Poëzie, reizen zonder vliegschaamte

De presentatie van Roberta Petzoldts debuutbundel Vruchtwatervuurlinie in Dok eerder in januari en de première van van ‘Zwervershart’ in de Roode Bioscoop gisteren hadden gemeen dat op geweldige Amsterdamse locaties voor een groot publiek voluit de poëzie gevierd werd. En dat ik, hoewel ik de twintiger jaren in Berlijn en Petersburg van bijvoorbeeld Paul van Ostaijen en Daniil Charms niet meemaakte,  toch voelen kon.

In ‘Zwervershart‘ hebben Felix Srategier, Marko Bonarius en Saskia Meijs gedichten gearrangeerd op muziek; contrabas, altviool, cello (Eilidh Martin), het New Flint Poetry Orchestra. Prachtig werk van Boris Ryzhy, Gerrit Achterberg en Ed. Hoornik en  Paul van Ostaijen en Hugo Claus, Carlos Drummond de Andrade, Ingrid Jonker en Antjie Krog,  W.B. Yeats  en Bertolt Brecht. Muziek helpt poëzie soms en hier werkt dat goed.  Om de sfeer van authenticiteit kracht bij te zetten verscheen Antjie Krog na afloop op het podium. Een waardige start van de poëzieweek. Het prachtigst was overigens een instrumentaal stuk, Lo Eterno een uitgeschreven improvisatie van drie musici op een Spaans volksliedje, huiveringwekkend wat poëzie kan doen, maar nu in muziek: direct in het hart aansprekend.

Zoals Joseph Brodsky dat kan, zonder poespas geweldig. Een dichter overigens die in dit palet nog wel thuis zou kunnen horen, hier in vertaling van Peter Zeeman en Kees Verheul het begin van

‘WIEGELIED VAN CAPE COD

voor A. B.

De oostelijke punt van het Imperium zinkt weg in de nacht. Cicaden
verstommen in het gras van gazons. Klassieke citaten
op frontons worden onleesbaar. Het kruis op een spitse toren
donkert onverschillig, net als de fles die nog op tafel staat.
Vanuit een geparkeerde politieauto in de straat
strelen de toetsen van Ray Charles je oren.

Een krab kruipt vanuit de diepe oceaan naar een leeg stuk strand,
graaft zich in in het met klodders zee(p)sop bedekte natte zand
om af te koelen en slaapt in. De klok op een stenen toren stemt
z’n scharende wijzers. Zweet blijft je van het voorhoofd lopen.
De lantaarns aan het eind van de straat zijn als de knopen
van je openhangende overhemd.’

 

Het is direct, zintuigelijk, beeldrijk en heeft de ongelofelijke kwaliteit je toe te halen naar waar het geschreven werd.

Of dat bij Brodsky nu Sint Petersburg, Florence, Venetië of Cape Cod is. Je bent daar. Brodsky maakt de wereld groot, zoals ook de voorstelling ‘Zwerverhart’  of Roberta Petzoldts debuutbundel dat doen.  Van Los Angeles naar Berlijn, naar Cape Cod naar Petersburg.

Goede poëzie is reizen zonder vliegschaamte.

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot, zit in de redactieraad van Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Brief versus dagboek

‘3 Johannes 13, 14.’ Dat schreef mijn moeder op kaartjes naar vriendinnen in pakweg 1948. Ongetwijfeld vanaf een uitje van de Jongedames Vereniging nabij Garderen op de Veluwe.

  1. Ik had veel te schrijven, maar ik wil u niet schrijven met inkt en pen;
  2. Maar ik hoop u haast te zien, en wij zullen mond tot mond spreken. Vrede zij u. De vrienden groeten u. Groet de vrienden met name.

De verwijzing naar de brief van Johannes aan Gajus was niet zozeer vroom als wel geestig bedoeld. Het vat tenslotte lekker samen. En er is in Garderen nog meer te doen.

