken klom, en ik was altijd een beetje jaloers op hem. Tot hij door het dak van een schoolgebouw zakte en een week lang een schoolplein moest vegen. Er stond een berichtje over hem in de lokale krant. Ik voelde me schuldig omdat ik er alleen maar bij was geweest en met mijn onhandige ledematen niet in staat was geweest om met mijn maten op dat dak te staan.

Het uitzicht vanaf onze tuin is behoorlijk slecht. Je ziet een fabriekspijp van een fabriek die niet meer in gebruik is en een lantaarnpaal die ik een tijd heb aangezien voor de maan. Het voornaamste wat er te zien is zijn schuttingen en muren, deuren en plantenbakken, tuinstoelen en tegels. Je ziet pas meer als je er moeite voor doet. Dat had mijn vriend van vijftien jaar geleden al door.

‘Ik ben een goed mens,’ hoor ik voor de derde keer als ik weer op de grond sta. Ik weet niet of ik een goed mens ben, maar ik hou er wel van om mijn gebreken te compenseren door fysiek bezig te zijn. De tuin moet worden opgeruimd. Terwijl ik een soort modderige schimmel uit een vuilnisbak spoel, besef ik dat ik er vanuit ga dat die persoon die zichzelf aanduidde als “goed mens” niet helemaal goed bij zijn of haar hoofd moet zijn. Niemand zegt zoiets over zichzelf. Ik zweet en probeer er niet meer aan te denken. Ik trek een vuilnisbak van de voortuin naar de achtertuin en probeer zoveel mogelijk geluid te horen. De wortels van het onkruid kraken. Ik veeg zand hardhandig van de ene naar de andere tegel. De zon gaat onder en het enige wat ik wil is op de garage klimmen om het beter te kunnen zien.

—-

Marjolein TakmanMarjolein Takman (1991) schrijft voornamelijk proza. Ze studeerde onlangs af in Creative Writing met een novelle. In 2014 stond ze in de finale van Write Now, en ze droeg voor op diverse podia. Verder heeft Marjolein de ambitie om een boek te schrijven dat je wervelend zou kunnen noemen.

Vaderfiguur

In een voetnoot bij de column Signalen van 21 mei 2016 schreef ik het volgende:

Ik heb meerdere aanwijzingen dat mijn vader destijds – tevergeefs – heeft geprobeerd om mijn seksuele oriëntatie bij te sturen. Ik beloof niets, maar wie weet kom ik daar in een latere column nog op terug.

Ik heb lang getwijfeld of ik het moest doen. Met het oprakelen van dit soort ongemakkelijke anekdotes zou ik sommige nabestaanden onbedoeld maar onvermijdelijk pijn kunnen doen. Ik kan me niet voorstellen dat ook maar één van hen een geromantiseerd beeld van mijn vader heeft overgehouden, maar mocht ik me vergissen, dan ben ik liever niet degene die dat aan scherven trapt.

En toch. Als chroniqueur van mijn eigen beperkte omgeving heb ik me erbij neergelegd dat ik met mijn schrijfsels altijd wel iemand kwets of te kakken zet. De hoofdpersoon in casu is al jaren dood en mijn lezers hebben recht op de waarheid. Bovendien is het dit weekend Gay Pride.

De waarheid is dat mijn vader zich meestal op zijn gemak voelde bij mij. Daarom viel het extra op als hij zich ineens voor me geneerde, zoals altijd wanneer we een ijsje kochten. Als kind had ik geen flauw benul, maar achteraf stel ik vast dat de techniek waarmee ik ijsjes at een zeker natuurtalent verried waar mijn vader zich, met name in de openbare ruimte, zichtbaar ongemakkelijk bij voelde: moeiteloos nam ik het hele bolletje in mijn mond, omsloot het hoorntje vlak onder de roomijsrand voorzichtig met mijn lippen – nooit met je tanden! – en liet het hele zaakje traag ritmisch heen en weer glijden tussen mijn tong en gehemelte. Daarbij paste ik net genoeg zuigkracht toe om niet te gaan lekken, terwijl het ijs, dat ik na iedere voltooide beweging zachtjes met mijn tong aandrukte, toch stevig op het hoorntje bleef zitten. Af en toe liet ik even los om op adem te komen, om het bolletje rondom netjes bij te likken en eventuele druipers op te vangen. Ik was een gretig, maar toch vooral een net kind. Nooit vlekken.

Op de middelbare school schaamde ik me ook voor hem, vooral wanneer hij mij en mijn zus op vrijdagmiddag na de les kwam ophalen voor een weekend in Amsterdam-Zuid, waar hij inmiddels bij zijn nieuwste vriendin was ingetrokken. Zijn buik ingehouden, quasinonchalant poserend in een lange lammycoat tegen zijn Oldsmobile, scande hij vanachter zijn Ray-Ban elk meisje dat het schoolgebouw verliet. Soms grijnsde hij naar ze met een sigaar tussen zijn gele nicotinetanden. Hun vluchtreflexen interpreteerde hij hardnekkig als nóg meer bewijs van zijn eigen onweerstaanbaarheid, zelfs tot ver na zijn eerste hersenbloeding.

Mijn vader deed niet aan seksuele voorlichting, maar in de souterrainwoning van zijn nieuwste vriendin lagen vanaf m’n veertiende wel pornografische Suske en Wiskes in de krantenbak. Zonder begeleidend praatje pikken kinderen daar vaak nét de verkeerde leerervaringen uit op – het enige wat ik mij is bijgebleven is Jerommeke met een erectie in dameslingerie – dus een sturende opvoedershand was alsnog vereist.

