Notities (5)

* Het is de Week van de Pijn, waarin aandacht wordt gevraagd voor herkenning en erkenning van chronische pijn. Naar verluidt lijden er in Nederland circa twee miljoen mensen aan structurele pijnklachten. De kans dat je iemand kent die met dergelijke problemen te maken heeft is dus aanzienlijk. Ik heb onder mijn vrienden een die constant kampt met hoofdpijn, waarvan de intensiteit nogal varieert, en een die doorlopend last heeft van buikpijn. Chronisch pijn kent vele gedaanten, denk maar aan de tinnitusaanvallen van Branda uit Adri van der Heijdens feuilleton President Tsaar op Obama Beach. Zij wordt gepijnigd door de snerpende geluiden die zij inwendig hoort maar die niet om haar heen te horen zijn. Aan het eind van het verhaal is Branda vanzelf van haar kwaal genezen, maar dat gebeurt alleen in verhalen. In het echt blijven chronischepijnlijders met de gebakken peren zitten, vaak zonder enige mogelijkheid tot verlichting, en als je daar je mond over opentrekt loop je ook nog de kans dat er lacherig over wordt gedaan.

* Twee jaar geleden schreef ik een stukje over Montgomery Clift, toen ik een ansicht met zijn kop erop had opgeduikeld. Toen ik onlangs met vrienden een stel kasten aan het verhuizen was moest ik weer aan hem denken. En niet alleen aan hem. Omdat ik alleen bij het uitladen was had ik me niet afgevraagd waar de boekenkasten vandaan kwamen. Het model, een soort zigzag, kwam me wel vagelijk bekend voor. Ze bleken deel uitgemaakt te hebben van de inboedel van Cine Qua Non, winkel vol filmparafernalia in de Staalstraat, die er midden oktober mee ophoudt. De eigenaar, Eric Ipenburg, stopt omdat hij ernstig ziek is – darmkanker. Hoewel hij een filmzaak runde hadden we het over muziek, vooral de opera’s die hij er draaide. Als we dan eenmaal over Händel te spreken kwamen kreeg het gesprek iets eindeloos. Hij had graag de aria ‘Lascia ch’io pianga’ op de uitvaart van zijn vrouw gedraaid, maar dat zal hij wel niet meer meemaken. Nu is het aan hem om zijn eigen muziek te kiezen. Mijn suggestie is de pendant ‘Piangerò la sorte mia’ uit Giulio Cesare in Egitto.

* Die aria komt niet zomaar uit de lucht gevallen, het was de toegift van sopraan Anna Prohaska, deze week in het Concertgebouw. Ik kende haar eigenlijk alleen van Rufus Wainwrights cd met Shakespearesonnetten, Take All My Loves, waarop zij diens klassieke composities ten gehore brengt. Des te indrukwekkender trad ze voor het voetlicht in een progamma met barokaria’s  en -liederen, begeleid door Il Giardino Armonico. Wat een stem, geschikt voor showballet én aubade.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Joseph Mitchell 3/4, briefje aan Roos van Rijswijk

Dag Roos,

Omdat je zo vriendelijk was je enthousiasme over het  Mitchellomslag te delen, en omdat  je behoort tot de Club Van Mensen Met een Vogel op Haar Boek zal ik je iets vertellen over dit exemplaar. Hij kwam tot mij in een stapel vogelafbeeldingen, aangeleverd door de vormgevers van Pink Pony Express.  Na lang zoeken heb ik de fotograaf te spreken gekregen. Nu blijken er een paar dingen heel erg toevallig te zijn: Andrew Garn, de fotograaf woont op de hoek van McSorley’s Saloon in New York, dat dus nog steeds bestaat. Desgevraagd stuurt hij een paar foto’s. (zie eentje onder) Maar opvallender is het volgende: deze duif leeft nog, heet Fido, en woont bij een gezin dat zorgt voor 35 verweesde duiven. Het opvallende aan Fido is dat hij liever loopt dan vliegt. Hij kan vliegen, maar heeft besloten dat het gewoon niet helemaal zijn manier van transport is.

Dit is dus een zeer wonderbaarlijke vogel.

De reden dat Garn duiven fotografeert in de stad is dat hij meent dat ‘It’s easy to photograph something that is already considered beautiful, like a flower in a meadow, but harder to focus on something that is seen everyday.’

2
McSorley’s een paar dagen terug…

Daarmee heeft hij wonderlijk genoeg misschien wel de kortste samenvatting van de overtuiging van Mitchell gegeven – de eeuwige wandelaar door de stad. Ook Mitchell kijkt goed naar dingen die niet op het eerste gezicht prachtig zijn, maar weet er de kleur in te ontdekken. Een ander opvallend aspect aan Fido, onze Mitchellduif schijnt zijn gevoel voor komedie te zijn, iets wat je wel ziet als je naar zijn portret kijkt, vind ik.

Een zeer considerabel toeval is dus dat Fido, de duif die toch wat random op het omslag belandde, zelf een New Yorker is, uit de buurt van McSorleys komt, en waarschijnlijk de enige wandelende duif op aarde is…

‘De kruimels zijn voor duiven bestemd; net zoals veel andere excentriekelingen is Gould een duivenvoerder. Hij is verknocht aan een zwerm die zijn hoofdkwartier heeft ingericht op en rondom het standbeeld van Garibaldi op Washington Square. Die duiven kennen hem. Als hij aan komt lopen en op de sokkel van het standbeeld gaat zitten, fladderen ze naar beneden en gaan op zijn hoofd en schouders zitten, en wachten ze tot hij zijn zak met kruimels tevoorschijn haalt. Sommige heeft hij namen gegeven. ‘Kom maar, Boss Tweed,’ zegt hij. ‘Een dame in Stewart’s Cafetaria heeft haar volkorentoast vanochtend niet helemaal opgegeten, en toen ze naar buiten liep, heb ik die, bingo, speciaal voor jou van haar bord gegrist. Hallo, Grote Boesem. Hallo, Dikbuik. Hallo, Lady Astor*. Hallo, Johannes de Doper. Hallo, Polly Adler. Hallo, Fiorello, ouwe bok, hoe gaat ’t met jou, vandaag?’

