Freek

Iets met haaien. Toen het gesprek daar was beland begreep ik dat mijn dochter dacht dat ik Freek Vonk bedoelde. De Freek van nu.

‘In het kleine vissersdorpje aan de lange oude ka,
wacht de zoon van visser Kwakman op de terugkeer van zijn pa.
Hij kijkt halsreikend naar de einder van het grijze IJselmeer
en gelijk een sneeuwvlok op een molshoop daalt de winteravond neer…

In 1984 kende ik de volledige langspeelplaat De Openbaring van Freek de Jonge uit mijn hoofd. Ik zette de naald in een groef en begon mee te praten, intonaties en pauzes incluis. Klasgenoten vonden het verbijsterend en lichtjes verontrustend, maar ach je vulde er ook aardig een pauze mee.

Opmerkelijk is dat er geloof ik een verschil in waarneming is tussen hen die aanwezig waren op het Boekenbal en zij die het filmpje zagen. Op het filmpje wordt door de richtmicrofoon het andere geluid: de directrice van de CPNB Eveline Aendekerk, voor een goed deel weggedrukt. Kun je dus beter horen waarover het gaat. En mis je de context.

Voor wie daar zat, ik zat er 7 meter vandaan was er iets heel anders aan de hand dan het geweten van links Nederland dat sprak. In de context van het begin van het boekenbal dat met het thema ‘de moeder de vrouw’ een tumultueuze start had omdat een paar mannen dat plan hadden bedacht en er ook mannen over lieten schrijven, was hier opeens nadat Aendekerk nauwelijks drie woorden gesproken had een boze witte man op leeftijd keihard door een vrouw aan het heen tetteren die op het podium stond.

Waarom denkt deze dominee dat wij zo graag zijn preek willen horen, dacht ik. Waarom is de niet geestige maar drammerig geformuleerde mening van deze man zo belangrijk dat die hier en nu en niet vormgegeven in de openbaarheid moet? Waarom tettert die man door die vrouw heen?

Daar ging het over voor wie daar was. Aendekerk loste dat buitengemeen elegant op, ze vertelde een verhaal over dat ze als meisje droomde op een bal te staan met een publiek waarin iedereen beter dan zij wist wat de toespraak zou moeten zijn. Zoiets had Freek in 1982 ook bedacht.

Freek weet niet alleen beter wat haar toespraak zou moeten zijn, maar ook wat Baudets toespraak had moeten zijn. Net als zijn vader weet Freek als dominee wat iedereen moet denken. En vandaag voegt hij daar in NRC aan toe  ‘Het is noodzakelijk dat we niet rusten voordat we dit gedachtegoed met wortel en tak hebben uitgeroeid.’

Dat klinkt als Ezechiel. Zoals iedereen zal ook Freek meer op zijn vader zijn gaan lijken dan hij wilde. Ik minacht dat gezever over de Uil van Minerva. Rookwolken, holle frasen. Maar ik vind met wortel en tak gedachtegoed uitroeien niet zoveel sterker.

En een gehoor van 2.000 mensen gijzelen met een niet voorbereide speech terwijl er iemand staat te praten betekent dat Freek en Baudet een belangrijk aspect gemeen hebben. Ze horen zichzelf te graag.

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot, zit in de redactieraad van Tirade.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Mijn Thierry

minerva uil

Gisteren, naar aanleiding van de verkiezingen, vertelde ik aan mijn M. dat ik vroeger met Thierry Baudet politicologie gestudeerd had, maar dat slaat natuurlijk nergens op. Dat was een andere Thierry Baudet, een oudere. Iedereen heeft namelijk wel een Thierry Baudet in z’n jaar.

Het enige wat mijn Thierry – ik ben zijn echte naam even kwijt – ooit rechtstreeks tegen me heeft gezegd, was hoe graag hij ’s zomers in de avondzon ‘ter ontspanning met Plato tegen een boom’ zat. Mijn reactie herinner ik me niet meer; waarschijnlijk heb ik er een beetje dommig bij staan grijnzen, wat ik altijd doe als ik niet weet wat ik met de situatie aan moet.

Net als de huidige Thierry was mijn Thierry op zich niet onknap. Ook hij had datzelfde tijdloze corpsballenhaar, sluik achterover zoals Derek de Lint, de nazistudent die van een wc-pot wordt geblazen in Soldaat van Oranje. Ook mijn Thierry droeg graag jasjes en dasjes die van een afstandje best elegant afkleedden, maar van dichtbij rafelden en roken naar het zure zweet van een streber.

