De emigratie (Plaza Altozano, ramen en deuren sluiten)

Ik hoor het tjirpen in de lucht en haast me de gang door, vanuit het kleine badkamerraam achter in ons zolderappartement klinkt het zingen van cicaden. Er groeien geen bomen achter het appartement, er staan gebouwen zoals het onze; vierkante platte daken beplant met antennes, een enkeling half bedekt met pannen – een stenen proeflap. De daken vormen een stille stad boven de eerste, met pleinen vol wasgoed en stelletjes die er stiekem de nacht doorbrengen onder de zwiepende masten. Elke middag loopt er een topless vrouw rondjes in de hitte, vanaf haar donkerrode huis kijkt ze me laatdunkend aan, ze zal denken dat ik haar bespied maar ik ben naar het toilet geweest, ik sta voor het raampje te luisteren. Schaapachtig trek ik de wc door.

Trappenhuisdeuren zwaaien open, jongens springen van het ene gebouw naar het andere, ik hoor ze, de wielen van hun skateboards. Maar hierboven zijn de geluiden niet wat ze lijken; de cicaden zingen niet, het zijn de elektriciteitsdraden die knetterend zoemen en de skateboardwielen blijken de motoren van stokoude airconditioners. De jongens zijn echt, lenig zoeken ze naar plekken om het donker af te wachten. Ik heb vanuit mijn kleine ruimte zicht op de bergen.

‘Sluit de ramen,’ zegt mijn echtgenoot als we het huis verlaten. Alsof we ons werkelijk op straatniveau bevinden.

Aleksandar Hemon leert me dat de burgers in een stad beschikken over een collectief geheugen. In [1]Het boek van mijn levens, schrijft hij dat wanneer je zou verdwijnen, je medeburgers gezamenlijk het beeld van je kunnen oproepen aan de hand van je persoonlijke infrastructuur: de bar waar je koffiedronk, de hoek waar je struikelde en je arm brak. Om die reden lopen mijn echtgenoot en ik elke zaterdagmorgen naar dezelfde bakker, we doen ons best om een plek te veroveren binnen het menselijk netwerk, zoals Hemon verklaart, dat uiteindelijk onze identiteit zal bepalen. En precies daarom rennen de jongens, de stelletjes over het dak, de daken kennen geen gezamenlijk geheugen, slechts een enkele vrouw in een bikinibroek en een tweede, wat oudere vrouw, staande voor haar badkamerraam, die haar hoofd tegen het kozijn laat rusten.

[1] Aleksandar Hemon Het boek van mijn levens Uitgeverij Karaat 2015

Lia Jildiz Kaptein (3)

foto: Jildiz Kaptein

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

Foto van Lia Tilon
Lia Tilon

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

Niet-bestaande gedichten I

Als je een beroep hebt, en je bent er een beetje goed in, dan hoef je in principe niet zo snel bang te zijn dat je dat helemaal kwijtraakt. Er moet heel wat gebeuren voordat een bakker die lekker brood maakt ineens objectief goor brood bakt. Zo’n omslag gebeurt eigenlijk alleen in de AD Oliebollentest – en in de poëzie.

Op 7 januari 2016 schreef ik voor het laatst een gedicht. Het was niet slecht, ik heb het daarna nog vaak voorgedragen, en het was voor mijn doen ook nog eens erg lang. Maar daarna was het klaar. Aangezien ik dichter ben (hoe lang na je laatste gedicht mag je jezelf nog zo noemen?) was dat nogal een probleem. Dat probleem heb ik in de afgelopen drie jaar op zich aardig opgelost, ik werk aan een roman, ik kan nog steeds de rekeningen betalen, maar dat wil niet zeggen dat ik me erbij neerleg dat een belangrijk deel van mij in coma ligt. Ik twijfel er niet aan dat ik op een dag het volgende gedicht ga schrijven, maar dat kan morgen zijn, of over nog eens drie jaar.

Het was J.D. Salinger die me een plan aanreikte om er misschien iets aan te doen. In Seymour, an introduction is de verteller aan het woord over zijn overleden broer Seymour Glass, de auteur van een onbekend, klein, maar zeer sterk oeuvre aan gedichten, sterk geïnspireerd op de Japanse poëzietraditie. Ik weet dit allemaal alleen maar uit Salingers boek, want Seymour Glass bestaat niet, en zijn gedichten dus ook niet. Toch wordt een aantal gedichten in het boek besproken, zonder er een letter uit te citeren, want daar heeft de weduwe van Seymour een stokje voor gestoken. Ik citeer hieronder de beschrijving van het gedicht dat de grootste aantrekkingskracht op mij uitoefende:

The other poem, the last one in the collection, is about a young suburban widower who sits down on his patch of lawn one night, implicitly in his pajamas and robe, to look at the full moon. A bored white cat, clearly a member of his household and almost surely a former kingpin of his household, comes up to him and rolls over, and he lets her bite his left hand as he looks at the moon.