(uit: McSorley’s wonderbaarlijke saloon, vertaling Dirk-Jan Arensman, te verschijnen eind  oktober)

Nou ja, dat moest ik je dus even schrijven.

hartelijke groet,

Menno

 

(de stukjes 1 en 2 over Mitchell lees je hier en hier)

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een vriend

In het Vondelpark sloot mijn zoontje een onmiddellijke vriendschap met Miles, een net zo blonde jongen van dezelfde leeftijd. Na een paar tellen begonnen de twee een hut te bouwen in de bosjes, en waren Miles’ vader en ik aan elkaar overgeleverd.

We knikten naar elkaar. Ik gaapte. Met een licht Engels accent – ik wist niet dat dat kon – vroeg hij hoe ik sliep.

‘Kort,’ zei ik. Hij lachte en stak zijn hand uit, die ik schudde.

‘Paul,’ zei Miles’ vader.

Ik keek naar B, die met Otis de Hond op een kleedje in de schaduw van een eik lag en een comfortabele houding probeerde te vinden. Sinds ik Nadim en Miles gevolgd was had ze zich al vier keer omgedraaid. Begin november krijgen we een dochter, B en ik. Krijgt Nadim een zus.

‘Papa!’ jubelde hij vanuit de struiken. ‘Ik heb een vriend gemaakt!

Het raakt me altijd zo: dat gebrek aan reserve. Een vrijheid die als vliegen moet voelen.

De herfstzon reikte door de bladeren van de eik, strooide lichtvlekken op mijn overhemd. Paul en ik keken naar onze zoons en ik voelde wat vaders voelen als ze kijken naar hun samenspelende zoons: het was alsof Paul en ik ook speelden. Onder het gesprekje dat zich ontvouwde lag een gemak dat normaal alleen bestaat tussen mannen die elkaar al heel lang kennen, die samen kind zijn geweest.

Ik liep naar B om twee flesjes frisdrank uit de tas te halen toen Nadim schreeuwde en begon te huilen. Omdat het geluid vanuit dichte bosjes kwam zette ik het op een rennen, zoekend naar een ingang. Voordat ik die gevonden had kwam Paul te voorschijn met takjes in zijn haar en mijn jongen in zijn armen. Ik bedankte hem en inspecteerde Nadim. Het bleek mee te vallen. Onze zoons aten Gummiberen. Paul kwam even kletsen met B en mij, en ik durfde niet te vragen of hij nog eens met me wilde spelen. Of hij mijn vriend wilde zijn.

___________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verschijnt zijn nieuwe roman Het jasje van Luis Martín.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Joseph Mitchell cursus in 4 stukjes: week 2: kroegenloper

Maandagavond was er in de Rode Hoed onder curatorschap van Trouw-columnist Bert Keizer een avond gewijd aan Simon Carmiggelt. Bert Keizer sprak met Clairy Polak en Henk Van Gelder (biograaf) en mede-columnisten Frits Abrahams en Renske de Greef over de columns van de grootmeester, de ‘kronkels’. Wat maakt ze nou zou goed, deze stadsanekdotes van de bijna-alcoholist Carmiggelt? (of zoals Keizer meldde: ‘haal dat “bijna” maar weg’.

Carmiggelt wist waar de lach zat, hij had een geweldig pen voor ongebruikelijke beelden, niet overdadig maar goed gemikt een paar per column. En een groot empathisch vermogen voor wat naar Carmiggelts smaak geen ‘ kleine mensen’ mochten heten. Mensen namelijk die even groot zijn als jij en ik.

 

Neem nou ajb even de tijd om deze kronkel te luisteren en te bekijken:

Ik vond het alsnog een revelatie: zijn dictie, de bedachtzame acteertrucs, de liefde voor zijn tekst. Wonderschoon! Goede beelden: jongens die aan de tapkast staan ‘uit te wasemen’, ‘always willing to bend an ellbow’ en ‘ dat woord moedertje liet hij op als een witte duif in de sigaren mist en keek het na’. Halverwege schoot mij een velletje van de Arbeiderspers scheurkalender van eerder dit jaar in. Het was een stukje uit Hans van Straten De omgevallen boekenkast. Privé-domein 133. En ik zag helder waar Carmiggelt en Mitchell elkaar raakten.

’17 februari 1962
De kennis van het antiquarische apparaat heeft het voordeel dat je het ook kunt bespelen. Op 17 februari 1962, een zaterdag, stond er in Het Parool een stukje van Carmiggelt over een pocket, die voor 49 cent te koop lag bij De Boekenwurm in de Kalverstraat, een gerenommeerde ramsjzaak. Die pocket heette McSorleys Wonderful Saloon en was geschreven door Joseph Mitchell. Een bundel zeer knappe reportages over kroegen en persoonlijkheden aan de zelfkant van het Newyorkse leven.
Toen ik ‘s maandags in het middaguur met Heinz ging kijken, viste ik natuurlijk mijlenver achter het net. De krant was nog niet koud uit geweest of er had zich een stormloop op De Boekenwurm ontwikkeld. Binnen het uur was de voorraad van vijftig exemplaren uitverkocht – op één na, die tegen de stelling was geplakt met het bijschrift: ‘Dit is de laatste, die hou ik zelf. De Boekenwurm’.
Maar ik was niet voor één gat gevangen. Als De Boekenwurm niets meer had, kon ik het altijd nog elders proberen. De volgende middag ging ik op pad en ik stroopte systematisch alle in aanmerking komende antiquariaten in de binnenstad af. Het liep al tegen zessen toen ik de tiende en laatste binnenstapte, het dubbele pand van mevrouw Jansen aan de Spuistraat, maar daar vond ik tussen de rommel dan ook twee exemplaren, zij het van een andere (Canadese) uitgave. Eén heb ik weggegeven, het andere prijkt nog in mijn boekenkast. Het stukje van Carmiggelt heb ik erin geplakt.’

Mitchell is een herontdekte klassieker, blijkt nu, Carmiggelt was een groot fan. Hoe kan dat ook anders?

Mitchells McSorley’s wonderbaarlijke saloon verschijnt over twee weken, in een vertaling van Dirk-Jan Arensman, 1 deel bij van Oorschot, 1 deel bij Lebowski.