De zendingsbrieven vormen samen met de nog twee eeuwen oudere brieven van Cicero aan Atticus de verst weg liggende voorbeelden van onze correspondentiecultuuur, waarover ik nadacht omdat ik Tijs Goldschmidt’s Onvoldoende liefdesbrieven aan het lezen en overwegen ben. Cicero schrijft een instruerende vriendenbrief, Johannes – of wie twee eeuwen na Christus onder die naam bekend was – een lichtjes vermanende zendingsbrief. Een brief heeft als literair genre alles mee. Hij is persoonlijk en vrij van vorm, ontbeert het navelstaarderige dat dagboeken kunnen hebben want de correspondent heeft een zeer klein publiek dat vermaakt of vermaand moet worden: een duidelijke ontvanger. De recente faxen van Nicolien Mizee, uitgegeven in twee bundels De kennismaking en De porseleinkast leveren op dit vlak vrijwel het beste wat de Nederlandse literatuur te bieden heeft. De brief is voor Nicolien Mizee dan ook haar ultieme genre. Haar andere werk ontsproot eraan, maar hier lag de basis: het feit dat zij al decennia lang vrijwel dagelijks een fax aan Ger Beukenkamp stuurt. Ik ken niemand die het las en die het niet geweldig vindt. Wel ken ik mensen die het niet lazen, en daar doen zij zichzelf mee tekort.

Met het navelstaren vanuit een dagboek doe ik het genre onrecht. Niet overigens mijn eigen dagboek, dat zelfs voor mijzelf verrassend gespeend is van elke soort van buitenpersoonlijke waarde. Ik heb pas dagboek kunnen schrijven nadat ik besloten had dat het niets mocht voorstellen, en dat gaat me sindsdien moeiteloos af. Er zit geen enkele valse bescheidenheid in de overtuiging dat die verzameling schriftjes voor slechts 1 persoon boeiende lectuur oplevert. Maar ik zal er nooit mee ophouden. Hele delen van mijn geheugen sterven af omdat ik de herinneringen immers heb vastgelegd. Ik zit er dus aan vast.

Dan Jules Renard. Zijn dagboek had ik liggen omdat Kousbroek er een stuk over schreef, maar schrijver SE wees me er weer eens op en ik ben verkocht. Waar brieven Mizee’s ultieme genre zijn, is het dagboek dat voor Renard. Je kunt blijven citeren, er staat geen overbodige zin in, wel veel duistere of pas na enig kraken hun inzicht vrijgevende maximes. Hij is niet pedant, liet literatuurderig, niet zanikend. Kleine stukjes helder inzicht die de kwaliteit hebben precies van toepassing te zijn op waar jij op dat moment maar net over na aan het denken was.

‘5 januari

Door zijn gebaren vooral viel hij op. Hij haalde woorden zomaar uit zijn mond en als hij ze eruit trok liet hij ze even flonkeren tussen zijn vingers, als ringen.’

Dat is de volledige dagboekaantekening van die dag in 1883. Maar wat een beeld! Als je zoiets gezien hebt en op papier gekregen dan hoef je verder ook de hele dag niets meer te doen.

De twee deskundige (en in geval van Frans de Haan bij leven, Marianne Kaas nog altijd) zeer sympathieke en met buitengemeen elegant Nederlands geëquipeerde vertalers helpen het boek een grote aanwinst te maken.

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot, zit in de redactieraad van Tirade.
Jules Renard, Dagboek 1887-1899. Arbeiderspers, 1988.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De vertellers van Helmers, tweede editie!

Café Helmers stond vol op de eerste De vertellers van Helmers. Men luisterde aandachtig en het kleine rode bankje neigde naar het midden, waardoor onze gasten lekker dicht tegen ons aan kwamen te zitten.

David Vann, die ondanks de taalbarrière was langsgekomen, bleek tussen Jan en mij in op het velours te passen. Voorlezers waren Mark Pieters, Maartje Wortel, Marian Mudder, Julien Ignacio en Herman Koch.

Hoewel we tegen zo’n topavond moeilijk op kunnen boksen, gaan we vol vertrouwen die tw6eede ronde in. Maandag 28 januari in café Helmers! Onze gasten-die-voorlezen-uit-door-hen-geliefd-werk-van-anderen zijn:

Josje Kraamer, Abdelkader Benali, Stephanie Hoogenberk, Gonny Gaakeer en Sun Li. We beginnen om 20:00, maar eerder zijn er ook al bier en nacho’s!