Volgt een analyse van dit gedicht dat dus, nogmaals, niet bestaat. Daardoor wordt het gedicht, voor mij althans, onweerstaanbaar. Het heeft namelijk alle potentie die deze scène in zich draagt, zonder ooit iets van die potentie in te hoeven leveren in de uitvoering. Er is namelijk geen uitvoering. Hier, op het Tiradeblog, wil ik een reeks beginnen met analyses van gedichten die niet bestaan. Als ik geen gedichten kan maken, misschien kan ik dan wel al die gedichten beschrijven die niet uit mijn vingers komen, en hopen dat ik ze zo tevoorschijn kan lokken, of anders hopen dat een analyse van een niet-bestaand gedicht ook een soort gedicht kan zijn.

Wat ik na drie analyses in ieder geval alvast geleerd heb, is dat het een essentiële greep was van Salinger om die weduwe dat citeerverbod op te laten leggen. In de eerste pogingen om niet-bestaande gedichten te beschrijven, vond ik dat ik er wel uit moest kunnen citeren. Maar dan ontstaat er geen niet-bestaand gedicht, dan ontstaat er een lulverhaal rond een paar ongebruikte ideetjes.

Die eerste pogingen hadden ook vaak het karakter van een recensie, en nog een spottende ook. Het lukt steeds beter om dat eruit te schrijven, en zo sec mogelijk het gedicht alleen te beschrijven en analyseren, maar niet beoordelen. Voor de eerste aflevering ga ik valsspelen: de eerste versie van deze analyse stond zó vol citaten, dat ik ze onder elkaar kon zetten en de facto tóch een gedicht had geschreven. Maar ik vind het moeilijk te bepalen of het een goed gedicht is, dus voorlopig tel ik ‘m niet mee. Want natuurlijk heb ik in de afgelopen drie jaar wel pogingen ondernomen om gedichten te maken, die pogingen soms ook tot een voltooide tekst gebracht, maar telkens had het niet het niveau van een professionele dichter, en dat is wel waar ik op wacht. Voor nu heb ik de analyse ontdaan van citaten en herschreven. De volgende aflevering in deze, laten we eerlijk zijn, onregelmatig verschijnende reeks, wordt een echte. Een gedicht waar geen woord van bestaat, of ooit bestaan heeft.

 

 

 

Niet-bestaande gedichten I

Het gedicht met de titel ‘Moord’ valt enigszins uit de toon, een compact, wat hermetisch gedicht, fragmentarisch ook, bijna in de stijl van Tonnus Oosterhoff. Voor de oplettende lezer is het meteen al wel duidelijk dat de bosrand die in de eerste regel wordt geïntroduceerd er een is waar een akelige sfeer hangt. Als verderop iemand wordt geïntroduceerd die het koud heeft, is het onheilspellende voorgevoel al haast bewaarheid geworden.

Maar die akelige sfeer zit ook al meteen in de eerste regel, waar in het woord bosrand al het woord bosbrand verstopt zit. Er is maar één achteloos weggeworpen sigaret voor nodig en de lichte bosrand is een lichtende bosbrand, wil de dichter maar zeggen. Ook het woord ‘gewoon’, toch een woord dat normaal elke verdachtmaking weg moet nemen, maakt de zaak verdacht. Als iets écht gewoon is, hoeft dat immers niet meer te worden benadrukt. Het beeld van de snelweg die zijn adem inhoudt draagt daaraan bij.

Vanaf de tweede strofe is het steeds duidelijker mis. De regels scheppen het beeld van iemand die iets akeligs aantreft. Er wordt gehuild, maar niet meteen, en het beeld wordt opgeroepen van iemand die vertwijfeld met zijn handen zwaait, in onmacht misschien. Het gedicht prikt letterlijk en figuurlijk verder door het over schuldige naalden te hebben. Bij een bosrand denk je dan al gauw aan dennennaalden, maar het woord schuldig impliceert die ándere betekenis van naalden. De plek en de daad lopen in elkaar over.

De volgende strofe suggereert dat we hier getuige zijn van forensisch onderzoek. Een lijkzak wordt dichtgeritst, in een eerdere regel is het al begonnen te waaien, maar de rits stopt het wapperen van de lijkzak. Deze lezing wordt dan weer gefrustreerd door een regel waarin sprake is van spelen. Forensisch onderzoek en spelen zijn zo ongeveer tegenovergesteld aan elkaar, en breken komt er al helemaal niet bij kijken.