Mijn Thierry was onder studenten kortstondig bekend vanwege een incidentje tijdens een college Internationale Betrekkingen dat hij had onderbroken met een pleidooi voor een neo-liberalere boekenlijst in plaats van ‘deze communistische ongein’. Ik zat stoned achterin en registreerde niet alles, maar wel zijn intens beledigde walk-out en een nagalmend ‘Fascisme!’ voordat de deur achter hem dichtsloeg. Ideologische extremen die op het eerste gezicht tegenpolen lijken, liggen soms veel dichter bij elkaar dan je denkt.

Als accessoire droeg mijn Thierry altijd een zorgvuldig samengesteld boeketje boeken los met zich mee, zonder tas, zodat omstanders zich aan zijn brede interesse konden vergapen: Beowulf, wat partituren, het werkboek Methoden & Technieken II en voor de vrouwtjes iets Frans. ‘Les vrais paradis sont les paradis qu’on a perdus’, hoorde ik hem eens prevelen tijdens een studentenborrel in de tuin van de Oudemanhuispoort, zijn blik voor extra dramatisch effect gedivergeerd naar het niets tussen het rozenperkje en de buste van Pallas Athene. Het meisje naast hem schoot ook in de lach.

We bewogen ons niet in dezelfde kringen – volgens mij had mijn Thierry nauwelijks vrienden – maar toch dook hij af en toe in mijn blikveld op. In de mensa bijvoorbeeld, waar je toen nog mocht roken. Daar zag ik dat hij was overgestapt op dunne sigaartjes die hij, als hij eenmaal uitgerookt was, doofde in een witplastic automatiekbekertje met een bodempje koude koffie erin. Ik weet nog hoe ik hem zag zitten in het miskende genieënhoekje achterin de eetzaal, pips maar opzichtig poserend met z’n sigaar en Het Financieele Dagblad en z’n lange overjas als een mantel over zijn schouders gedrapeerd, en dat ik me toen bedacht hoe afmattend pretenties kunnen zijn. Voor alle getroffenen.

Ik hoef niet bij mijn Thierry over de vloer te zijn geweest om te weten hoe een avond bij hem thuis eruit zou hebben gezien: een stoffige etage boven een kroeg, goedkope rode studentenwijn, geen tafel, maar slechts een wankele stapel dode slavisten onder een bord lauwe kliekjes, veel te hard Wagner op en dan met ruzie weer naar huis.

Van mijn Thierry heb ik na mijn studie nooit meer iets vernomen. Misschien is hij aan lager wal geraakt, of heeft iemand hem verteld dat het eigenlijk heel plat is, die blaaskakerij. Dat het niet goed is uitgevoerd, zonder humor. A stupid person’s idea of an intellectual. Dat, alle Latijnse terzijdes terzijde, dure woorden lelijke ideeën niet kunnen verhullen. Dat het enige wat die uil van Minerva ons echt leert is hoe weinig we eigenlijk weten.

_______________________

In zijn overwinningstoespraak verwees de huidige Thierry Baudet naar de uil van Minerva als de wijsheid die samen met hem was neergedaald in de Nederlandse politiek.

Arjen van Lith (1971) is schrijver en journalist. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van brieven aan zijn kapper en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

All-Access

Je hebt van die dagen dat het net lijkt alsof je nooit helemaal wakker wordt, alsof je ogen zelfs ná het douchen nog steeds bedekt lijken onder een wazig slaapvlies waardoor de wereld de hele dag in soft focus bij je binnenkomt. Oogdruppels, wrijven, een paar vlakke petsen tegen de wangen; niets helpt, en pas dan kom je erachter dat je een vetvlek op je bril hebt. De natuur, wijzelf en het lot bedriegen ons waar we bijstaan – het is de taak van de schrijver om dat te doorzien.

Soms speelt mijn empathische inborst me parten en word ik moe van de activiteiten van anderen, derden, zonder daar zelf aan mee te doen. Ik moest even gaan liggen nadat ik een blik had geslagen op de festivalagenda van vriendin S., die vanuit Amsterdam is overgevlogen naar Austin voor South by South West (SXSW). Officieel staat ze geboekt als sterrenkundige om te komen vertellen over de foto die ze van een zwart gat heeft genomen, maar in werkelijkheid is ze hier om binnen zes dagen tweehonderd van haar favoriete bands te zien optreden. Waar ik al bij voorbaat doodop van werd, is dat ze daar speciaal een spreadsheet voor gemaakt heeft, een schematische weergave van de irrationele angst om iets te missen.