 

*Lees ook het eerste stukje in deze reeks van vier.

————–

schermafbeelding-2016-09-22-om-09-18-52Menno Hartman was redacteur van Tirade,  is uitgever bij Van Oorschot. Hij blogt elke donderdag voor Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Gesloten

img_2383Elke maandagavond eten mijn zoon en ik saoto bij Warung Marlon in de Pijp. Nadim is een man van gewoonte gebleken, en pogingen om hem een keertje mee te krijgen naar Kam Kee voor cheung fan of zelfs maar wan tan soep, stuiten altijd op afwijzing. Hij lijkt op die momenten niet alleen mijn voorstel, maar ook de persoon erachter af te wijzen.

Hoe kun je, lijkt hij te willen zeggen, en schudt hij zijn grote blonde hoofd. Die mensen rekenen op ons.

Toen ik op mijn negentiende in de Pijp kwam wonen had de buurt geen goede naam, maar ik was meteen verliefd op de Cuyp, op Humphrey Tjins toko, toko Ramee, Lelydorp, Albina, Cambodja City, Warung Marlon, Warung Mini, Kam Kee, Slagerij Zagora en de tientallen kleine Turkse en Marokkaanse winkeltjes die je er kon vinden. Ik noem hier een paar van de bekendste, maar om die tientallen naamloze winkeltjes gaat het me nu. In de laatste jaren sloten ze een voor een.

Deze maandag bleek de ruit van de buurtwinkel op de Van der Helst ook witgekalkt. Hun stoep stond altijd vol pruimen, granaatappels, bloedsinaasappels, aardbeien, alles liefdevol uitgestald. Een groentenman, was het, maar ook een Halalslager en een melkboer. Hun assortiment was atypisch, mediterraan. De sumac stond er naast de sesampasta die weer naast de bloemkool stond, en je kon er durumgries kopen voor een euro per kilo. Voor iemand wiens dagelijks geluk voor een groot deel afhangt van wat hij die avond mag koken zijn dit soort sluitingen een groot verlies.

Geen idee wat de familie die altijd zo’n werk van de etalage maakte nu gaat doen. De zoon des huizes was duidelijk nog niet klaar met het werkende deel van zijn leven. Meest waarschijnlijk is dat hun huurcontract was afgelopen, en nieuwe contracten hebben nieuwe prijzen. Misschien was de fundering niet goed meer. Een casco winkelruimte met nieuwe fundering in de Van der Helst moet toch minstens 4000 euro per maand opbrengen. Dat krijg je niet bij elkaar met reine claudes, Doyenneperen en ongeroosterde cashews.

Maar dit soort zaakjes is erfgoed, mensen. Dit was de kruidenier. Ons werd door immigranten een tweede kans gegund met een fijne eigengereide buurtwinkel, nadat we ons geld zo lang naar de Appie hadden gedragen dat alle Hollandse buurtwinkels waren uitgestorven.

Ik kan wel janken.

___________________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verschijnt zijn nieuwe roman Het jasje van Luis Martín.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De eerste keer – wespen en vrienden

De eerste keer dat ik een vriendschap niet wilde sluiten, bewust nadacht over manieren waarop ik kon voorkomen dat dit zou gebeuren zonder dat er mensen moreel beschadigd zouden worden, was ik een jaar of elf. Er zouden nog veel ongemakkelijke sociale verbintenissen volgen, maar dit was de allereerste, in ieder geval de eerste waarbij ik de onwillige partij was.

We stonden allebei te kijken naar hoe andere kinderen van een erg hoog klimrek vol buizen en beton gleden. Ik was hard op mijn stuitje terecht gekomen en moest bijkomen, het meisje naast me, zeker een kop groter, durfde niet.

‘Ze willen ‘m weghalen,’ zei ik over het klimrek, dat de vorm had van een enorme slak.

In de binnenkant van die slak zat een prachtig gangenstelsel waar kinderen als peuter in konden verdwijnen om pas veertien jaar later weer zonlicht te zien, en waar het hevig naar pis stonk. De enige handreiking naar bezorgde ouders en kinderschedels was het feit dat de slak op een bedje van zand stond, waar op onverwachte plekken betonblokken uit omhoog staken. Het was een geweldig ding, ik weet niet of het er nog staat.

Het meisje ging zitten en liet het zand tussen haar vingers door glijden, ze filterde er kleine witte schelpjes uit die ze met onhandige handen op een rij legde.

‘Jammer,’ zei ze.

Ik legde er blauwige schelpjes bij. Het meisje ademde door haar mond.

Waarschijnlijk zat ik bij dat klimrek omdat de jongens uit de buurt liever niet meer wilden dat er een heel raar meisje meevoetbalde, en de meisjes die ik kende met vakantie waren of al lang over de klimrekfase heen gegroeid, zoiets. Ik zei tegen mijn enige object van hoop dat ik haar nog nooit gezien had bij De Slak.

‘Ja nee,’ zei ze, ‘ik mag nooit alleen, kijk daar is me vader.’

Ze wees naar een vader.

‘Wat stom, wie mag er nou niet alleen buitenspelen.’

‘Zit je op Gein?’ vroeg ze.

Dat was de school en ook daar hadden we elkaar ook nog nooit gezien. Ons verkennende gesprek werd onderbroken door een wesp die op haar kleverige wangen afkwam. Het meisje huilde en terwijl haar vader aan kwam lopen, snikte ze dat ze altijd zo bang was dat ze de wesp in zou slikken. Dat hij haar dan in haar hart zou steken.

schermafbeelding-2016-09-19-om-11-38-57Haar vader hielp haar overeind en ik zag dat hij haar op zou tillen als ze niet zo verschrikkelijk lang was geweest. Er klopte iets niet. Als ik een paar jaar jonger was geweest had ik het gewoon kunnen maken om weg te rennen, dat doet kinderen nu eenmaal, wegrennen, zomaar met dingen gooien, zonder aankondiging over hun schooltafeltje kotsen, iets uit een winkel meepakken zonder te betalen om te kijken of het kan. Maar ik kon niet meer wegrennen, dat zag ik ook wel in, hoewel het even door me heen ging dat mensen me over het algemeen aanzagen voor een zevenjarig jongetje.