Het slot is op dezelfde manier problematisch. Wie zegt er tegen wie dat hij of zij niet moet klappertanden? In combinatie met de rits die dichtgaat denk je aan iemand die het koud heeft. Is dat het slachtoffer? Die kan niet meer klappertanden, de titel is immers ‘Moord’. Horen we hier een agent die het dode lichaam tegen beter weten in toespreekt? Moet de dode zich niet meer bekommeren om het lichaam? Of speelt de agent hier good cop tegen de moordenaar, als hij het heeft over niet bang te zijn iets achter te laten? Toe maar, laat iets achter waar we je mee kunnen pakken.

Voortdurend wordt de lezer op het verkeerde been gezet. Kijken we door de ogen van de politie, van de moordenaar, van het lijk misschien wel? Wie praat er tegen wie, en wat proberen ze te zeggen? Daarmee is dit gedicht zelf net als een lijk in het bos. Hoe langer je het bestudeert, hoe meer antwoorden én vragen het oproept. Elke theorie die tot een verklaring moet leiden, laat nog te veel losse eindjes liggen, daar aan die bosrand. Een gedicht dat nog lang een open dossier zal blijven.

 

 

Lekker makkelijk

Ik ga een schrijver de grond in boren. Met te weinig kennis, wat lui geblader in een paar boeken die ik toevallig heb liggen en een enkele grap. Omdat het kan. En omdat ik een podium heb. Dan ga ik met een been op mijn gevelde slachtoffer staan en laat ik een foto maken. De tekst waarin ik het doe hang ik als een leeuwenkop als jachttrofee aan de muur. Boven de haard. Waarom? Omdat ik er zin in heb.

Het was mijn eerste boek van Tom Wolfe, dus ik doe de man vast geen recht, maar dit is de indruk die het op me maakt. Wolfe verdiende zijn sporen in de New Journalism, en met een aansprekende roman en is een auteur van naam. In zijn nadagen schreef hij Kingdom of speech waarin hij zich verbaast over al die knappe kopen die niet hebben kunnen ontdekken wat taal eigenlijk is, 169 blond gezette paginaatjes later weten we het antwoord.

Tsss, was dat nou zo moeilijk, stumpers!

Het boek volgt twee keer een vast stramien: in deel één volgen we Darwin en Alfred Russell Wallace. Wist u dat vliegen-en-insectenverzamelaar-van-eenvoudige-komaf Wallace eigenlijk een heel belangrijk aandeel in de evolutietheorie had? En dat Darwin met de eer ging strijken? Wallace in de tropen, met zijn poten in klei, een werkman van nederige komaf, Darwin een studeerkamergeleerde, geboren met een gouden lepel in zijn mond. Makkelijk hoor, kon ‘ie wel? Gelukkig staat Wolfe voor hem op. Met het verbazingwekkende verhaal dat niemand kende. Maar dat iedereen die een beetje in Darwin geïnteresseerd is als wel in zo’n 3500 boeken hiervoor uitgebreid heeft kunnen lezen.

Dan deel twee. Een studeerkamergeleerde, die naam maakt met een theorie, Noam Chomsky, een werkman van nederige komaf die het werk doet en de eer niet krijgt: Daniel L. Everett. Chomsky, die zijn airconditioned flat niet uitkomt broddelt een theorietje bij elkaar over generatieve grammatica, dat er een overerfbare structuur is die op diepteniveau voorschrijft hoe op het oppervlakteniveau alle talen werken.

Alle talen? Nee, een kleine stam in de binnenlanden van Brazilië houdt stand, zij spreken Pirahã met zijn driehonderdtachtigen. Interessante mensen overigens. kunnen niet tellen omdat ze dat niet nodig hebben. Geen tijden omdat ze in het nu leven. Heel veel dingen niet omdat ze, nou ja, een wat eenvoudig levensdoel hebben: zorgen dat ze niet door slangen worden opgegeten.

Omdat Everett bij veldwerk ontdekt dat naar zijn idee de taal niet recursief is, met andere woorden, niet zijn eigen basisstructuur herhaalt binnen een zin, de grondgedachte van de universele generatieve grammatica. Ha! Gefalsificeerrrrrrrd! Chomsky is een clown! Lachen! Boek uit!

Oh ja en taal is: en dan volgen de pagina’s met Wolfe’s gewauwel van de laagste plank.