Op een zondagavond in 1985, mijn zus had zich zoals gewoonlijk opgesloten in de walk in closet in de slaapkamer, legde mijn vader zijn arm over de schouder van zijn nieuwste vriendin die tussen ons in op de bank zat. Zijn hand gleed in haar bloes en begon met haar rechtertepel te spelen, terwijl zij strak vooruit bleef staren naar het NK veldrijden op tv. Hij is in ieder geval gek op haar, dacht ik nog, en ik probeerde me zo goed mogelijk te concentreren op de demarrage van Hennie Stamsnijder in de slotfase van de race. Na een paar minuten trok hij zijn hand weer terug en tikte mij op m’n schouder. Dezelfde wijsvinger die zojuist nog had zitten flikflooien, wees nu met een dwingende autoriteit beurtelings naar mij en naar de linkerborst van zijn nieuwste vriendin: nu jij.

Doordat mijn armen op mijn veertiende korter waren dan die van mijn vader, had ik moeite om die tepel te bereiken zonder zijn nieuwste vriendin in een nekklem te nemen, maar toen ik rechtop ging zitten, vonden mijn vingertoppen uiteindelijk een vlezig knopje dat bij de eerste aanraking onmiddellijk opzette. Toch stelde ze zich heel professioneel op in deze educatieve situatie: haar gezicht bleef onveranderd in de plooi, strak gericht op de finishlijn op het beeldscherm.

Om mijn vader tevreden te stellen foezelde ik nog een beetje door onder de bloes, maar ik vermeed angstvallig elk direct lijfelijk contact. Niemand zei iets toen de eindtune van Studio Sport door de kamer tetterde en ik mijn hand, mijn schuldige hand, weer terug in mijn schoot legde.

Ik heb nog zo veel vragen. Zijn er strafbare feiten gepleegd? Zo ja, ben ik dan medeplichtig? Hoe zit dit Oedipaal? Waarom gehoorzaamde ik mijn vader terwijl ik toen al lang wist dat ik geen tietenman was? En ik had medelijden met zijn nieuwste vriendin. Waarom in vredesnaam gehoorzaamde zij hem? Haar kleine, stevige stewardessenborst was niet eens de eerste die ik ooit had aangeraakt, maar wel de laatste.

__________________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Notities (4)

* De eerste aflevering van Zomergasten is ongezien een uitstekend conversatiestuk voor meepraters. De meningen over het interview lopen nogal uiteen, zo blijkt uit de ingezonden stukken in de kranten. De verschillende kijkervaringen staan zelfs lijnrecht tegenover elkaar. Dit is (een poging tot) salonfähig antisemitisme – roept iemand. Nee, gewoon een mening zoals andere – stijgt elders op uit het koor. Een wolf in schaapskleren, die met een glimlach haat komt prediken, versus een activistische intellectueel met een scherp onderscheidingsvermogen en nieuwe invalshoeken. Tussen die twee ligt een heel spectrum, op basis waarvan al die schaapjes zich om het even wat voor mening kunnen vormen. Dat praat wel zo makkelijk mee aan de borreltafel.

* De ingezondenbrievenschrijver. Vroeger was er dr. Henriëtte Boas, die had er een dagtaak aan en zij stond dan ook elke dag wel met een brief in de krant (vóór mijn tijd). Ik denk ook aan zo iemand als Willem Oltmans (ja ook vóór mijn tijd, maar ik ken hem goed van de persiflage door Erik van Muiswinkel) maar die werd bij leven toch al niet gelezen. De ingezondenbrievenschrijver is tegenwoordig een schrijver bij de krant die ingezonden brieven bedenkt. Speelt de rol van een querulant die zijns ondanks is gepensioneerd en een uitlaatklep zoekt voor de luimen die hij voorheen botvierde op het personeel. Hij heeft waarschijnlijk een patent op de inkeping in beschuiten. Uit die innovatie braadt hij de boter door de grote beschuitbakkers te bevechten. Niet dat dat echt iets oplevert (want patentkosten, advocaatkosten) maar gewoon om het principe.

* Moord een brand schreeuwde ze begin deze week op de Nederlandse podia, want de geldkraan bleef na vier jaar sappelen dicht. Gezien het grote aantal nuleuroadviezen zal het bij het Fonds Podiumkunsten inmiddels wel bezwaarschriften regenen. Terwijl dat, lijkt me, de enige boosdoener niet is. Het budget dat vanuit de regering is gesteld, dát is gierigheid troef. Toen een paar jaar terug het Leidseplein volstroomde uit protest tegen de maatregelen van Halbe Zijlstra, destijds de verantwoordelijke staatssecretaris, was dit het schrikbeeld: de culturele kaalslag waarmee nu weer vorderingen zijn gemaakt. Het Fonds heeft nu geroeid met de door de VVD aangereikte riemen en daarbij rare keuzes gemaakt. Waarom geen tegengeluid laten horen, op onversneden socialistische wijze? De nieuwkomers en de kleine spelers bedelen, de gevestigde namen en grote jongens de zwaarste lasten laten dragen! Ik wens het Fonds een enorme subsidie aan wijsheid toe.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Mama

 

 

 

 

 

 

Een herinnering aan vallen

in slaap misschien, naast mijn moeder in een trein

in 1978, de kleuren die daarbij horen

Mijn ribfluwelen broek

mijn sandalen

mijn blote voeten plakten aan het leer

Mijn moeders schoot; mijn hoofd zwaar

een kleine maan, neerstortend

in het meer van spijkerstof

dat naast me lag

ze droeg nog spijkerbroeken, toen

de stof was ruw en heel erg zacht

haar buik een plek om heen te gaan

haar stem als zachte wallen

als armen voor een angstig dier

er moeten honderd mensen in die trein gezeten hebben

mijn herinnering biedt plek voor twee

en vallen, vallen, vallen

________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Dit najaar komt zijn roman Het jasje van Luis Martín uit.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.