‘Een wesp kan niet bij je hart,’ legde ik zwakjes uit.

‘Wat goed van jou,’ zei haar vader op een toon die verried dat hij inderdaad dacht dat ik een zevenjarig jongetje was, ‘hij komt eerst in je slokdarm, hè? Zitten jullie bij elkaar in de klas?’

Nader onderzoek wees uit dat het reusachtige meisje, nu haar tranen drogend en spelend met de knoopjes van haar vaders overhemd, zes jaar was.

‘Nou hee,’ zei haar vader opgeruimd, ‘wat fijn dat jullie vrienden zijn geworden hier. Kom je morgen ook weer, om één uur?’

Ik zei ja leuk of prima of oké of ik denk het wel en rende alsnog weg, misschien was dit de eerste keer dat ik een vriendschap niet wilde en de laatste keer dat ik uit een sociale situatie ontsnapte door gewoon de benen te nemen en niet achterom te kijken.

Uit voorzorg meed ik De Slak een paar weken.

Het is een heel specifiek gevoel van ongemakkelijkheid, dat zich in alle jaren erna en ook nu nog op precies dezelfde wijze openbaart. Een innerlijke ‘God, nee’, een flakkerend schuldgevoel, het razendsnel maken van kleine overwegingen – toen ik het meisje en haar vader aankeek in het korte moment voor ik de sprint maakte, dacht ik: waarom ook niet, wat is vijf jaar nou, wat gek dat alle vrienden altijd precies even oud moeten zijn.

Een tijd geleden gebeurde het me weer, in de metro (altijd in de metro), ik raakte aan de praat met een aardige vrouw, die na afloop voorstelde nummers uit te wisselen en een keer een borrel te doen, maar er ging een alarmbel af in mijn achterhoofd die iets te maken had met het fluwelen gewaad dat ze droeg (waarom ook niet, wat is een fluwelen gewaad nou, waarom moeten alle vrienden altijd precies dezelfde kleren dragen) en ik zei heel volwassen dat dit me geen goed idee leek.

‘Maar het was gezellig, doei.’

Als een valse poes die voor de vorm haar staart tussen de benen hangt verliet ik het metrostel, en vroeg ik me zoals elke keer in deze zeldzame situaties af of het ooit een wesp gelukt was, bijvoorbeeld in een operatiekamer, recht een mensenhart te raken.

—-

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Berliner Licht

Het is avond, een uur of acht, en ik loop naar de supermarkt. We wonen aan een kanaal en het is er ’s avonds, zoals vrijwel overal in Berlijn, erbarmelijk verlicht. Duistere gedaantes moet je maar gewoon zonder vrezen dichterbij laten komen, het is vast gewoon een dame die haar hond uitlaat, en anders kom je er toch pas achter als het al te laat is. Fietsers hebben hier zowel de straat als de stoep tot hun beschikking, en lijken telepathisch begaafd om steeds de optie te kiezen die mij als voetganger op dat moment het slechtste uitkomt.

Maar deze avond valt het mee met de fietsers, en goddank ook met de warmte. Ik vind het altijd een beetje vies om een avond als zwoel te omschrijven, niet vanwege het plakkerige gevoel of de seksuele spanning die de formulering oproept, maar gewoon omdat het zo’n vreselijke dooddoener is. Laten we deze avond dus in godsnaam maar ‘aangenaam warm’ noemen. Het was aangenaam warm en ik wandelde in het donker langs het kanaal richting de hoek van de straat. Het kanaal was niet zichtbaar, ik zag de brug, daarboven de bomen langs het kanaal, daarboven een tijdje niks en dan de maan, die ik gedurende mijn verblijf hier langzaam aan heb zien zwellen naar wat nu een felle, kogelronde volle maan is geworden.

Op de kruising sla ik linksaf de winkelstraat in. Ook hier domineert de straatverlichting niet, en misschien wel daarom is het een kakofonie van verschillende soorten licht: een statige pavane van feestelijke peertjes boven de luifel van een café, de zachtoranje gloed van het kunstboompje met overmaatse sinaasappels in een etalage dat ’s avonds ineens een lamp blijkt te zijn, het heldere, bijna witte licht van de spots op het hippe baksteengebouw aan de overkant. Ik loop langs een nu donkere platenzaak, een blinkende juwelenwinkel en de keihard verlichte wasserette met op de eerste verdieping het wasserettecafé (Kaffee und Snacks!).

Tussen de juwelenwinkel en de wasserette is een doorgang, er is geen stoep, de doorgang is net als Berlijn en het gebied tussen Amsterdam Centraal en de ponten naar Noord een soort shared space, planologentaal voor zoek het maar uit. De doorgang leidt naar een parkeerterrein dat aan alle kanten door hoge, blinde muren omringd wordt. Ik vermoed dat de imposante, wel tien meter hoge blinde muur aan de linkerzijde wel eens onderdeel va ons gebouw zou kunnen zijn. Op deze parkeerplaats, die als een eiland in het huizenblok ligt, staat het Amerikaans aandoende pand van de supermarkt, naast de trap die naar een blijkbaar hoger gelegen klimhal leidt.

Ik nader de supermarkt. Voor de deur in het halfduister staat een grote zwarte hond. Ik probeer hem eerst te ontwijken, en hou hem argwanend in de gaten. Dat is niet nodig. Het is een lieve hond.

 


Daan Doesborgh (1988) is schrijver en redacteur van Tirade. De maand september brengt hij door in Berlijn. Op Tirade.nu blogt hij elke zondag over wat hem op is gevallen.

Kleine Joseph Mitchell cursus in 4 stukjes: week 1. Antropoloog

Aan de rafelranden van mijn stad, Amsterdam, liep ik door een arboretum, een museum voor bomen waar in dit geval toevallig ook veel mensen begraven liggen. De Nieuwe Ooster. Ik noteerde gezien te hebben onder meer: De Japanse Zelkova, de Tranenden, Finse Meelbes, Roomappel-Pawpaw, de Doornloze valse Christusdoorn, de Prieeliep, de Amerikaanse vogelkers, de Krimlinde, Servische spar, zakdoekjesboom, Schijncipres, Mongoolse Linde en o, nog zoveel meer. Ik deed die fascinatie op langs Hadrian’s Wall en kom er niet meer vanaf.