Einde bespreking. Waarom doet zo’n Tom Wolfe dit eigenlijk? Duidelijk is dat hij een lans wil breken voor de gewone man, de werkman boven de bevoorrechte en geaccrediteerde wetenschapper. Reuze sympathiek. Daarbij neemt hij geen van de vier wetenschappers serieus. Zijn lezers neemt hij niet serieus. Tom Wolfe neemt hij wel zeer serieus, want die – hahaa!  – pakt ze allemaal maar even.

Maar nu serieus. Ik doe Wolfe geen recht. Maar dit boek van deze schrijver hoef je in elk geval echt niet meer te lezen. Everetts boek Don’t sleep, there are snakes (letterlijke vertaling van welterusten in het Pirahã), zou ik wel graag lezen.

——-

 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De emigratie (wat mis je het meest)

Ik heb mijn fiets te gemakkelijk van de hand gedaan. Het was een hoge fiets met een breed stuur, voorover hangen was er niet bij, ik kon er alleen kaarsrecht op zitten. Wanneer ik fietste voelde ik me groot (ik meet slechts 1.65 m. maar tijdens een paspoortvernieuwing is het me gelukt er twee centimeter bij te schrijven, officieel sta ik als langer te boek), fietsend waren de wegen deels van mij. Ik voelde me gerechtigd op dat plein, in die straten te zijn. Alleen fietsend betrapte ik mezelf op de gedachte: dit ben ik, alsof de roodgroene, waarvan de kettingkast zo nu en dan stevig rammelde, onderdeel was van mijn persoon, het herfstkleurig frame een verlengstuk van mijn handen en voeten.

Mijn oude vriend S., vertelde dat wat hij het meest mistte wanneer hij van huis was, zijn keukenmessen waren. S. is marinier, langere tijd was hij gestationeerd in oorlogsgebied en ik kon me moeilijk voorstellen dat hij liggend op zijn brits, met slechts een korte slaap in het vooruitzicht, mijmerde over zijn keukengerei. Inmiddels geloof ik dat het bereiden van een maaltijd, het hakken van peterselie en het fijnsnijden van de salie, kunnen bijdragen aan het gevoel ergens thuis te zijn. Voor iemand die van eten houdt is eten alleen niet genoeg; nog beter is het om een maaltijd te bereiden, plannen te maken, om met gemak tomaten te snijden en onderwijl beslissingen te nemen over het al dan niet toevoegen van nootmuskaat. Zo kan het dat een keukenmes iets wordt waarover je droomt in een kamp in Irak. Zodra S. weer in eigen keuken staat, weegt hij zijn messen in de hand.

De vraag, wat mis je het meest? wordt me vaak gesteld en het antwoord laat zich raden. Zonder mankeren meten mijn armen de verloren stuurbreedte, herroepen mijn voeten de zwaarte op de trappers. Fietsen lijken op hun berijder, betoogt [1]Valeria Luiselli in Valse Papieren, meer nog dan honden op hun baasje. Volgens Luiselli bestaan er fietsen voor elk temperament (melancholisch, praktisch, wild), ze schrijft dat de mens, gezeten op de fiets, zich bevredigd voelt. Vastberaden. Vertegenwoordigd. Ik leef hier zonder voertuig dat mij vertegenwoordigt. De straten van Alicante worden beheerst door auto’s. Plaza Luceros is in feite een door lepelbomen en een fontein vermomde rotonde voor negen rijstroken, en als er al een fietspad naartoe ging is het daar opgehouden te bestaan, versmolten in het asfalt of zonder duidelijke aanwijzing overgegaan op de stoep waar de voetstappen van bankpersoneel, obers en toeristen de belijning hebben weggesleten. Stoepen buiten het stadscentrum dragen sporadisch nog de geschilderde delen van een fiets. Gelijk de plekken waar misdaden zijn begaan.

[1] Valeria Luiselli, Valse Papieren Uitgeverij Karaat 2012

Lia Jildiz Kaptein (3)

foto: Jildiz Kaptein

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

Foto van Lia Tilon
Lia Tilon

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

Schrijvers op reis – en dat mannen hun bek moeten houden

Het is een genre op zich, de schrijver die op reis is naar een conferentie. Ik las net Kudos van Rachel Cusk in die setting, maar herinnerde me er opeens een boel meer.

We hebben er de meesterlijke brieven van Gerard Reve aan te danken in Op weg naar het einde. Maar ook vreemde ontsporende verhalen van mijn favoriete John Updike personage: Henry Bech, een nerveuze, overintelligente Joodse schrijver die in Bech, a book, naar Rusland reist en naar Roemenië en daar hilarisch verslag van doet. Om te smullen, en gek genoeg niet vertaald. Onze Adriaan Morriën schreef in 1956 al een verslag van zijn conferentie in Roemenië, waarbij hij buitenproportioneel veel over het goede eten praat (‘gebraden kip, croquetjes met knoflook bereid, worstjes, aardbeien en frambozen met poedersuiker, gebak, wijn, jenever, bier, spuitwater en limonade’ ), en, op een klassiek Morriënachtige wijze iets teveel over de vrouwen.