___________________________________________________________________________

image1De vertellers van Helmers. Vijf keer per jaar op de maandagavond. Regisseurs, acteurs, uitgevers en schrijvers die hun meest geliefde verhaal voorlezen in een huiskamersetting, inclusief schemerlamp en omazitje.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Oude angst II

Ochtend. De man bracht zijn dochter naar de crèche en fietste in het donker naar het park. Hij was zijn spoken moe.

Terwijl hij de gracht volgde, afsloeg en het plein overstak: de kosten van de verbouwing, het bultje onder zijn schouderblad dat zeker kanker was, de hypotheekbetaling van volgende maand en waar die vandaan moest komen.

Het ritueel van zijn gedachten, het afvinken van alles wat fout kon gaan.

Ze zouden zijn boek niet kopen, niemand zou verschijnen op de voorleesavond. Zijn slechte ouderschap, zijn dreigende overgewicht. De sigaretten die hij na drie bier tóch had gerookt.

Vaak zei hij tegen zichzelf dat het tot dusver goed was gegaan; dat hij geen reden had de toekomst te wantrouwen.

Hij zag zich zichzelf als kind, de angst die er ook toen al was en de bezweringen: van 2 naar 4 naar 22 keer het hoofdeind van zijn bed aanraken. Bij fout of vergissing of onzekerheid opnieuw. Hoe moeier hij werd, hoe meer fouten, hoe vaker opnieuw.

Omdat hij vijfenveertig was, wist hij die weg afgesloten. Zoiets heette dwangneurose.

De man parkeerde zijn fiets bij de ingang van het park en begon te lopen. Hij was de angst moe. Hij zette aan, volgde rennend het hoge pad langs de spoorlijn, langs het bosje waar iemand zich een jaar geleden nog verhangen had.

Hij dacht aan het donker, het touw, een woede.

De haartjes op zijn armen kwamen overeind. Een stenen kou beklom zijn rug. Hij versnelde, passeerde het bosje en volgde het pad langs de volkstuinen met daarachter het oude dorp van Sloterdijk. Zijn lijf bestond uit losse delen, klagend onder zijn wil, maar stoppen zou hij niet.

Hij rondde de begraafplaats toen de zon opkwam en de wolken boven het park geel verlichtte. Zijn hart sloeg regelmatig nu, zijn ademhaling vertraagde en zijn bril besloeg.

De angst leek opgelost, verdund in groter water; niet meer dan een droom geweest.

___________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Haunted house

Ik heb op genoeg verschillende plekken gewoond om te weten dat ieder huis zijn eigen unieke geluiden heeft, maar waarom moet uitgerekend onze etage aan het plantsoen klinken als de finale doodsreutel van een darmpatiënt die alles laat lopen? In het holst van de nacht, als M. slaapt, stel ik deze en andere vragen aan god, maar kennelijk is die te druk met verre vluchtelingenstromen om zich bezig te houden met het onrecht dat mij wordt aangedaan.

Please, Lord’, prevel ik in het donker richting het plafond. ‘Make it stop.’ Uit voorzorg spreek ik altijd Engels tegen god, want je kunt er nooit voetstoots vanuit gaan dat iedereen zich altijd maar aan jou aanpast.

Volgens M., die zowel christelijk opgevoed als ingenieur is, hebben onze huisgeluiden een verklaarbare, aardse oorsprong, maar ik bekijk de zaak gotischer: als literatuur een weerslag is van de werkelijkheid onder de werkelijkheid – en dat geloof ik – krijgt ieder piepje, ieder kraakje ineens betekenis. Een ‘haunted house’ kan vele vormen aannemen, van een behekst kasteel* tot een afbladderende nieuwbouwvilla in de suburbs** tot een vroeg-twintigste-eeuws doorzonappartement in de Staatsliedenbuurt. Beetje makkelijk om dan te zeggen dat de verwarming bijgevuld moet worden.