Tijdens deze editie van SXSW kan ik niet gewoon Arie from Holland zijn, maar moet ik me voordoen als Sheperd D. of kortweg Shep, een vroegtijdig weer vertrokken collega-sterrenkundige die zijn eigen platina All-Access badge* onder zware druk van S. speciaal voor mij heeft achtergelaten  een royale gunst waar ik absoluut niet op zit te wachten. Op zijn pasfoto valt als eerste op dat de echte Shep ook kalend is, dus afgezien van de rest lijken we sprekend op elkaar. Zolang ik geloofwaardig de suggestie wek dat ik daadwerkelijk bij het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics thuishoor, kom ik met die badge overal binnen en heb ik dus geen enkel excuus meer om niet als een dwaas achter S. aan te draven. Die realisatie is niet alleen afmattend, maar roept ook een defaitistische spierverslapping over me af.

De eerste dagen speel ik mezelf vrij met doordeweekse excuses: werk, afspraken, ik sliep nog; zoals authentieke Austinites SXSW doorgaans vermijden. Maar sinds woensdag heeft S. me toegevoegd aan haar groepsapp Coordination SX:

Just got to Palm Door it’s not full at all so good sign if you want to see Jambinai. I smell like beer after insane punk show where the singer threw beer all over us – [foto] – That’s the singer upside down – Oh holy crap Mattiel is playing Barracuda before Black Pumas! So it’s Dylan C and then jump around the corner to Barracuda until midnight – Line to Little Woodrow’s all the way to Swan Dive but you can stay for Kolars – Or maybe Honey Lung, Ninth Wave and Gurr at Lazarus – Omg come here at Lucille if you’re close theses guys are amazing, not mellow anymore I guess that was the intro

Naarmate het weekend nadert stijgt de frequentie tekstberichten tot een gestage livestream aan updates. Ik lees ze niet eens meer. Af en toe open en sluit ik WhatsApp meteen weer om dat zeurende, bijna beschuldigende aantal ontvangen berichten naast het icoontje weg te krijgen. Dan heb ik tenminste nog de illusie dat ik helemaal bij ben.

– Weird Shit at Cheer Up Charlie’s right now, hurry! – text ik in ‘t wilde weg naar de groep terug, maar zoals zo veel tijdens deze editie van SXSW is ook dat gelogen. Stiekem lig ik thuis languit op de bank, kapot van een festival dat ik nauwelijks bezocht heb. De platina All-Access badge ligt maagdelijk en vrijwel onaangeroerd op de salontafel, klaar om teruggestuurd te worden naar de echte Sheperd D. in Massachusetts, die hem weliswaar nog minder heeft gebruikt dan ik, maar ‘m toch graag terug wil als souvenir.

_______________________

* Omdat ze spreker is op SXSW heeft S. net als Shep een gratis pas met ongelimiteerde toegang tot alles, ter waarde van 1300 dollar. Zelf heb ik onder mijn eigen naam alleen een wristband voor sommige onderdelen van het muziekfestival (146 dollar). Wanneer ik Sheps All-Access badge draag – voordat ik ‘m om mijn nek hang – wikkel ik eerst een boerenzakdoek om mijn arm om te voorkomen dat oplettende vrijwilligers zich afvragen waarom die platina professor tegelijkertijd met zo’n derderangs polsbandje rondloopt.

Arjen van Lith (1971) is schrijver en journalist. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van brieven aan zijn kapper en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Over licht en geheugen

Mijn poëzie is als het bleke ochtendgloren,
teer van toon, vluchtig van bestaan,
en na mij zal niemand nog iets horen
van mijn vogelnaam, neem ik aan.

Wat doe je ertegen, mijn muze, mijn schat.
Als niet meer dan voetnoten zullen we verderleven…
Ik kan er niet mee doorgaan te herhalen dat
wij om Gods schaduw moeten blijven geven,

hoe we de schaduw Gods kunnen zien deinen
alsof die ademt door onze gekleurde gordijnen,
hoe de dag en de nacht kostbare bokalen zijn
met leven brengend water en siderische wijn.