‘Ik kreeg een andere tolk, een nog jonge mooie vrouw, de echtgenote van een professor, die in perfect Frans met mij converseerde en en passant voortdurend bezig was haar lange kastanjebruine haren op verschillende manieren op te maken.’ Dit wordt verder nog uitgewerkt: ‘Vrouwen en meisjes dragen het haar lang of kort, los of in een knot gebonden, maar vaak met smaak opgemaakt. Het haar groeit welig in Roemenië.’ En algemeniserend: ‘Overal in het land komt men fraaie vrouwen tegen, dikwijls zeer bruine wilde personen met lang loshangend haar, grote donkere ogen en volle boezem.’ En vervolgens preciserend: ‘Men ziet in Roemenië, zelfs bij reeds oude vrouwen, dikwijls zeer mooie voeten en benen.’ Het is niet oneigen aan Morriën zich hier zo in te verdiepen, toch dringt de frequentie van deze inzichten het beeld op dat er verder toch heel weinig moet zijn geweest waar zijn blik aan bleef haken.

J.M. Coetzee’s Elisabeth Costello met haar bezoek aan Amsterdam in ‘Het probleem van het kwaad’ is een geweldig voorbeeld van het verhaal spelend op een schrijversconferentie. De mooiste is wellicht van Daniel Kehlmann die in Ruhm een schrijfster laat verdwijnen achter het IJzeren Gordijn. Op de laatste nacht is een hotel overboekt. De autoriteiten staan natuurlijk niet toe dat in hun groot en geweldig land twee mensen een kamer zouden moeten delen en Maria geraakt in een buitenwijk in een hotel dat eigenlijk nog niet af is, en nog helemaal leeg is, met de belofte de volgende morgen om half acht afgehaald te worden voor de rit naar het vliegveld.

Ze wordt niet afgehaald. In het hotel is niemand. Ze durft niet weg te gaan uit angst de shuttle te missen.  Als Rubinstein op pad gaat wil geen winkel haar geld aannemen voor eten. Ze klampt een politieman aan die naar haar pas vraagt en haar beschuldigt zich daar wederrechtelijk te bevinden; haar visum in tenslotte niet meer geldig. Zo raakt ze rechteloos en ongekend in de gevangenis, waar ze haar verhaal niet geloven: in de krant staan alle namen van de buitenlandse delegatie en in plaats van haar naam die van de schrijver die ze verving. Angstaanjagend.

Ik las de trilogie van Rachel Cusk, Outline, Transit en nu Kudos dat helemaal op een conferentie speelt. Ik buig in diep respect voor deze drie werken, oneindig boeiend als ze zijn. En wonderlijk genoeg door zo’n ogenschijnlijk eenvoudig vertelprincipe: in elk boek worden de verhalen opgetekend die de hoofdpersoon verteld worden. Ziedaar een procedé dat beslist nog meer school zal gaan maken in moderne fictie. Het hilarische hier is dat bijvoorbeeld degene die de hoofdpersoon moeten interviewen er heel slecht afkomen: ze zijn uitsluitend zelf aan het woord. Iedereen praat maar. Vooral voor mannen denk ik een goede reeks boeken. We komen er echt niet best af. Goed om te lezen en om te leren je bek eens te houden.

 

——-

 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Hier een stukje waarin Outline langskomt.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De emigratie (Calle Foguerer, de lange tussenstop)

Alicante (1)Op een koude januariavond arriveerden mijn echtgenoot en ik in ons nieuwe land, in onze nieuwe stad, een beetje lacherig betraden we een tijdelijk appartement in een voor ons onbekende wijk. De tussenpersoon overhandigde ons een tweetal sleutels en stak bij wijze van welkom een elektrisch kacheltje in de lucht, in de plastic behuizing bevond zich een ijzeren frame waarin drie gloeidraden hingen, het apparaat was niet groter dan een kleine hond. De tussenpersoon duwde de stekker in het stopcontact, stak een sigaret op en bleef staan kijken hoe de draden langzaam van kleur veranderden, daarna stopte hij de handen in de zakken van zijn leren jasje en verliet krakend de scène.