In het begin borrelde ons huis nog gezellig, maar sinds ongeveer een jaar hoor ik vooral blinde woede. Plotselinge, ziedende oprispingen gorgelen door de radiatoren. Withete leidingen sidderen langs de muren. In de meterkast in het trappenhuis brult en raast de geiser alsof satan zelf zich eruit wil bevrijden.

Ik ken mezelf: op zich best een leuk koppie, maar in een gemiddelde horrorfilm zonder twijfel het eerste slachtoffer. Te gay en tegenwoordig ook te kaal om het verhaal te overleven. Vroeger, in Krommenie, heb ik ook al eens een huiselijk cv-drama meegemaakt***, maar toen had ik tenminste nog een waterpomptang om me te verdedigen. Nu heb ik alleen een universeel ontluchtingssleuteltje (zie foto).

Hier moet een professional naar komen kijken; een duivelsuitdrijver met een loodgietersdiploma of een TÜV-gecertificeerde verwarmingsinstallateur met desnoods alleen een katholieke achtergrond – alles wat ik nu nog wil is een eenzame vakman met weinig vrienden die niet al te veel gemist zal worden.

Who you gonna call?

___________________

* Horace Walpole, The Castle of Otranto (1764), de eerste gotische roman.

** Bret Easton Ellis, Lunar Park (2005).

*** Ik was twaalf, teer en delicaat, maar biologisch gezien de enige man in huis en dus belast met alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, inclusief lichte loodgietersklussen.

Arjen van Lith (1971) is schrijver en doorgaans atheïst. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van brieven aan zijn kapper en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Wat vind je nou echt leuk?

Dat is zo’n ongemakkelijke vraag die je je hele leven blijft achtervolgen. Tot mijn onuitsprekelijk geluk had ik er opeens een antwoord bij. Infographics. Ze combineren een aantal fascinaties: die voor 1. feiten en onderzoek, de basis is een hele hoop gecompliceerd onderzoeksmateriaal. 2. Die voor onderwijs en vereenvoudiging: hoe maak je die grote berg informatie zo klein mogelijk, en inzichtelijk. 3. Administratie komt daar ook bij kijken: welke informatie hoort op welke hoop, hoe structureren we de informatie. 4. Die v0or analyse: als iets niet dit is, is het dat. 5. plaatjes, het is niet meer te ontkennen, ik vind boeken met paatjes nog leuker dan zonder plaatjes (voor poëzie maak ik een uitzondering. 6. fantasie of doordenken, een goede infographic legt een wereld bloot die zich laat denken als je er goed naar kijkt. Net poëzie eigenlijk. 7. Kleur een mooi gekleurde en vormgegeven infographic is veel beter dan een slecht gekleurde. Net als bij bloemen dus.

Een goede infographic is een feitelijk, de wereld openend gedicht vermomd als bloem.

Zo’n prachtig gekleurde infographic als hiernaast levert eindeloos geluk op, ik kan er echt een uur naar kijken. Dat je met het Telugu nog een heel eind komt in de wereld, en dat 800.000 mensen in Frankrijk Portugees spreken, dat maar 14 van de 242 miljoen Arabisch sprekenden Saoedisch zijn. etc etc.

Nog meer uren lol: Visual Capitalist website.

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot, zit in de redactieraad van Tirade.

 

 

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Oude angst I

Nacht. De jongen stond in het midden van zijn kamer. Hij was de spoken moe.

Het ritueel rond bedtijd, de lichten aan en uit, weer aan, weer uit. In alles even getallen: zijn bed in en uit, in en uit.

In het begin had het gewerkt, maar de bezweringen werden almaar langer, van 2 naar 4 naar 22 keer het hoofdeind van zijn bed aanraken. Bij fout of vergissing of onzekerheid opnieuw. Hoe moeier hij werd, hoe meer fouten, hoe vaker opnieuw.

Omdat hij zeven was en nog geen maanden telde, wist hij alleen: te lang.

De jongen sloot zijn ogen. Hij was het tellen moeier dan de angst. Achter hem piepte de deur van zijn kamer, daarachter de gang, de deur naar de zolderkamer waarachter –

De wind huilde rond het huis.

‘Kom maar,’ zei de jongen. ‘Kom dan.’

De haartjes op zijn armen kwamen overeind. Een stenen kou beklom zijn rug. Al zou het hem verzwelgen, hij week niet van zijn plek, zou niet opnieuw het licht aandoen, weer uit, weer aan en uit.

Van het ene op het andere moment – alsof het niet meer dan een droom geweest was – loste de angst op, een vloeistof eindeloos verdund in veel groter water. Hij opende zijn ogen, zag de schaduw achter de poppenkast, de donkere hoek boven zijn bed.

Niet meer dan donker, waren ze.

Niks meer dan dat.

___________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Philipsdorp

Nog niet zo heel lang geleden, toen ik nog werkte als Groningenverslaggever, sprak ik voor een artikel twee generaties NAM-medewerkers. Een vader en een zoon, de één werkzaam bij de gaswinner in de gloriedagen na de ontdekking van de Groningse gasbel, de ander in de huidige, gespannen aardbevingstijden.

Het gezicht van de vader lichtte op toen hij vertelde over zijn jeugd. Zíjn vader had op zijn beurt óók al gewerkt bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij, waardoor hij zijn vroege dagen had gesleten in een soort NAM-dorpje, vertelde hij, met NAM-speeltuinen, NAM-flats en speciale NAM-filmavonden. “Ik ben opgevoed door het bedrijf”, zei hij met een duidelijk positieve connotatie. De zoon, ergens in de twintig, keek stoïcijns toe.

Ik moest aan dat gesprek denken toen vorige week in NRC een interview verscheen met filosoof Jelle van Baardewijk. Als ethicus vindt hij dat bedrijfskundestudente niet genoeg les krijgen in ethiek, met als gevolg bedrijven die weinig voeling hebben met de maatschappij en weinig verantwoordelijkheid nemen. Moraliteit niet meenemen is in de bedrijfskunde volledig normaal.

Vroeger was dat volgens Baardewijk beter – toen bouwden bedrijven als Philips bijvoorbeeld hele dorpen voor haar medewerkers, vol met voorzieningen. Het ging niet alleen om een zo hoog mogelijke winst; dit was het Rijnlandse model: bedrijven keken vérder, in tegenstelling tot in de Angelsaksische wereld.

De passage haalde helaas vanwege ruimtegebrek de eindversie van het artikel niet. Jammer, want hoewel bedrijfsdorpen natuurlijk allang niet meer bestaan, is de opmerking van Van Baardewijk op een bepaalde manier volgens mij actueler dan ooit. Je hoeft de krant maar open te slaan en je ziet dat de relatie tussen maatschappij en bedrijfsleven nogal verzuurd is – de Volkskrant sprak drie weken geleden over een ‘rampjaar’ voor de bedrijfsbestuurlijke elite.

In dat licht is het antieke bedrijfsdorp het perfecte voorbeeld van alles wat bedrijven in het oog van de publieke opinie niet meer hebben: zorgzaamheid, oog voor de omgeving, een bredere doelstelling dan winst en dividenduitkeringen – ja, wellicht zelfs een zekere nobelheid. Er naar refereren, zoals Van Baardewijk bewust doet, is wijzen op een soort parallelle geschiedenis die laat zien hoe bedrijven zouden kunnen zijn.

Een woordvoerder van de NAM vertelde mij in 2017 hoe het Drentse oliedorp Schoonebeek eigenlijk nog steeds een bedrijfsdorp was van de gaswinner. Er waren nooit bevingen geweest, wel allerlei voorzieningen opgetuigd.

Zijn bijbedoeling was duidelijk dat ik er een artikel over zou schrijven: hij begreep maar al te goed dat de zorg voor de gemeenschap een van de weinige positieve, menselijke frames was die je omtrent de NAM kon bedenken. (De ironie dat de NAM iets verder naar het noorden inmiddels dorpen afbrak ontging hem waarschijnlijk – of hij hoopte dat het mij zou ontgaan).

Toch kun je je afvragen of al die nostalgie terecht is. Het is zeker aantrekkelijk om te mijmeren over de miljoeneninvesteringen in huisvesting die werden gedaan. Maar het lijkt me eerlijk gezegd naïef van Van Baardewijk – die overigens volop goede punten maakt in het interview – als hij zegt dat het bedrijfsdorp een kwestie was van verlicht leiderschap dat we vandaag de dag missen. Want maak je een werknemer niet nogal afhankelijk, een bedrijf veel te machtig?