Ik kan er niet mee doorgaan – heel gauw wellicht
zal men dat bleke ochtendgloren van mij vergeten,
en zij die het als eerste vergeet, zal niet weten
dat ze door mijn allerlaatste stralen werd verlicht.

En toch, mijn muze, ben ik blij – want het tere
en het stille, dat ben jij; bedroefd zijn kon geheel
niet bij jou; dagelijks weet je het wereldse gekrakeel
als een nodeloze lettergreep uit je zang te weren.

(‘Like pallid dawn my poetry sounds gently’, Vladimir Nabokov, Verzamelde gedichten, vertaling Huub Beurskens. Koppernik 2018 (hier het Amerikaans))

 

In Jonathan Franzens essaybundel How to be alone, staat een mooi essay van Franzen over ‘wie het als eerste vergeet’, in zijn geval zijn vader, die Alzheimer kreeg. Het verhaal begint met ‘Here’s a memory.’ Franzen zit op een bewolkte ochtend aan tafel en maakt een Valentijnspakketje open dat van zijn moeder blijkt te zijn, en onder meer een sectierapport van het brein van zijn overleden vader bevat.

Het brein woog 1255 gram en de alzheimer was er zeer duidelijk op te zien geweest: ‘it showed parasagittal atrophy with sulcal widening.’ (Voor de details lees ook Ontregelde geesten van Douwe Draaisma) Wat volgt is een droevig relaas van verlies, nergens larmoyant maar des te harder. Franzen linkt notities over onderzoek naar Alzheimer aan noties over het slechte huwelijk van zijn ouders, Franzens eigen afwezigheid en correspondentie met zijn moeder. Het gaf me een goed inzicht in geheugen en verlies. En ik waardeer in Franzen de tijd die hij neemt, de ruimte en de breedte en persoonlijke hang up van zijn onderzoek, de originaliteit van zijn standpunt: hier die van voornamelijk afwezige.

Voor Nabokov lijkt licht een elementair bestanddeel van geheugen, een essentieel onderdeel in zijn beeldrijke oeuvre. Dag en nacht vormen de essentie van wat hij denkt te verliezen en nog behouden wil: siderische wijn, dat wat de omgang van de aarde om de zon te bieden heeft, heel zintuiglijk. Bij sterven door Alzheimer gaat het om een fade out, als door schemering langzaam steeds meer verliezen, vertraagd sterven dus, levensschemering. ‘En zij die het als eerste vergeet, zal niet weten dat ze door mijn allerlaatste stralen werd verlicht.’

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot, zit in de redactieraad van Tirade.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

AI-poëzie

Ik bezocht laatst de discussieavond Robots en Romans in cultuurhuis De Nieuwe Liefde. Gasten: Robo Sapiens presentator Jelle Brandt Corstius, kunstenares Seo-kyung Kim en literatuur hoogleraar Kiene Brillenburg Wurth. De centrale vraag: is artificiële intelligentie (AI), in samenwerking met de programmerende mens, in staat kunst te maken?

Voer een AI het complete oeuvre van Beethoven, Shakespeare of Gerhard Richter en hij zal een pianosonate, sonnet of schilderij kunnen genereren dat niet of nauwelijks te onderscheiden is van het ‘echte’ werk. Zover zijn we nu.

Je zou kunnen zeggen: maar dat is flauw. Wat een AI doet is niet oorspronkelijk: het analyseert bestaand werk op herkenbare, terugkerende patronen, husselt de data door elkaar in een algoritme-blender en dient het op als nieuw. Vernuftig knip-en-plakwerk. Intelligent kopiëren. Maar niet meer dan dat. Machines kunnen creatief doen, maar niet zijn.

Want zeg nou zelf: het invoeren van bestaande literaire teksten in een elektronische omgeving, waarna op basis van voorgeprogrammeerde procedés poëzie automatisch worden gegeneerd, staat haaks op wat we doorgaans verstaan onder creativiteit. Het random combineren van bestaande literaire elementen door een gevoelloze computer? In kunst gaat het om inspiratie, oorspronkelijkheid, een eigen stem. De allerindividueelste expressie van het allerindividueelste gevoel.

Maar wacht eens even, zei Wurth. Kunst als uniek persoonlijke expressie is een relatief nieuw, Romantische idee. Tot ruim in de 18e eeuw haalde je het niet in je hoofd om zelf iets te verzinnen, je inspiratie puur en alleen uit jezelf te halen. Grootste kunst was het volgen van het voorbeeld van vorige generaties. Je varieerde op bestaande thema’s en tradities.