Aankomen in het huis van een vreemde vertoont nogal wat overeenkomsten met halverwege in een film vallen; om het verhaal te kunnen volgen moeten eerst de koffers worden geopend, de spullen worden uitgepakt. Door te kiezen voor de dezelfde bedkant als thuis, je horloge net als thuis onder het nachtlampje te leggen en je ondergoed naast de T-shirts in de kast, probeer je je vertrouwd te maken met onbekende kamers, je drukt op de lichtknoppen om te zien welke lampen er gaan branden en kijkt in de keuken of de glazen schoon zijn. Pas daarna, als je een beetje een idee hebt van het hoe en het wat, ben je in staat om onderuit te zakken en je schoenen uit te schoppen.

Wij hielden onze schoenen toch maar aan, de tegelvloer was ijskoud; een teckel zou meer warmte geven dan het kacheltje dat gebruikmaakte van – wat later bleek – het enige werkende stopcontact. Toen we een uur later rillend in bed lagen bemerkten we dat synthetisch beddengoed geen warmte vasthoudt, we sleepten de dekbedden uit de andere slaapkamers en legden ze op elkaar. Het gewicht was onprettig, het herinnerde me aan de nachtmerrie die ik als kind vaak had: in die alsmaar terugkerende droom was ik was de letter i en hielden de andere letters zich gedeisd, tot ze zich zonder reden bovenop me lieten vallen en probeerden me te verpletteren.

Pas de volgende morgen zagen we dat er op de drie armzalige gloeidraadjes na werkelijk geen kachels waren in het beloofde luxe, volledig verwarmde appartement, dat er twee versleten handdoeken klaarlagen voor de anderhalve maand dat we het zouden huren en dat de wasmachine kapot was. Er was geen fijne werkplek, het ontbrak de kamers simpelweg aan stroom, en wat het internet betreft: het leek er sterk op dat het hele gebouw gebruikmaakte van één goed verstopt modem, want waar we ook zochten, we vonden het niet.

Dit wordt geen zielig verhaal, de dingen die er niet waren zouden ons niet verpletteren. In de keuken probeerde mijn echtgenoot fluitend een brood te snijden met een botermesje, ondertussen belde ik de tussenpersoon. Toen hij opnam meende ik hem te horen inhaleren, daarna begon hij aan een stuk door te praten, een stortvloed van onbegrijpelijke woorden met aan het slot eindelijk iets verstaanbaars: ‘Hasta la vista, baby,’ zei hij, en hing op.

Lia Jildiz Kaptein (3)

foto: Jildiz Kaptein

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

Foto van Lia Tilon
Lia Tilon

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

Persona grata

koffer

Onze chauffeur in Toronto heet Mo. Tegen mijn gewoonte in kort ik zijn naam hier niet af omdat ik toch al zeker weet dat het een alias is. Mo had ons opgehaald van het vliegveld en brengt ons nu ook weer weg. Jaar of zestig, wit Blake Carringtonhaar met diepzwarte wenkbrauwen; ex-Mossad, vermoed ik, gespecialiseerd in vip-vervoer en tactische extracties.

Tegelijkertijd soepel en intens agressief zoeft onze Lincoln in ieder gaatje dat het verkeer liet vallen. Mo houdt zijn handen consequent op tien voor twee, zelfs als zijn mobiel afgaat. ‘I’m busy now’, sist hij handsfree. Korte stilte. ‘No, you can not go out.’ Ik besluit af te zien van een beleefdheidsgesprekje.

We waren de afgelopen tijd op Victory Tour. Wijngaarden bij Seattle, sushi in Vancouver, het kon niet op. Mijn eigen M. – die ik dus al kende vóórdat hij beroemd werd – heeft een handvol aanbiedingen van topuniversiteiten in Noord-Amerika binnengehaald. Na een maandenlange sollicitatiemarathon kan hij het eindelijk allemaal over zich heen laten komen. Nu is het de beurt aan de scholen om uit te pakken in een serie meerdaagse academische verleidingsrituelen voor de aanstaande professor en zijn wederhelft, met in iedere stad nóg meer sterrenrestaurants, culturele uitstapjes, salarisonderhandelingen en huizenbezichtigingen. Ik snap nu waarom presidenten nooit hun portemonnee bij zich hebben.

Mijn rol is die van bezienswaardigheid, maar dan met mate (‘Neutrale kleuren graag’, zei M. toen ik thuis mijn koffer inpakte). De wetenschap is nog altijd een blank heteromannenbolwerk, maar uitgerekend bij Carnegie Mellon, de meest geprivilegieerde school van allemaal, hadden de professoren hun huiswerk gedaan: na een vijfgangenmenu met uitzicht over Pittsburgh stuurde een attente wiskundefilosoof nog even een clipje na van Legally Blonde. De musical. In dit stadium kunnen juist die kleine gebaren je over de streep trekken.