Om kennis te vergaren is zo’n bomenmuseum voor mij wel een aardige oplossing. Ik praat niet zo graag en bomen hoef je alleen maar te bewonderen. Als er een bordje bijstaat hoef je zelfs niemand te vragen: wat voor boom is dit?

Als Joseph Mitchell door de stad liep waren mensen zijn doelwit, vreemde vogels vooral, hij wilde mensen leren begrijpen en leren kennen. Over een maand verschijnt het levenswerk van Joseph Mitchell bij twee uitgevers, bij Lebowski en bij Van Oorschot. We hebben zijn oeuvre opgedeeld omdat we vonden dat we er samen meer aandacht voor konden vragen, en omdat we gewoon allebei een Mitchellboek wilden maken. Die hard fans. Nu heb je dus de eigenaardige en leuke gegevenheid dat Van Oorschot u van harte aanraadt vooral een Lebowski boek te kopen, en vice versa. Je koopt ze trouwens het beste alletwee. Ze lijken op een tafel liggend totaal niet op elkaar, maar in de boekenkast zijn het tweelingen.

Mitchell’s reportages van de jaren ’30 en ’40, zijn evenzovele zoektochten naar de levenswijzen van een deel van zijn stadsgenoten: drinkers bijvoorbeeld, en kroegtijgers in de verhalen die rond café’s spelen, maar ook de wereld van doven en slechthorenden, de groepen Mohawk-indianen die in de bouw komen werken. Mitchell praat niet een keer een halfuurtje met iemand, maar ik denk voor de meeste verhalen zeker een keer of dertig, twee uur lang, hij praat met de mensen zelf, de mensen die met ze te maken hebben, de mensen die last van ze hebben etc. Mitchell is een stadsantropoloog met een romancierblik.

img_3802
De levende gezellig weerspiegeld tussen de vergledenen… en onderaan de Mercedes.

Aan het begin van de Nieuwe Ooster staat een paar heel grote graven die ik veronderstel zigeurgraven te zijn, of graven van leden van de Sinti of Romabevolking, zoals je nu zegt.

Sinds ik Mitchell gelezen heb weet ik waarom er op dit graf een Mercedes staat. Ik las nooit kleurrijker portretten dan die van Mitchell over de Gypsykings in New York  schreef. Oordeelloos, informatief, uitputtend, veelomvattend,  intrigerend, hilarisch, nadenkend.

‘De Machwaya zijn grote-autozigeuners. Ze rijden in Cadillacs, Packards en Lincolns. De andere zigeuners hebben een gezegde dat als een Machwaya zou moeten kiezen tussen een gloednieuw Ford en een oud barrel van een Cadillac waarvan je al moeite hebt hem aan
de praat te krijgen, hij voor de Cadillac zou kiezen.’ (uit: McSorley’s wonderbaarlijke saloon, vertaling Dirk-Jan Arensman)

Naar Mitchell 2

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Consolidatie

img_2361Gisterenavond at ik met mijn oude vriend Jasper. We zien elkaar zo’n drie keer per jaar en maken daarvoor afspraken die we steevast verzetten voordat ze uiteindelijk doorgaan. De traditie is dat ik zijn verjaardag vergeet en hem de dag erna bel en doe alsof het zijn verjaardag is. Jasper kan het nooit laten me te verbeteren.

‘Nee, dat was gister,’ zegt hij dan in zijn immer opgewekte toon. ‘Maar leuk dat je belt.’

Aangezien ik vorige week jarig was nam hij me mee naar Kaagman en Kortekaas. Mocht je er nog niet geweest zijn: doen. Zowel qua keuken als bediening iets bijzonders. Een liefdevolle zaak. Jasper vond het er meteen leuk, en zoals ik hem ken zal hij er binnen twee weken alweer zitten.

Omdat het takkewarm was aten we buiten in de steeg, op een bankje met twee brede leuningen die eigenlijk voor aperitieven zijn bedoeld. Telkens als we een nieuwe gang kregen moesten we ons van elkaar vandaan draaien om te eten voordat we verder konden praten. Het was dan even stil, maar meer omdat het eten zo goed was dan omdat we niets tegen elkaar te zeggen hadden.

Het is een bijzonder iets om een oude vriend drie keer per jaar te zien. We kennen elkaars kinderen niet echt en spreken elkaars partners nooit. Wat Jasper weet over mijn leven is wat ik hem vertel. We zijn ongelooflijk comfortabel met elkaar en tegelijkertijd nauwelijks op de hoogte.

Ergens rond het eerste hoofdgerecht (kalfsmergpijp met rauwe langoustine, godbetert) vertelde ik mijn vriend dat ik de laatste tijd wat keuzes heb gemaakt; dat ik bezig ben met hoe ik de rest van mijn leven wil doorbrengen, en minder zoek naar grootsheid en meeslependheid. Dit klinkt misschien ouwelijk voor iemand van 43 jaar, maar Jasper en ik zijn tegenwoordig ouder dan zijn broer Martijn en mijn vriend Gijs ooit zijn geworden.

Jasper schoof zijn lege bord van zich af, stak een sigaret op en hoorde me aan. Na al die jaren rookt hij nog even onwennig als toen we er samen mee begonnen. Het is – wat mij betreft – een van zijn charmes geworden.

‘Dat lijkt me een heel goed plan,’ zei hij toen ik was uitgepraat, en door de vertrouwde opgeruimdheid in zijn stem leek het opeens mogelijk dat ik hem over vier maanden zal vertellen dat mijn keuzes goed zijn uitgepakt.

________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verschijnt zijn nieuwe roman Het jasje van Luis Martín.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Steve McQueen in de apotheek

Ik weet niet of het komt doordat er minder toeristen en meer locals op straat zijn, of omdat de woningen hier groter zijn en dus meer geschikt voor gezinsuitbreiding, maar ik zie buitengewoon veel baby’s en honden op straat. Dat, en apotheken. Dat zal weinig met gezinsuitbreiding te maken hebben, ik vermoed dat wat bij ons een drogist is, in Duitsland altijd een apotheek heet. In ieder geval kom je deze drie-eenheid van het Berlijnse straatbeeld voortdurend in allerlei samenstellingen tegen. Een baby en een hond. Een apotheek en twee honden. Een baby en drie apotheken. Waarom zou je drie apotheken op hetzelfde kruispunt openen?