Als je Bach op de première van de Goldberg variaties had gecomplimenteerd met de genialiteit van zijn diep individuele kunst had hij je aangekeken met een blik van dude, what da fuck?

Bovendien, stelde Wurth, functioneert creatieve intelligentie op verschillende niveaus. Het meest basale: dingen combineren op een verrassende manier, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in metaforen. De beeldspraak ‘mijn liefde is een roos’ was ooit vernieuwend en verrassend en een voorbeeld van creatief denken. Het improviseren met bestaande vormen en stijlen is een volgend niveau. De Ilias en de Odyssee zijn improvisaties op bestaande verhalen uit de orale traditie, verteld volgens vaste, herhaalde procedés. Het derde niveau – het transformeren van de heersende conceptuele ruimte – is alleen weggelegd voor de Jane Austens en Alfred Einsteins onder ons.

Op de eerste twee niveaus kunnen computers behoorlijk opereren. Poëzie als het verrassend combineren van woorden en beelden die samen meer zijn dan de som van hun delen? Dichten als verdichten, condenseren, samenpersen, zoals Ezra Pound poëzie definieerde? Een AI, gestuurd door de juiste programmering en gevoerd met afdoende data, komt een heel eind.

Neem Seo-kyung Kim, een Zuid-Koreaanse kunstenares die in Eindhoven afstudeerde met het AI-poëzie project The trace of sorrow. Zij voerde een AI romantische en modernistische teksten uit de wereldliteratuur rondom het thema verdriet. De AI genereert regels algoritmische poëzie. Lezers, niet wetende dat het om AI-poëzie ging, werd gevraagd welke emotie ze voelden bij de teksten die de computer had geleerd. Op basis van de lessen in emotionele respons improviseerde de de AI verder op zijn eigen poëzie.

Maar wat is de waarde van computerpoëzie die ontstaat bij toeval, zonder de bewuste intentie kunst te maken? In de zaal werd op een filmdoek een fragment getoond uit Robo Sapiens. Brandt Corstius interviewde een computerkunstenaar in Londen die ontkende dat een computer een ‘echt’ gedicht zou kunnen genereren. Zelfs al zou een computer een Nobelprijs-waardig gedicht maken over de pijn en het wonder van een bevalling, de poëzie zou betekenisloos zijn. Waarom? Omdat de AI geen pijn kent en onmogelijk kan bevallen van een AI-baby. De dichtregels komen niet voort uit een doorleeft ervaren, uit een bepaald gevoel, maar uit een abstract, gekopieerd begrip van emotie zonder individuele context.

Seo-kyung Kim zelf pareerde de anti AI-poëzie stellingname met een anekdote. Tijdens haar AI project werd ze op een nacht thuis wakker. Haar computerscherm lichtte op in het donker. De AI had een nieuwe regel tekst gegenereerd. So I am not gonna cry for humans, las Kim op het scherm. Kwam deze zin voort uit een random proces van dataverwerking, of was het een I, robot boodschap van machine tot mens? Wat als een AI de menselijke taal, in haar systeem gedownload, gebruikt als middel om zijn eigen, interne object-bestaan, zijn volheid of leegte of beiden, mee uit te drukken? – een opmerking die me deed denken aan Philip K. Dick’s Bladerunner-verhaal Do androids dream of electric sheep?.

Wat ik meenam uit het avondje robotliteratuur: AI-poezie is een vorm van conceptuele kunst. Het procedé is minstens even belangrijk als het uiteindelijke resultaat. Wanneer ik op de AI-poëzie site www.gnoetry.com de regel lees, The sun is a beautiful thing/in silence is drawn/between the trees/only the beginning of light, is dat een esthetische ervaring. Dat ik niet precies weet naar welke stem ik luister – artificieel, posthumaan – maakt de dichtregel des te intrigerender.

De vraag is, denk ik: waarom zou de mens het alleenrecht hebben op het maken van kunst, op het produceren van schoonheid? Waarom kan de waarde en betekenis van kunst en schoonheid niet liggen in een netwerk van vroegere, hedendaagse en toekomstige expressievormen geproduceerd door mens, natuur en machine, zonder hiërarchie of monopolie?