Bij dit kaliber academische transfers komt het regelmatig voor dat universiteiten ook een baan vinden – of soms zelfs creëren – voor de partner van de gewenste professor. The two-body problem, noemen ze dat. Vaak zoeken ze binnen hetzelfde vakgebied, maar het mag ook heel ander werk zijn. Om verwarring te zaaien, heb ik aan iedereen die ik erover sprak een ander beroep opgegeven.

Ik durf niet te beweren dat M. deze droomkansen nooit zonder mij had kunnen grijpen, maar toch heb ik wel degelijk een functie: ik ben er voor de gesprekken die niet over Pythagoreïsche drietallen gaan. ‘Yes it’s true’, gaf een jonge prof in Ann Arbor toe over de verschillen in scheldcultuur per land, ‘As a people, we Germans have a rich history of anal fixation.’ Hij had waarschijnlijk ook niet gedacht dat ‘ie daarmee de avond zou aftrappen, maar het was wel meteen gezellig.

Nu onze tournee erop zit, is het tijd om een keuze te maken. Waar wil M. het liefste werken? Waar weiger ik te wonen? Welk salarisvoorstel past het beste bij mijn consumptiepatroon? Om beter na te denken probeer ik diepzinnig voor me uit te staren, maar ik raak afgeleid door Mo’s afkeurende blik via de achteruitkijkspiegel. Misschien ruikt hij al dat Toronto voor ons te groot is, te duur en te koud. Of misschien ruikt hij dat ik vanochtend vlak voor vertrek nog even snel een legaal Canadees jointje heb gerookt. Weggooien is zonde.

In wat een wereldrecordtijd moet zijn staan we voor de juiste terminal. ‘That must be some kind of world rec-‘ begin ik bij het uitstappen, maar Mo snoert me de mond met een afgemeten ‘Thank you’, zet onze koffers op de stoep en zoeft het verkeer weer in. Ik hoop dat zijn vrouw vanmiddag nog even naar buiten mag.

______________________

Arjen van Lith (1971) is schrijver en journalist. Na een verblijf van zeven jaar in Austin verhuist hij per september 2019 met zijn M. naar een nieuwe standplaats in de Verenigde Staten, waar hij in het geheim verder zal werken aan de ondergang van president Trump en zijn sleutelroman.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

De emigratie (spoorzoeken in het werk van anderen)

Wie houdt er niet van zich een ander leven voor te stellen, beter en mooier dan het leven waar we middenin zitten? Mijn echtgenoot en ik wensten vooral een warmer leven; de regen had onze botten broos gemaakt. We deden ons koude huis van de hand en ik kocht een doos vol nieuwe boeken, angst had ik niet, ook al noemden vrienden en bekenden ons dapper. In een oude stadswijk, op de heuvel van Alicante, tikten we een zolderappartement op de kop. De verdieping stond al jaren leeg maar wij zagen het meterslange terras met uitzicht over stad en zee. In de kamers stonden ijzeren bedden, de muren waren appelgroen en roze, plafonds beplakt met zijdepapier. Soms grappen we dat we alleen het terras wilden, dat het appartement er nu eenmaal aan vast zat. Dan lach ik zacht, beheerst.

Tegenwoordig houd ik mijn emoties aan de korte lijn, bang dat ze me anders zullen bespringen.

Het begon op een avond in maart, we waren op weg naar ons nieuwe huis met inmiddels glad gestuukte muren, er kleefde geen snipper papier meer aan het plafond. We hoefden geen jas aan. Zojuist had het kort geregend en verbaasd keek ik naar de bruinrode vlekken op mijn T-shirt: bloedregen. Achteraf is het verleidelijk te stellen dat de regen symbool stond voor datgene waar ik in de Calle Saint Vincente door werd overvallen, dat in feite ik het was die bloedde, maar zo hoogdravend wordt het allemaal niet. Mijn hoofd zat bij wat er zo-even uit de lucht was komen vallen, ik lette simpelweg niet op. Ik had mijn verdediging laten zakken en de gedachte die ik tot dan toe zo effectief op afstand had weten te houden schoot tussen de palmbomen door naar voren en sloeg me in de touwen: Wat. Doe. Je. Hier.

Heimwee is een kracht die je sprakeloos achterlaat. Ik probeer het vast te pakken, uit te spinnen, ik wil er lange en begrijpelijke zinnen van maken, kaftje eromheen en wegzetten. Ik grijp naar mijn boeken om te lezen wat geliefde schrijvers zeggen over nieuwe plekken in nieuwe landen. Het lijkt noodzakelijk, dit spoorzoeken in het werk van anderen, het heeft iets van een pelgrimstocht. Ik neem aan dat ik een antwoord zal vinden. Spoken zie je nooit alleen, er is altijd nóg iemand die iets hoorde of zag. Maar het heimweespook laat zich niet gemakkelijk vangen.