Op 8 september was wereldwijd de première van One More Time With Feeling. Het plan van regisseur Andrew Dominik was om Nick Cave & The Bad Seeds te volgen bij het maken van hun nieuwe album. De film is uiteindelijk inderdaad een registratie geworden van de totstandkoming van Skeleton Tree, maar met een onvoorziene, overrompelende toevoeging. Tijdens de opnames van zowel het album als de film viel Cave’s vijftienjarige zoon Arthur van een klif. Hij overleefde de val, maar bezweek ter plekke nog aan zijn verwondingen.

Sinds zijn vorige album, Push The Sky Away, is Cave een hele interessante weg ingeslagen. Het wordt steeds moeilijker om zijn teksten niet als poëzie te zien, omdat ze steeds minder narratief worden, omdat hij steeds meer praat in plaats van zingt, en omdat ook de muzikale kant van de nummers steeds verder van een klassieke liedstructuur afdrijft. Veel nummers lijken nog het meest op gedichten met een soundscape-achtige begeleiding. Beelden gaan voortdurend in de herhaling: in de meest memorabele tekst uit de film buitelen de elementen Steve McQueen, de Burj Al Arab en een bromvlieg in steeds wisselende constellaties om elkaar heen.

Zittend in de bioscoop werd ik opnieuw in dat idee ondergedompeld. Op de film als film is behoorlijk wat aan te merken, maar dat vergeet je voortdurend dankzij de overweldigende muzikale, literaire en dramatische aanwezigheid van Nick Cave, de bijzondere, openhartige rol voor zijn vrouw en andere zoon en de betoverende vriendschappelijkheid van Cave’s rechterhand: de kleine papieren sjamaan Warren Ellis, een punkviolist met het voorkomen van Raspoetin die soms in zijn eentje verantwoordelijk lijkt te zijn voor de unieke sound van de Bad Seeds.

Eenmaal weer op straat was het donker, alle baby’s waren in de huizen opgeborgen, de apotheken waren dicht, maar de honden liepen nog over straat, en ik dwaalde naar huis als Steve McQueen de bromvlieg, in rouw, in Berlijn, en van een klif naar beneden stortend.

 


 

Daan Doesborgh (1988) is schrijver en redacteur van Tirade. De maand september brengt hij door in Berlijn. Op Tirade.nu blogt hij elke zondag over wat hem op is gevallen.

Reisschrijven op z’n best – Bruce Chatwin

Zondag besloot ik dat het uit moest wezen met half werk en kocht ik op het het internet alles wat los en vast zat van Bruce Chatwin. Ik ben halverwege zijn In Patagonia, en blijf me maar verbazen over wat Chatwin precies doet, en hoe hij het doet.

Ik heb een jongen gekend die met grote verbazing mij voor gek verklaarde als ik op reis ging en een hoop boeken meenam: ‘ Je gaat toch niet 10.000 kilometer reizen om daar dan in een boek te gaan zitten lezen dat je ook hier kunt lezen.’ Toch is dat precies wat Chatwin doet, Chatwin bereist niet alleen het land, maar eveneens de geschiedenis van dat land, je zit vrijwel meteen op minstens twee niveau’s van een streek. In Songlines – zijn wonderschone boek over Australiëwaren dat dus niet alleen het reizen door Australië, maar ook en vooral het wezen van het zwerven, en de kennis van hun land dat de Aborigionals hebben opgebouwd.

In In Patagonia leert de lezer deze extreme uithoek van Zuid-Amerika kennen door de immigranten, Schotten, Britten, Spanjaarden, Duitsers, Amerikanen, hun verhalen staan centraal. Het boek speelt dan voor het gevoel van de lezer ergens tussen 1596 en 1977. Een heel omcirkelende manier van schrijven. Een andere bijzonderheid van Chatwins schriftuur is het afzien van het mededelen van emoties, dat wat een verhaal oproept laat hij volledig bij de lezer, knap is dat, en effectief. Voorts hanteert hij een heel eenvoudige strategie van voortstuwing in het verhaal: hij noemt aan het einde van een hoofdstuk iets heel onbekends, bijna laconiek en zonder verontschuldigend inleidende  frasen. Het volgende hoofdstuk gaat erop in. Eenvoudig, maar toch, een sterke motor. Een technisch knap schrijver, zoveel blijkt uit hoe meer je hem leest.

Een knappe man ook. Een moeilijk mens denk ik, zeer begaafd. Hij gaf een zeer goede baan bij Sotheby’s op om te reizen en te studeren, een diepgewortelde rusteloosheid te volgen. Chatwin is een reiziger, maar is voral een onvermoeibare jager op verhalen.

De bende boeken die ik op de mat vond gisteren leverde een verrassing, een fotoboek met werkelijk heel fraaie foto’s uit Chatwins camera. Dit hierboven is een ‘Log cabin in Cholila, Patagonia, built as a hide-out in 1902 by Butch Cassidy when on the run from the Pinkerton Agency.

4fa0cc5559bce-preview-620
Butch Cassidy, ploert en revolverheld

Een van de hele boeiende lijnen in In Patagonia is het leven van deze immigrant, de bankrovende revolverheld Butch Cassidy, hij heeft een eigen mythologie opgebouwd in Patagonia, vele verhalen gaan er over hem. Hij is in 1908 daar om het leven gekomen, maar zijn lichaam werd nooit gevonden…

In Amerika beweert men ook wel dat hij teruggekeerd is, en een rustig en beheerst leven is gaan lijden. Dat is  – gezien zijn ongelofelijke ploertenkop – misschien toch niet erg waarschijnlijk…

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Bijna af

Met een fijne pen maak ik de laatste dagen krassen in wat de laatste versie van mijn manuscript moet zijn.

Op 12 september, smste redacteur-slash-uitgever-Menno, moet Het jasje van Luis Martín naar de zetter. Ik vertel je waarschijnlijk niets nieuws, maar nadat een tekst bij de zetter is geweest heb je als schrijver alleen nog de mogelijkheid om wijzigingen op zinsniveau aan te brengen.