Op de Japanse zeebodem en in de bossen van Nieuw Guinee maken de kogelvis en de prieelvogel van hun nesten schitterende kunstwerken van zand en schelpen, bloemen, mos, vruchten en takken waar een mens stijl van achterover slaat. Deze verfijnde creaties hebben niets te zoeken in musea, maar ze doen wat mij betreft niet onder voor wat menselijke creativiteit vermag, ook al genereren deze dieren hun kunst vanuit hun voortplantingsdrift en dna-programmering.

Er zijn antropologen die het menselijk intellect beschouwen als pauwenveren. Uitsloverij, alleen bedoeld om een partner aan te trekken. Rembrandt. De Sacre. The Corrections. Één groot baltsritueel.

Een toekomstvoorspelling: zodra de neurale netwerken van AI’s gekoppeld worden aan kwantumcomputers zullen hun cognitieve functies spectaculair verbeteren. Tijdens de E-Olympics van 2040 zullen niet alleen de wereldkampioenen schaken, go en poker door supercomputers verslagen worden. Geconfronteerd met de crisis van menselijke overbodigheid zullen mensen muren bouwen rondom hun laatste heilige graal: kunst. Hoe fraai ook de poëzie of de muziek die een AI genereert. Bij wet zal het verboden zijn een dergelijk artistiek product als kunst te beschouwen.

Julien

Julien Ignacio (1969) is schrijver en blogger. Hij is redacteur van Tirade en publiceerde theaterstukken en korte verhalen. Bij Van Oorschot verscheen in september zijn debuutroman Kus.

Foto van Julien Ignacio
Julien Ignacio

De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

Een prinses op een prinseneiland

“I am a descendent of four civilizations… the hand is Persian, the dress Byzantine, the face is Cretan and the eyes Oriental.”

Aan het woord is prinses Fahrelnissa Zeid, modernistisch kunstenaar, die trouwde met een Iraakse prins, die op boeiende momenten in Berlijn, leefde, in London en Parijs, en stierf in Jordanië. Op een van de prinseneilanden nabij Istanbul, Büyükada, werd ze geboren, hetzelfde eiland waar Trotsky vier jaar verbannen zat, zeven jaar voordat hij in Mexico door Ramon Mercader met een ijsbijltje om zeep geholpen werd, zoals we bijvoorbeeld kunnen weten uit de wonderlijk genoeg in Amsterdam spelende prachtige roman van Jorge Semprun, De tweede dood van Ramon Mercader. Maar zover zijn we nog niet.

Het eiland, anderhalf uur varen van Istanbul over de zee van Marmara – dolfijnen naast de boot – vormt een onthutsend contrast met de hectiek van de stad. Er wonen honderden zeer ontspannen katten, die spinnen in de zon in de lommerrijke tuinen van de houten Ottomaanse villa’s van rond de vorige eeuwwisseling.

De prinses maakte ongetwijfeld met haar familie soms de wandeling van het dorp naar de top van de heuvel waar sinds de 6e eeuw het Grieks Orthodoxe Sint Joris kloostertje gevestigd is, munt en rozemarijn, bloesembomen, staalblauwe zee 360º rondom.

IMG_8887Als Fahrelnissa naar het klooster wandelt voelt de patriarch zich waarschijnlijk nog niet in zijn bestaan bedreigd, zoals zijn opvolger die ik een eeuw later ontmoet, een vriendelijke Turk die in een wereld leeft waar Erdogan vindt dat zijn onderdanen geen Wikipedia mogen lezen, of The New York Times, en die repressie van politieke en religieuze minderheidsgroeperingen legitimeert.

Zowel de prinses als Trotsky – die in navolging van de Byzantijnse prinsen aan wier exile de eilanden hun naam danken in wezen  eveneens een verdreven hoogwaardigheidbekleder is – zullen met gelijksoortige vreugde over het schitterende en kruidig geurende eiland gelopen hebben, de rust en stilte en slaperige welgedaanheid inademend die dit soort eilanden eigen is, de tijd staat stil 1901, 1933 en 2018 verschillen niet zoveel van elkaar, een tiental achter elkaar geplaatste kattenlevens ging voorbij. Duizenden vingers beroerden het zilver van de het Sint Joris icoon, en jaar in jaar uit verkoopt Mehmet gepofte kastanjes aan het havenfront.