Ik kom erachter dat vertrekken niet het moeilijkste deel was.

Lia Jildiz Kaptein (3)
foto: Jildiz Kaptein

 

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen.

 

Foto van Lia Tilon
Lia Tilon

Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

‘T is new to thee

Dit zijn levende buitenlandse schrijvers van wie ik geen boek kan overslaan:

Michel Houellebecq, Judith Schalansky, Patrick Modiano, Daniel Kehlmann, Rachel Cusk, Ian McEwan, Ferdinand von Schirach, Julian Barnes, Rebecca Solnit, Sandro Veronesi, Paul Auster, Edward StAubyn, J. M. Coetzee.

Ik kijk ze hun woorden uit de mond, ben soms ook teleurgesteld, maar vind het belang van hun werk zo groot dat ik er echt op zit te wachten. Dat ik een aantal belangrijke stemmen mis, dat accepteer ik omdat ik ook graag dode schrijvers lees. Selectie zit ingebakken in ieder lezen, er is altijd meer.

Ian McEwans Machines like me lijkt met de laatste Houellebecq  – Serotonine – een rondje lichte teleurstellingen te worden. McEwan vertakt de tijd naar een in details andere werkelijkheid in de jaren ’80, ’90 waarin de techniek wat sneller ontwikkeld is dan in in onze realiteit, de Beatles nog bestaan, de Falklandoorlog anders beslist is, Alan Turing nog leeft en  een hele grote is geworden in de wereld van de informatietechnologie. De hoofdpersoon koopt een robot voor een klein kapitaal, er zijn er wereldwijd van deze kwaliteit maar 20. Met zijn buurvrouw ontspint zich een relatie sinds ‘Adam’ er is. Ze besluiten samen zijn persoonlijkheidsinstellingen in te voeren, allebei de helft, zodat als bij een kind ze voor de helft ‘verantwoordelijk’ zijn voor wie hij gaat zijn, Adam.

In het Verenigd Koninkrijk heeft de dystopie en lange geschiedenis, alsook de ‘gemaakte mens’. Mary Shelley’s Frankenstein or the Modern Prometheus is van 1812, George Bernard Shaws adaptatie van de klassieke Pygmalion is van 1913. Aldous Huxleys Brave New World van 1931. Orwells 1984 is anagrammatisch van 1948, en brave new world’ is een Shakespeare-citaat uit The Tempest, (1610):

Miranda

Oh, wonder!
How many goodly creatures are there here!
How beauteous mankind is! O brave new world,
That has such people in ’t!

 Prospero

‘Tis new to thee.

 

McEwan gebruikt dus naast een oude naam (zijn vrouwelijke hoofdpersoon heet ook Miranda) een oude angst in zijn boek: kunnen we kennen wat we maken, is het sterker dan wijzelf. De Turing lijn is daarin interessant dat de roman uiteindelijk een sterk uitgewerkte Turing test is:  ‘an attempt to define a standard for a machine to be called “intelligent”. The idea was that a computer could be said to “think” if a human interrogator could not tell it apart, through conversation, from a human being.’

McEwan lijkt niet sterker voor de dag te komen dan  Spike Jonze met zijn film Her en tapt uit een zelfde vaatje: kun je verliefd worden op een machine, hoe nauwkeurig kunnen we ontwerpen wat beter en sterker is dan wij, en kunnen we dan nog afstand doen van onze suprematie? Hoe ver zijn we bovendien hiervan verwijderd? Hoewel Machines like me een aantal huiveringwekkende scènes bevat lijkt McEwan vooral op filosofisch vlak in te leveren. De vraag wordt nog nergens erg pregnant. En Turings test lijkt makkelijk te passeren als de hoofdpersonen op cruciale momenten niet de echt belangrijke vraag stellen.

Je zit op het puntje van je stoel bij deze McEwan, maar zakt toch wat teleurgesteld weer naar achteren als hij de kans laat lopen op het scherp van de snede zijn zaak te bevechten, angst te zaaien zoals Shelley deed door haar Adam in de zelfgemaakte mond te leggen:

“There is love in me the likes of which you’ve never seen. There is rage in me the likes of which should never escape. If I am not satisfied in the one, I will indulge the other.”

——-

 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Hier andere stukjes over Houellebecq, over McEwan, over Solnit, over Coetzee, Kehlmann, Barnes, Modiano, Von Schirach.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.