Voor het eerst sinds ik gepubliceerd word ben ik de traagste schakel in het proces dat bij de drukker eindigt. De vraag rijst waar ik bang voor ben.

Bij de uitgeverij zeggen ze dat het klaar is; dat je op een gegeven moment moet ophouden met schaven.

Mijn andere boeken waren een plezier om te maken. Het schrijven ervan ging razendsnel en ik had nergens twijfel over, zelfs niet bij het altijd zo ingewikkelde tweede boek.

Misschien vrees ik een blinde vlek omdat Het jasje zo sterk autobiografisch is.

Ja. Dat is het precies.

Waar ik boven alles bang voor ben is dat de lezer niet zal zien wat ik zie. Niet zal voelen wat ik voel. Dat hij of zij me niet zal verstaan.

Wat een verschrikkelijk vak heb ik gekozen.

 

________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verschijnt zijn nieuwe roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Ich hatte bis heute keine Anhung

De trein van Berlijn naar Amsterdam was vol. Ik had een zitplaats gereserveerd, net als op de heenweg, toen er niks klopte van stoelen & rijtuigen en ik – ook die trein was vol – in een vierzits een paar uur tussen drie mannen doorbracht die een nacht in Amsterdam hadden gefeest. De treurigste had een plastic bril in de vorm van het cijfer 30 aan zijn kraag hangen en zag vaalgroen. Zo nu en dan viel hij in slaap, om wakker te schrikken en verontrustend ruikende boeren te laten. De andere twee mannen lagen ook te pitten, de Amerikaan naast me viel soms tegen me aan en meurde naar de vloer van Paradiso toen er nog gerookt mocht worden. Toen het me lukte een plaatsje aan de overzijde van het gangpad te bemachtigen (enkelzits, ik was er zo blij mee dat ik haast een religieuze ervaring kreeg, hierbij moet vermeld worden dat ik een buitensporige angst voor brakende mensen bezit), rende de kerel met de bril om zijn nek met zijn hand voor zijn mond het treinstel uit. De Amerikaan liet in zijn slaap een harde natte wind.

Dat was dus de heenweg, op de terugweg ging alles goed, ik zat op stoel 36, naast me zaten afwisselend een lezende Japanse, een lezende Duitser en een zoet slapend persoon van onbekende nationaliteit. Ook ik las, the War of the Worlds* in vertaling van Arie Storm, soms dutte ik even in en droomde ik half van langpootaliëns. De dagen ervoor las ik De wand* van Marlen Haushofer (vertaling Ria van Hengel) en viel ik in slaap met dommeldromen over berglandschappen. De wand gaat over een vrouw die tijdens een logeerweekend in een jachthut ineens door een glazen wand van de buitenwereld is afgesloten, een beetje zoals Under the Dome* van Stephen King, maar zij is alleen met een koe, een hond en een kat, en niet met een heel dorp vol mensen. Toen de roman uit had las ik dat Stephen King, geconfronteerd met het werk van Haushofer, vertelt dat hij van haar boek (voor het eerste verschenen in 1963), niks afwist: “Damals war ich 16 Jahre alt, und ich hatte bis heute keine Ahnung, dass es überhaupt existiert.”

20160905_122759

Marswezens, wanden, een omroepbericht: deze trein stopt in Bad Bentheim en zal niet verder rijden wegens een probleem met de bovenleiding in Nederland. Er worden bussen ingezet.

Met moeite worstelde ik me onder mijn eigen vredige stolpje vandaan. Buiten, op het busstation, reed inderdaad een bus voor. Twaalfzits. Reizigers buitelden over elkaar om er een plek in te bemachtigen, de bus reed weg en daarna kwam er een uur lang niks meer. Ik zag het samen met een Duitser en een Australiër aan, we deelden biertjes en sigaretten. Bad fucking Bentheim. Niet veel later bevond ik me met de Australiër (veellezer, loodgieter) in een taxibusje naar Amsterdam. Voor ons regende het asfalt bijna weg, achter ons zaten zes Duitse jongens die niet alleen straalbezopen maar ook idioot waren, eentje bleef me kleine flesjes kruidenbitter aanbieden, hij probeerde ze in mijn kleren te stoppen tot ik tegen hem schreeuwde, over z’n eigen kutmuziek heen, dat ik hem in z’n gezicht zou stompen als hij z’n tengels niet thuishield. Sieg Heil, riep een van de jongens een paar kilometer verder, niet omdat hij een nazi was, maar omdat zijn IQ lager was dan het alcoholpercentage van de kruidenbittertjes. In Amsterdam aangekomen vroeg de jongen waar ik tegen geschreeuwd had – hij was helemaal braaf geworden – waar ze het best konden gaan stappen. ‘Rembrandtplein’ zei ik. Daar zouden ze passen. Ik had ze ook wel uit wraak naar een debatcentrum of een verlaten plein met louter woonhuizen kunnen sturen, maar dan hadden die mensen daar ermee gezeten.

IMG_20160831_213139In het heerlijke Berlijn had ik moeten glimlachen om een muursticker omdat de leus erop (Fear everything, do nothing) pijnlijk herkenbaar was. Het is een wonder dat ik überhaupt in die stad rondliep, want om er te komen moest ik uit mijn huis, een onbekende trein in en in mijn eentje de weg naar een hotel vinden, en daarna Alweer Helemaal In Mijn Eentje Terug Met de Trein. Ik ben hopeloos, ik houd van overzicht, van mijn eigen glazen wand, ik hoef er niet zo nodig achter of onder vandaan. De hel, dat zijn de Citytrips.
Behalve dan dat het me achteraf, werkelijk waar, allemaal reuze meeviel. De enige remedie bleek onderdompeling te zijn.