In zijn autobiografisch getinte roman De Gevarendriehoek schetst A.F.Th. van der Heijden een indruk van een jeugd in het Philipsdorp bij Eindhoven. Hij doet dat op een luchtige toon, frivool, maar doorspekt het relaas met meer sinistere onderdelen. “De brave en gezagsgetrouwe Van der Serckt, net als alle werknemers van communistisch gecomplotteer verdacht, werd van meet af aan geschaduwd door de Philipspolitie, die naar de geheime politie in post-tsaristisch Rusland algemeen de Tsjeka heette. Een eufemisme, volgens enkele overlevenden.”

Even verderop wordt het dorp expliciet neergezet als een methode om werknemers niet té marxistisch te laten worden. “’t Geheim was dat Flipse [Philips] ervoor zorgde dat ‘z’n mensen’ niet vervreemdden… niet vervreemdden van hun werkgever.”

De passages mogen dan tot de meer hyperbolische van het hoofdstuk behoren – de tiener Van der Heijden had duidelijk een scherper oog voor de donkere randjes van een bedrijfsdorp dan menig ander. Meer ethiek in het bedrijfsleven: ja, graag. Maar dat vroeger alles beter was, is – zoals bijna altijd bij dit argument – denk ik toch een misvatting.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Florence Price en Hans Tentije

Het geheugen heeft het als een Kodachrome uit het midden
van de jaren dertig wazig, pastelzacht ingekleurd –
logies of onderdak bleek er niet te vinden, de weduwen die elders
hun leegstaande kamers graag verhuurden
sloten hier deuren en gordijnen voor het goed en wel
was gaan schemeren

 

is een citaat* uit een van de drie bundels die ik deze kerstvakantie las van Hans Tentije. Wat een dichter! Het echode nog wat na toen ik in de truttenschudder van Greenwheels op 1 januari de Veluwe opscheurde om nieuwjaar te gaan wensen. Op de radio het eerste deel van de eerste symfonie van Florence Price, een aanvankelijk vergeten en langzaamaan herontdekte klassieke componiste van Afro-Amerikaanse komaf.

In een huis als hierboven beschreven ontdekten nieuwe bewoners op zolder een verzameling dozen met bladmuziek. Een goed deel van het oeuvre van Price is pas sindsdien bekend. Vergeten was ze misschien ook door deze reden, zou ze zelf mogelijk hebben bevestigd: “My dear Dr. Koussevitzky, To begin with I have two handicaps—those of sex and race. I am a woman; and I have some Negro blood in my veins.”

Luister hier haar tweede vioolconcert uit 1952.

 

Alex Ross heeft daar in zijn in zijn herontdekartikel in The New Yorker wel wat commentaar op:

‘The anachronisms in Florence Price’s music are, in the end, no flaw. Listening to her, I have the uncanny sense of hearing the symphonies and operas that women and African-Americans were all but barred from writing during the Romantic heyday, when the busts on the piano were being carved. She seems to speak from an imaginary past, from an alternative history of an America that lived up to its stated ideals. Frederick Douglass, in his great speech “What to the Slave is the Fourth of July?,” said, “We have to do with the past only as we can make it useful to the present and to the future.” In music, too, we can use the past to build a less imperfect world.’

Tentije laat zich na mijn Sebald-lectuur heel goed in een zelfde gebied lokaliseren. Tentije spreekt als Sebald, als Florence Price, vanuit een imaginair verleden, hij herschept de geschiedenis. Dat dat kan, bedacht ik op de A28, vormde een hoopvol begin van dit jaar.

Toen ik stilstond  bliebte de telefoon en plaatste een grap per app me weer op de grond, waarop Trump: ‘Because of me it’s now 2019. That’s the highest number year ever. Much higher than Obama.’

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.
*uit het eerste gedicht van ‘West Somerset’ uit Gissingen, gebeurtenissen, De Harmonie, 2013

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.