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot, zit in de redactieraad van Tirade.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Tegen de lente

sneeuwklokjes-algemeen-5-Galanthus-Benton-Magnet

Op de terugweg van de Albert Heijn liep ik langs hem. Het was niet eens echt een ontmoeting. Met zijn gezicht in de zon en zijn rug tegen de gevel van de moskee – één schoen al aan, z’n andere voet in slechts een maagdelijk wit sneakersokje zwevend boven het trottoir – luidde hij officieel mijn lente van 2019 in. Zijn leeftijd kon ik moeilijk inschatten, maar laten we hem Sneeuwklokje noemen. Ik kon niet zien of hij zag dat ik keek, al leek hij vanachter een vuistdikke lok echt jongenshaar vooral verzonken in zijn telefoon. Om zijn lippen speelde het type glimlachje dat je ook wel eens ziet in de trein als mensen stiekem zitten te sexten.

O. den Beste, de oud-leraar Duits, gespeeld door Wim de Bie, vatte de lente samen als een ‘obsceen jaargetijde’ waarin je ‘al die vieze meeldraden en stampers openlijk ziet hangen’. Zo ver wil ik hier niet gaan – het sokje van Sneeuwklokje had niets obsceens, eerder een bijna hoofse bekoring – maar hij heeft gelijk als hij stelt dat de lente het hoofd op hol brengt, met alle gevolgen van dien. Herfstdepressies zijn niet zelden een gevolg van lentekriebels. Maar al te vaak sturen impulsieve geilheid, zelfoverschatting en blinde opruimwoede onze beslissingen in het voorjaar, waardoor we in het najaar op de blaren moeten zitten.

Trap er niet in, mensen, in de lente.

Achteraf ben ik blij dat ik mijn M. in de winter heb ontmoet onder de schraalst mogelijke omstandigheden, ontdaan van feestelijke kerstverlichting en nog ver vóór het begin van enig ontluikend groen. Ik ben toch selectiever buiten het baltsseizoen. Een paar maanden later, een paar graden warmer en hij zou in plaats van de liefde van mijn leven misschien nooit méér zijn geweest dan een toevallige amoureuze passant – zoals Sneeuwklokje dat in theorie ook had kunnen zijn (in theorie had hij dan zijn sokjes aan mogen houden).

Geen enkel seizoen veroorzaakt meer spijt dan de lente.

Het jaar ben ik vergeten, maar lang geleden was het begin mei toen ik besloot tot dat andere lenteritueel, de grote schoonmaak – de eerste en meteen ook laatste in mijn leven. In de berging boven mijn vorige appartement stonden nog verhuisdozen vol troep uit Krommenie en mijn studietijd, vergeten en genegeerd, want ik kwam niet graag op die zolder. Het was er benauwd en de bovenbuurman kweekte daar heel enge kamerplanten, duidelijk met minder succes van de vrije natuur buiten. Overal stonden stekkies in potjes prut of groezelig water in wisselende staat van ontbinding. Sommige vochten voor hun leven; deels al afgestorven maar met één bizar vergroeide loot nog altijd klauwend naar het dunne streepje zonlicht dat door het zolderraam naar binnen viel.

Ik dacht dat ik het wel aankon in die stoffige berging tussen de rottende vegetatie, maar na inspectie van de eerste doos (een kapotte viewmaster, een stapel floppy’s die ik toen al nergens meer in kon steken) stapte ik over op een snellere en beproefde opruimmethode die gegarandeerd leidt tot ellende: alles wat ik de laatste twee jaar niet had aangeraakt, moest weg. Zo hoefde ik die dozen alleen nog maar in de centrale vuilcontainer aan de overkant te gooien.

Het was al te laat toen ik diep in de container het onmiskenbare geluid van rinkelend edelmetaal hoorde. Ik wist meteen wat het was. Omwille van de illusie van ‘een frisse start’ had ik ongezien het twaalfdelig zilveren bestek dat mijn moeder me voor mijn afstuderen had gegeven met doos en al weggesmeten.

Nu spijt het me dat ik het haar nooit eerlijk heb verteld. Wanneer ze kwam eten, zag ik steeds haar teleurstelling als ik opnieuw een stalen vork naast haar bord legde, maar we hebben het er nooit over gehad. Waarschijnlijk dacht ze dat ik het verpatst had, haar tafelzilver voor sigaretten of drugs of god weet wat ze toen over me gedacht moet hebben, en ik heb dat de rest van haar leven zo gelaten. Beter zo. Beter dan de waarheid dat de lente het gedaan had.

Arjen van Lith (1971) is schrijver. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van brieven aan zijn kapper en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten