In de slipstream van Murakami, – die zich in zo’n populariteit verheugen mag dat er complete festivals rond zijn werk uit de grond gestampt worden – bereiken nu toch ook steeds meer Japanse schrijvers het grote publiek. Na Kenzaburo Oe is Kazuo Ishiguro de eerste auteur met Japanse achtergrond die recentelijk de Nobelprijs ontving. Daarvoor hadden we in 1968 nog Yasunari Kawabata. Drie Groten dus. Maar vergeet het Japanse bibliotheekje van Coppens & Frenks niet.
Ishiguro’s debuut A Pale View of Hills, is een opmerkelijk Japans verhaal, dat zich vooral in het naoorlogse Nagasaki afspeelt. Een opvallende overeenkomst met werk van bijvoorbeeld Murakami is een dunne grens die het verhaal soms scheidt van het surrealistische of horror-achtige. Duister is het hier en daar.
In februari verschijnt bij Van Oorschot Junpei Gomikawa’s Menselijke voorwaarden een zeer omvangrijke en buitengewoon Japans meesterwerk in een vertaling van Jacques Westerhoven. Nu al in de winkels dit boek van Jun’ichirō Tanizaki: De brug der dromen.
Zijn essay Lofzang op de schaduw is terecht befaamd, al was het alleen maar omdat je je in een Europees essay zo moeilijk kunt voorstellen dat er pagina’s lang de lof gezongen wordt van lekker op het schijthuis door de kieren heen naar het bos kijken. Een verfrissend architectonisch essay dat je ook weer eenvoudigweg doet uitzien naar het duister. Maar veel van zijn verhalen zijn verrassend. Ik vond in deze bundel naast het geweldige voorwoord van Jos Vos, de vertaler – zo lees je maar weinig voorwoorden – de verhalen De brug der dromen, en Het geheim, Omtrent mijnheer Van de Groenheuvel echt heel bijzonder.
In dat laatste verhaal schrijft een regisseur in zijn testament aan zijn knappe vrouw die zijn muze en belangrijkste actrice was een ontmoeting met een man die veel meer van zijn vrouw bleek te weten dan hijzelf. Wat met een onschuldig tekeningetje van het precieze kuiltje in haar kin en de loop van haar hals begint, eindigt in een verrassend onaangename apotheose. een profetisch verhaal over massacultuur.
Wanneer je eerst het schaduwessay leest en dan de rest, dan valt de schaduw van dat essay over alles heen, het is een vast motief in Tanizaki’s werk. Duister en schaduw als ruimte voor verlangens en dromen. Maar ook een platonisch besef het echte leven niet te leiden. Ook die van de perverse zakenman in het filmverhaal:
‘Als je iemands hele lichaam kent, behalve een of twee delen, kun je daaruit opmaken hoe de rest eruit ziet, zoals je bij een algebraïsche vergelijking onbekende grootheden afleidt uit bekende. Aan dit principe getrouw, beweerde de man dat hij de nog onbekende delen van je lichaam had ‘afgeleid’ door alle stukjes naast elkaar te leggen die hem uit filmscènes bekend waren. Zo was hij aan de weet gekomen hoe je bilspieren in zon en schaduw werden gedompeld.’
——-
Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.