 

 

*War of the worlds, H.G. Wells, vert Arie Storm, Prometheus 2005/2015

*De wand, Marlen Haushofer, vert Ria Hengel, Van Gennep 2009/2015

*Under the Dome, Stephen King, Hodder & Stoughton 2009

IMG-20160820-WA0001Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Het kinderlijk verlangen naar fonteinen

Een verblijf in een andere stad is altijd een goede manier om uit te vinden wat je eigenlijk mist aan je eigen stad, en in Amsterdam mis ik fonteinen. Zaterdag was ik op een Berlijnse vlooienmarkt rond een plantsoen. Er stonden vijf enorme, iets gekantelde sculpturen in de vorm van de industriële smeltkroezen die ik uit mijn geboortestreek ken, waar van oudsher veel gieterijen zitten. Bovenop een van de smeltkroezen stond, om een idee van de omvang te geven, een kinderwagen. Uit elke kroes klaterde een straal water in een in de bestrating uitgespaarde geul. Alle geulen liepen in een centrale geul uit, die het water naar een afvoer leidde. In Keulen, aan de Rijn, is ook zo’n mini-Neeltje Jans gebouwd, met allerlei kuilen en geulen waar stromend water zich een weg doorheen baant. Ik word er altijd vrolijk van.

In Amsterdam is water in overvloed, dat weet ik ook wel. Maar hoeveel ik ook houd van de grachten, doe mij het speelse avontuur van een fontein. Het een hoeft immers het ander niet uit te sluiten. Als straks het Rokin af is, komt daar een fontein te staan, maar wel een laffe, die vooral sijpelt. Een beetje fontein moet spuiten, of op zijn minst klateren. Je kan in Rome geen straathoek omslaan of er tinkelt weer een stroompje uit een gebeeldhouwde leeuwenbek. In Nijmegen hebben ze in een hellende straat een klein beekje door het midden gelegd. Dat doet een mens toch goed?

Als ik de burgemeester was, het speelse verlangen naar een fontein maakt dit soort kleuterredeneringen in mij los, dan zou ik het, om voor het gebrek aan fonteinen te compenseren, extra bont maken. Ik zou een mooie, brede brug uitzoeken. De Torensluis of het Koningsplein bijvoorbeeld. Een pomp de gracht in, en dan, o megalomane waterpret, een fontein op een brug. Wie weet, misschien wel met een geultje over de stoep zodat het water de gracht in klettert. Natuurlijk bij een pijler, zodat je niet nat wordt in je grachtenbootje. Maar je moet wel elke keer een beetje bang zijn dat het misschien toch spettert.

Op de kaart zag ik dat er in het Volkspark Friedrichshain letterlijk een sprookjesfontein staat, de Märchenbrunnen. Ik ga er een dezer dagen eens kijken, ik heb de fontein bewust niet gegoogeld, maar hoop op een Efteling-LSD-Anton Piecktrip. Als Eberhard dit leest: ik zou het Leidsebosje wel een mooie plek vinden.

 


 

Daan Doesborgh (1988) is schrijver en redacteur van Tirade. De maand september brengt hij door in Berlijn. Op Tirade.nu blogt hij elke zondag over wat hem op is gevallen.

De knipseldienst

Zouden ze nog bestaan? vroeg ik me ineens af. Bedrijfjes die aanbieden per onderwerp dag- en weekbladen te doorzoeken, en de gevonden stukken toe te sturen. Dan ontving je een keurig uitgeknipt artikeltje, meestal geplakt op een stuk karton, met op een aangehechte strook de bronvermelding. Er zal tegenwoordig vast een digitaal equivalent van zijn.* Tot een paar jaar geleden werd er goed gebruik van gemaakt. Ik heb gewerkt op plaatsen waar nog hele afdelingen archiefkasten stonden, gevuld met dit soort knipsels. (Denk aan LesterCorp uit Being John Malkovich.) Toen konden die gegevens allemaal al lang opgeslagen worden in de cloud, maar als je daarover begon deden ze net alsof je iets vunzigs zei.

Ik houd er mijn eigen knipseldienst op na. Dat wil zeggen, mijn oma houdt er een privéknipseldienst op na, en ik maak daar dankbaar gebruik van. Mijn oma kan ik niet genoeg prijzen, om ontelbare redenen, waarvan dit er een is.

In tegenstelling tot mij heeft mijn oma daadwerkelijk de tijd om de krant bij te houden. Ze leest ‘m, in haar geval de Leeuwarder Courant, dan ook van begin tot eind. Bij alles wat ze interessant acht voor mij, of voor mijn zus, ouders, oom, tante, nichten etc. maakt ze een notitie. Die artikelen scheurt ze uit en ordent ze om te verdelen. Zodra ik weer eens bij mijn ouders ben tref ik dan op de piano, keurig in een mapje, een stapel knipsels aan met mijn naam erop. Soms is ze er niet helemaal zeker van of iets echt interssant voor me is. Dan staat er ‘Marko?’ boven (soms ook geheime boodschappen). Het is haar overigens om het even: ‘Ik zeg altijd maar, als je het niets vindt, kan je het altijd nog wegdoen. Dat maakt mij niets uit.’

De reden waarom mijn oma dit doet kan ik niet met zekerheid noemen. Ik vermoed dat ze iets voor anderen wil betekenen, zoals ze altijd iets voor de mensen om zich heeft betekend. Een poot uitsteken voor een ander, ook al is het maar een klein gebaar.

In de laatste lichting zat een groot artikel over de zeventigjarige PvdA, waarin een paar leden van het eerste uur (!) aan het woord komen. Zij vertellen allemaal over het belang om je te informeren, via Het Vrije Volk, de Arbeiderspers of anderzins, zolang je maar op de hoogte bent van de wereld om je heen. Dat is de weg voorwaarts, richting verheffing, zoals mijn rode oma het ook voorstaat.

Haar knipselmap is tenslotte ook een manier voor mij om het nieuws uit Friesland te volgen. Hoewel ik er niet meer woon vormen de artikeltjes uit de Leeuwarder Courant een goede aanvulling op de NRC, die ik thuis in de bus krijg (en ook niet altijd kan lezen). Ik heb weleens overwogen om de krantenjongen van mijn oma te betalen voor een cladenstien NRC-abonnement op haar adres, maar dat betekent dat ik waarschijnlijk zelf de krant zou opzeggen. En dat is in tegenspraak met zekere idealen.

* Automatische alerts van bijvoorbeeld Google of Blendle zijn in mijn ogen echt iets anders.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.